De Gulden Passer. Jaargang 15
(1937)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| ||||||
De eerste uitgave van Schelstrate's werkje: ‘De lugendis actis cleri Gallicani Parisiis mandato regio congregati’ (1682).De spanning tusschen den koning van Frankrijk, Lodewijk XIV, en Paus Innocentius XI, nopens de regaliënGa naar voetnoot1), bereikte haar hoogtepunt, toen in 1679 Innocentius, in harde woorden zooals Lodewijk er nog nooit gehoord had, dreigde te zullen overgaan tot verdere maatregelen, die niet nader bepaald werden doch een publieke excommunicatie lieten veronderstellen. De ‘kleine vergadering’ van de in Parijs aanwezige prelaten schaarde zich echter aan de zijde van den koning, tegen den Paus. Hierdoor aangemoedigd beriep Lodewijk een algemeene vergadering van den Franschen clerus, die zetelde van 1 October 1681 tot 1 Juli 1682. De vergadering telde 34 bisschoppen en 37 andere geestelijken die zoo waren uitgekozen dat er geen verzet tegen den koning te vreezen was. Op 19 Maart 1682 promulgeerde zij de ‘Cleri gallicani de ecclesiastica potestate declaratio’. Deze declaratie was opgesteld door Bossuet, die ook de inleidende preek over de Eenheid der Kerk gehouden had. Steunend op de nooit goedgekeurde decreten van het Concilie van Constans, legde zij in vier artikelen het politisch en theologisch Gallicanisme vast: de absolute onafhankelijkheid van den koning ten opzichte van den Paus in tijdelijke aangelegenheden, de subordinatie van den Paus aan de Kerk. Op verzoek van de Vergadering schonk de | ||||||
[pagina 77]
| ||||||
koning zijn goedkeuring aan de Declaratie, deed ze door het Parlement registreeren, en schreef voor dat zij in alle scholen onderwezen en door alle professoren en candidaten voor theologische graden met een eed aanvaard moest worden. Zij stelde aldus een belangrijk feit daar. Aan den eenen kant was zij het werk der voornaamste vertegenwoordigers van de bizonderste Kerk van Europa, aan den anderen kant bracht zij weer naar voor het Conciliarisme waartegen de Pauzen zoolang gestreden hadden dat het scheen voorgoed uit de theologie verbannen te zijn. Zij maakte dan ook te Rome een zeer pijnlijken indruk, zooals we hier verder uit de woorden van Schelstrate zullen vernemen. De toestand was des te hachelijker daar de Paus van zijn leergezag geen gebruik durfde maken, uit vrees in Frankrijk, waar een machtige koning samenging met een important episcopaat, een schisma te verwekken. Terwijl Rome in ongeduldige lijdzaamheid bet stilzwijgen voorloopig bewaarde, werden alle pauselijke ambtenaren opgeroepen om een algemeene aktie te verwekken tegen de Gallicanistische leer. De Nuntii en Internuntii kregen opdracht de bisschoppen en universiteiten over te halen tot verklaringen tegen de Fransche Declaratie. Vooral had Rome het oog gericht op de Universiteit van Leuven, die in andere omstandigheden de belangen der Kerk met zooveel succes gediend had. Op dat critisch oogenblik verbleef te Rome, als bibliothecaris van het Vaticaan, een Antwerpenaar, Emmanuel SchelstrateGa naar voetnoot1), die om zijn eruditie en zijn vroegere apologetische werkzaamheden, de geschikte man bleek te zijn, om de reactie uit te lokken. Niemand beter dan hij kon de historische argumenten aanwijzen, waarop de polemisten dan maar hadden voort te brodeeren. Te Antwerpen geboren 1645, volgens Diercxsens, die de doopregisters schijnt ingezien te hebben, in 1649 volgens anderen, had Schelstrate zich van jongs af toegelegd op de geschiedenis van de vroege Kerk. In 1678 had hij een werk geschreven: Antiquitas illustrata circa concilia generalia et provincialia, en daarin zoo goed de dwalingen van LaunoyGa naar voetnoot2) nopens het primaatschap van Rome | ||||||
[pagina 78]
| ||||||
weerlegd, dat de Paus hem nog datzelfde jaar tot kanunnik en cantor van de kathedraal zijner geboortestad benoemde. In 1679 verdedigde hij nogmaals het primaatschap van Rome in een werk over de Ecclesia africana sub primate carthageniensi (1679). Twee jaar nadien schreef hij op breede apologetische basis een geschiedenis van het Sacrum antiochenum concilium, vooral gericht tegen l'Histoire de l'arianisme van MaimbourgGa naar voetnoot1). Terwijl deze in dit werk de aanleiding gaf om buiten de Societeit van Jesus gesloten te worden, werd Schelstrate door Innocentius XI naar Rome geroepen en belast met de pauselijke bibliotheek, welke hem in de gelegenheid stelde zijn historische opzoekingen voort te zettenGa naar voetnoot2). Zoo was toevallig Schelstrate te rechter plaats om in 1682 de Declaratie van de Fransche Clerus te weerleggen. Algemeen