De Gulden Passer. Jaargang 15
(1937)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
De druk [1554] van Adrianus Barlandus' Cronijcke van Brabant int corte en het vraagstuk Jan Wijnrijcx - Jan II van GhelenIn memoriam Maurits Sabbe, op wiens verzoek dit stuk geschreven werd en die er nog in handschrift kennis van genomen heeft. In de Bibliotheca Belgica, 2e série, worden, onder nrs B 281 en B 282, twee drukken vermeld en beschreven van Adrianus Barlandus' Cronijcke van Brabant int corte, vertaling, zooals men weet, van diens Rerum gestarum a Brabantiae ducibus historia (Antwerpen, A. Tilianus en J. van Hoochstraeten, 1526). De eerste dezer drukken heet bezorgd te zijn in [1554] door Jan Wijnrijcx, de tweede in 1555 door Jan (II) van Ghelen, alle beide ‘ghesworen printers’ gevestigd te AntwerpenGa naar voetnoot1). Van deze twee drukken is zeker de eerste, die met het adres van Jan Wijnrijcx, de zeldzaamste. De medewerker aan de Bibliotheca Belgica vermeldt er inderdaad maar één bekend exemplaar van, zonder echter te beweren dat het een unicum isGa naar voetnoot2); persoonlijke | |
[pagina 121]
| |
opsporingen hebben er ons geen ander kunnen doen ontdekken in geen enkele openbare bibliotheek van België, maar wèl één in Nederland, dat n.l. bewaard wordt in de Koninkl. Bibliotheek te 's-GravenhageGa naar voetnoot1). Opzoekingen in den Catalogue général des imprimés de la Bibliothèque Nationale (Parijs), de Catalogue of printed books van het British Museum (Londen) en in den Gesamtkatolog der Preussischen Bibliotheken (Berlin) hadden insgelijks een negatief resultaat. Exemplaren van den tweeden druk, welke Jan (II) van Ghelen bezorgde, komen in grooter getale voor. In de Bibliotheca Belgica worden er drie vermeld: een te Brussel (Koninkl. Bibl.)Ga naar voetnoot2), een te Leiden (Universiteitsbibl.)Ga naar voetnoot3) en een te Leuven (Universiteitsbibl.), dat, jammer genoeg, bij den brand dezer instelling in Augustus 1914, verloren is gegaan. Gelukkig kunnen wij hier aan den lezer mededeelen dat dit verdwenen exemplaar op de lijst der bekende exemplaren van dezen tweeden druk vervangen kan worden door dàt, welke te Antwerpen in de Stedelijke Hoofdbibliotheek bewaard wordtGa naar voetnoot4) en den medewerker der Bibliotheca Belgica blijkbaar niet bekend was, daar hij er geen melding van maakt. Bovendien bezitten nog het Museum Plantin-MoretusGa naar voetnoot5), alsook de Bibliotheek der Universiteit te LuikGa naar voetnoot6) er insgelijks elk een exemplaar van; in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage is ook | |
[pagina 122]
| |
nog een exemplaar ervan bewaardGa naar voetnoot1) en van den dienst van den Centralen Catalogus der Nederlandsche Bibliotheken mochten wij vernemen dat ook in de Universiteitsbibliotheek van Groningen er een aanwezig is.
Van Barlandus' Cronijcke bestaat echter nog een zoogenaamde derde druk, veel zeldzamer dan deze tweede van 1555 en even zeldzaam als de eerste, daar het eenig bekende exemplaar ervan ons voor enkelen tijd door diens gelukkigen bezitterGa naar voetnoot2) ter bestudeering toevertrouwd werd. Terwille der duidelijkheid en ter aanvulling der Barlandus-bibliographie laten wij hier de volledige beschrijving ervan volgen:
Die Cronijcke // van Brabāt int corte. Dat is die hifto-//rie der Hertoghen van Brabant / warachtelijc-//kē int latyn bescreuen duer dē wel gheleerden//Adrianus Barlandus/en̄ nv eerst int duytsche // ouergheset ende volsterckt met sommighe ghe-//sciedenissen tot het Jaer .Liij. Itē noch daer // bi die oorsaecke waerom dat het huys // van Borgoingnen bi na altijt // oorloghe voert tegen // Vrancrijcke.
(Wapen van Brabant, tusschen eene dubbele rij van typographische ornamenten). | |
[pagina 123]
| |
Gheprint Thantwerpē op de lom-//baerde veste/inden witten Hasewint / // By Jan van Ghelen. // Met priuilegie van vier Jaren. 8o form., ongepag., sign.: Aij-Oij [Oviij], 112 bladen. Goth. letter. Titelbl. in rood en zwart. Met 11 portretten in houtsnede. Wanneer men deze beschrijving plaatst naast die van de drukken van [1554] en van 1555, die in de Bibliotheca Belgica, loc. cit., voorkomen, en wanneer men verder teksten, bladspiegel, lettertypen en portretten der drie hier in aanmerking genomen drukken met elkander vergelijkt, dan blijkt dadelijk dat wij hier voor een druk staan, geheel en al gelijk aan dien van [1554], die heette bezorgd te zijn door Jan Wijnrijcx. Alleen het eerste blad ro, dat het wapen van Brabant draagt en het adres van Jan van Ghelen, in plaats van dat van Jan Wijnrijcx en diens drukkersmerk, en waarvan trouwens de geheele tekst herzet is geweest, alsook het laatste blad vo, waarop het drukkersmerk van van Ghelen voorkomt en niet meer dat van Wijnrijcx, zijn verschillend en... doen onwillekeurig denken aan den druk van 1555; deze werd weliswaar geheel nieuw herzet, aangevuld en bijgewerkt, ja, maar hij werd insgelijks ‘gheprint Thantwerpē op de Lombaerde veste, inden witten Hasewindt, by Jan van Ghelen’ en op het laatste blad vo ervan staat hetzelfde drukkersmerk afgedrukt met de twee rechtstaande hazewinden - hier echter niet meer alleen en te midden van het blad, zooals in het exemplaar de Jonghe-Crick, maar op de onderste helft van het blad en geflankeerd door twee typographische ornamenten. Daarom zijn wij dan ook onmiddellijk gaan denken dat Jan II van Ghelen, die den druk van 1555 der Cronijcke bezorgde en daartoe in November 1554 een privilegie van vier jaren bekwam, heel goed de drukker zou kunnen zijn óók van den druk van [1554], ‘gheprint Thantwerpē in die Cammerstraete, in die Gulden Fonteyne. Bij Jan Wijnrijcx’, waarvoor diezelfde Wijnrijcx, ‘ghesworen printer’ zooals van Ghelen zelf nochtans, een privilegie, insgelijks van vier jaren, in September 1553 bekomen had, - privilegie dat trouwens zooowel in het exemplaar de Jonghe-Crick met het adres van van Ghelen, als op het exemplaar van Hulthem met het adres van | |
[pagina 124]
| |
Wijnrijcx, zorgvuldig staat afgedrukt op de recto-zijde van het laatste blad. En inderdaad, een vergelijkende studie van den tekst heeft er ons toe gebracht vast te stellen dat voor de drie drukken, die ons hier bezig houden, dezelfde lettertypen gebruikt werden; en een nauwkeurig onderzoek van het van Hulthem-exemplaar en van het de Jonghe-Crick-exemplaar van den druk van [1554] leverde ons het bewijs ervan 1o dat, behalve voor het eerste blad recto en voor het laatste blad verso, de tekst van het eerste identiek is aan den tekst van het tweede en dat deze niet herzet is geweest; 2o dat bij geen enkel dezer twee exemplaren het eerste of het laatste blad verwijderd is geworden om achteraf te worden vervangen door een nieuw bedrukte. Zoodanig dat wij meenen gerechtvaardigd te zijn te verklaren dat wij hier te doen hebben met een en denzelfden druk, waarvan een gedeelte der oplage voorzien is van een eerste blad recto en van een laatste blad verso, verschillend van deze van het ander gedeelte der oplage. Een tweede besluit dat wij uit dit bibliographisch onderzoek denken te mogen trekken is het volgende: dat gansch de oplage zou bezorgd geweest zijn door Jan van Ghelen en door hem alleen, bij uitsluiting van den op een deel der oplage genoemden Jan Wijnrijcx. Deze verklaring kunnen wij echter niet met zulke sterke, materieele bewijzen staven als onze eerste en een woordje uitleg lijkt ons dan ook noodzakelijk. Het is bekend dat Jan Wijnrijcx maar een kleine drukker was. ‘De drukken van dezen meester zijn zeer zeldzaam’, schrijft OlthoffGa naar voetnoot1), en zulks heel terecht. Want, ondanks systematisch doorgevoerde opsporingen te Brussel, Antwerpen, Luik en Gent, hebben wij niet meer dan vier boekjes of brochures kunnen ontdekken, die zijn naam dragen. Het zijn: 1) Heerlicke spraecken ende daden Dionisii des ouden ende ionghen beyde coninghen van Sicilien. 8 bladen, 8o form. [1550] of [1551]Ga naar voetnoot2); 2) Dye wterste woorden dye van Jan onlancks Hertoge van Northumberlant, ghesproken heeft op het schavot... 7 bladen, kl. 4o form. [1553]Ga naar voetnoot3), de eenige | |
[pagina 125]
| |
door Olthoff vermelde druk; 3) Een goede en godvruchtighe declaratie op: ten Vader onse... door... Georgius Smaltinck. 88 bladen, kl. 8o form. [1553]Ga naar voetnoot1); 4) de druk [1554] van Barlandus' Cronijcke, beschreven in de Bibliotheca Belgica, 2e serie, B 281, en waarvan hooger sprake. Letten wij er nu goed op dat van de drie eerste dezer vier drukken alleen de derde den naam verdient van ‘boek’, maar het formaat ervan is zóó klein, dat acht blaadjes ervan juist dezelfde oppervlakte beslaan als vier bladen van Dye wterste woorden..., dat brochuurtje dat nu toevallig met dezelfde letters gezet is als de Declaratie op: ten Vader onse en, bij het zicht, normaal als 8o, en niet als kl. 4o, had moeten gedrukt worden, - maar misschien bezat Wijnrijcx geen grooter pers, want de Heerlicke spraecken ende daden Dionisii, die als 8o gedrukt werden, zijn gezet met de letters gebruikt voor de beide drukken [1554] en 1555 van Barlandus' Cronijcke, bezorgd door Jan van Ghelen... Dit alles wijst er ten duidelijkste op van welk een geringen omvang de drukkerszaak van den bewoner van ‘de Gulden Fonteyne’, die in 1550 nog niet eens een eigen uithangbord bezat, maar heette te wonen ‘naast dē Gulden Eenhooren’Ga naar voetnoot2), moet geweest zijn. Deze overweging kan dan ook een eerste uitlegging geven voor het feit dat op elk der twee ons bekende exemplaren van den eersten druk [1554] van Barlandus' Cronijcke een verschillend bibliographisch adres voorkomt: Jan Wijnrijcx, eigenaar van een privilegie om dit werk, dat meer dan 110 blz. zou beslaan, gedurende vier jaren te drukken en te verkoopen, niet ingericht zijnde om een onderneming van zulk een omvang tot een goed einde te brengen, zou zich gewend hebben tot zijn over een veel uitgebreider materieel beschikkenden vakgenoot Jan van Ghelen, die trouwens reeds eenige jaren te voren een brochuurtje over de Heerlicke spraecken ende daden Dionisii - en misschien nog andere boekjes - voor hem gedrukt had. Beide drukkers zouden daarbij overeengekomen zijn dat op een gedeelte der oplaag de naam van Wijnrijcx zou vermeld staan en op het ander, dien van van Ghelen. Een andere uitlegging nog kan echter ook worden vooruitgezet. Maar deze zou moeten berusten op het nauwkeurig onderzoek en de zorgvuldige vergelijkende studie der lettertypen door Wijnrijcx | |
[pagina 126]
| |
eenerzijds en door Jan van Ghelen anderszijds gebruikt; daarom zal zij ook, bij den huidigen stand van zaken, een tamelijk sterk hypothetisch karakter vertoonen. Wij hebben er reeds hooger op gewezen dat in de drie eerste der vier bekende drukken van Wijnrijcx, deze laatste - de groote titelletters daargelaten - twee verschillende typen van letters gebruikt: 1o een groot type waarmede de geheele tekst van Een goede en̄ godvruchtighe declaratie, tekst en titel van Dye wterste woorden en haast geheel het titelblad recto en verso van de Heerlicke spraecken ende daden Dionisii zijn gedrukt; 2o een kleiner type dat wij gebruikt zien voor den geheelen tekst van de Heerlicke spraecken ende daden Dionisii en voor titelblad en privilegie in fine van Een goede en̄ godvruchtighe declaratie. Dat kleiner type meenen wij herkend te hebben in de drie drukken - Wijnrijcx [1554], van Ghelen [1554] en van Ghelen 1555 - van Barlandus' Cronijcke. En dan stelt zich de vraag of de letters waarmede van Ghelen de drie drukken der Cronijcke heeft gezet - want het blijft toch vast dat deze drie drukken door hèm bezorgd werden! - soms niet eerst het eigendom zijn geweest van Jan Wijnrijcx. In 1553, (want na dit jaar is ons geen enkele druk van hem meer bekend) zou deze voor een of andere reden zijn bedrijf gestaakt hebben, dat dan in zijn geheel, met materieel, clienteel, ook privilegies, enz. door Jan II van Ghelen zou overgenomen geworden zijn. Van de Cronijcke van Brabant int corte, dat op het oogenblik der overname ter pers kon liggen, en waarvan een gedeelte der oplage reeds kon afgedrukt zijn, zouden dan de eerste en de laatste bladzijde herzet geworden zijn ten einde voor het tweede gedeelte der oplage de eigendomsmerken te wijzigen. Ofwel kon ook in de overnameovereenkomst een bepaling voorzien zijn, waardoor op een gedeelte der oplage van deze laatste uitgave van Wijnrijcx diens naam nog moest vermeld staan. Wat er ook van zij, de hypothese van de overname van Wijnrijcx' bedrijf door J. van Ghelen eenmaal aangenomen, dan zal zeker het vinden van een uitleg voor de verschilpunten vastgesteld tusschen het exemplaar de Jonghe-Crick en het exemplaar van Hulthem, niet het moeilijkste zijn van dit betoog. Maar verder nog kan men gaan in de hooger ingeslagen richting en veronderstellen dat de typen waarmede Barlandus' Cronijcke gedrukt werden, en ook de typen van de grootere soort, die in Een goede en̄ godvruchtighe declaratie en in Dye wterste woorden voorkomen, nooit aan Jan Wijnrijcx hebben behoord, met andere | |
[pagina 127]
| |
woorden dat Jan Wijnrijcx, ‘gheswooren boeckprinter der K. Magesteyt’ nooit in het bezit is geweest van een eigen officine, nooit zèlf gedrukt heeft, maar zijn uitgaven steeds bij iemand anders heeft laten drukken, en wèl bij Jan van Ghelen. In dit geval zou voor de uitgave van Barlandus' Cronijcke een speciale overeenkomst, waarvan de juiste reden ons ontsnapt, gesloten geweest zijn omtrent de verdeeling over de oplage van de eigendomsaanduidingen. Laten wij hier onze veronderstellingen staken en besluiten wij met de opmerking dat dit alles veel van zijn hypothetisch karakter zou verliezen, wanneer, benevens systematische opzoekingen in het Antwerpsch archief, die misschien wàt zouden opleveren, de verschillende lettertypen door Jan II van Ghelen gebruikt in den loop van zijn lange en vruchtbare drukkerscarrière door iemand grondig bestudeerd konden worden en met de lettertypen der hooger vermelde drukken, uitgegeven onder den naam van Wijnrijcx, sekuurder vergeleken dan wij het hier hebben kunnen doen. Misschien zullen wij zelf eens dit werk op onzen verderen levensweg ontmoeten en zal het ons gegeven worden dit tot een goed einde te brengen. Misschien zal de studie op iemands anders weg liggen, en zal ons die arbeid uit de handen worden genomen. Hoe dan ook, het onderwerp lijkt ons de moeite waard om verder bestudeerd te worden; een interessante bijdrage tot de geschiedenis van de boekdrukkunst te Antwerpen zou er door tot stand kunnen komen. Mochten deze enkele bladzijden er toe helpen deze te verwekken, wij zouden ons rijkelijk beloond voelen voor de moeite die wij hebben genomen om het vraagstuk Jan Wijnrijcx-Jan II van Ghelen in al zijn omvang en complexiteit aan den welwillenden lezer uiteen te zetten. Dr. C. Debaive.
NASCHRIFT. - Bij het proeflezen bereikt ons een bericht van den heer Prosper Verheyden, waarin deze ons wijst op een archiefstuk door hem gepubliceerd in de Handelingen van den Mechelschen Kring voor Oudheidkunde, Letteren & Kunst, d. 32, 1927, p. 19-20. In dit stuk komt den naam voor van ‘Jan Wijnricx oock boeckprinter out dertich jaren over de drije jaren Tantwerpen voirscreven boecken gedruckt ende vercocht hebbende...’. - Wij danken hier den h. Verheyden voor zijn mededeeling. Ze zal ons ongetwijfeld van nut zijn, indien wij er eens toe gebracht wordende figuur van Wijnrijcx van dichterbij te bestudeeren. Voorloopig meenen wij echter dat de inhoud van bedoeld stuk aan geen enkele onzer drie hooger uiteengezette hypothesen - ook niet aan de laatste - iets veranderen kan. Want wie deze heeft durven formuleeren voor een Wijnrijcx ‘gheswooren boeckprinter der K. Magesteyt’ kan ze ook handhaven vooreen ‘Wijnricx... boeckprinter... over de drije jaren Tantwerpen voirscreven boecken gedruckt ende vercocht hebbende...’. Tijd zal in deze zaak licht brengen. C.D. |
|