bekend is zijn groot werk van 1683: Acta constantiensis conc. ad expositionem decretorum ejus sess. 4. et 5. facientia waarop Maimbourg onmiddellijk antwoordde en ook Arnauld een weerlegging schreef die eerst in 1711 zou uitgegeven worden. Ook algemeen bekend is de repliek van Schelstrate op Maimbourg: De sensu et auctoritate decretorum conc. constantiencis sess. 4. et 5. (1688)Ga naar voetnoot3). Maar reeds in 1682 had Schelstrate bij Verdussen te Antwerpen, die tot dusver al zijn werken gedrukt had, een brochure uitgegeven: De lugendis actis cleri gallicani parisiis mandato regio congregati. Over dit werkje wisten de schrijvers tot nogtoe niet veel bizonders te vertellen. DiercxsensGa naar voetnoot4) hield het voor een heruitgave onder andere titel van de Acta constantiensis concilii, verschenen in 1740. Andere schrijvers zooals Hurter in zijn tweede uitgave van 1893Ga naar voetnoot5), weten reeds dat het een speciaal werk geldt, waarvan ze echter slechts kennen de tweede uitgave van 1740, die zeer zeldzaam is en bewerkt werd volgens het autograaf van den auteur. Verder weet men te zeggen dat de tekst ervan te vinden is in het traktaat van F. - X. Veith, De primatu et infallibilitate romani Pontificis (Mechelen 1824) en gedeeltelijk bij Rocaberti, Bibliotheca pontificia maxima, XI, 201-307 (Rome 1700)Ga naar voetnoot6). | ||||||
[pagina 79]
| ||||||
V. Fris, in de Biogr. Nat., XXI, col. 673-679 (Brussel 1911-13), weet reeds iets meer. Hij schrijft: ‘Dans le même ordre d'idées Schelstrate publia sa De lugendis actis cleri gallicani congregati 1682, dissertatio (Romae 1684, in-4o), violente critique de l'assemblée des évêques français. La seconde édition de cet opuscule (1740) est recherchée parce que l'on n'en tira qu'un petit nombre d'exemplaires et qu'elle fut faite sur le manuscrit original de l'auteur, qui contenait diverses choses qui ne sont pas dans la première’. Laten we voorloopig voor rekening van Fris, hetgeen hij zegt over de tweede uitgave van 1740. Wat de eerste betreft, die zeker beperkter was dan die van 1740, zooals verder blijken zal, Fris heeft er alvast geen exemplaar van in handen gehad. Wij waren niet gelukkiger dan hij. Maar tusschen ongeklasseerde documenten achtergelaten door J.F. Van de Velde en bewaard op het groot seminarie te GentGa naar voetnoot1), vonden we iets beters, nl. een klein bandje, afkomstig uit de bibliotheek van Hieronymus Verdussen, waarin de origineele tekst van Schelstrate bewaard is, samen met drie brieven, waarin de schrijver zijn wenschen uitdrukt nopens de uitgave. Die brieven volgen hierachter in appendix. Bewust bandje (223 × 160 mm.), in goeden staat bewaard, is gebonden in perkament, dat in 't midden een medaillon draagt en ingesloten is in een vierkant vak, waarvan de hoeken verbonden zijn met de hoeken van een grooter vierkant dat de boorden van den band aflijnt. Op den rug leest men het nummer 101 (plaatsaanwijzing in Verdussens' bibliotheek? Cfr beschrijving van bl. 11vo); op de voor- en achterzijde het nummer 247. Verdussens' ex-libris, met de legende: tutissima virtus pietas homini en de twee zwanen, is aangebracht op de keerzijde van het omslag, voor en achter. De 25 bladen zijn allen blank, uitgenomen de hierna beschreven. Tegen blad 5 is een klein boekje gehecht: Edit du roy Sur la Declaration faite par le Clergé de France, de ses sentimens touchant la puissance Ecclesiastique. Registrées en Parlement le 23. Mars 1682. Suivant la Copie imprimée à Paris, Chez Fr. Leonard Imprimeur ordinaire du Roy, & du Clergé de France, ruë S. Jaques, à l'Ecu de Venise. M.DC.LXXXIII. Avec Privilege du Roy (24 blz. 129 × 72 mm.). | ||||||
[pagina 80]
| ||||||
6vo: Hic tractatus est Emmanuëlis Schelstratii, Romae compositus contra quinque propositions Cleri Gallicani Parisiis Mandato Regio Congregati anno 1682 et est autographum. J.F. Van de Velde, die zijn naam met het jaartal 1791 stelde boven deze notice, schreef eronder: Haec annotatio est Hieronymi Verdussen civis et incolae Antverpiensis. Bl. 7ro-12vo het tractaat van Schelstrate, waarvan de titel: de lugendis actis cleri Gallicani Parisiis mandato regio congregati. Inc.: Si verum est quod narrat Herodotus; expl.: istius regni Concilium. In de marge zijn achtereenvolgens de cijfers 2-11 aangebracht, waarschijnlijk om het begin der correspondeerende gedrukte bladzijden aan te duiden. Bl. 13 ro een nota van de hand van Verdussen betreffende een citatie van S. Cyprianus op bl. 11 vo: De hac Sti Cypriani citatione vide memorias trevoltianas anni 1726 mensis octobris pagina 1877. Mihi tom. 102 f. 1877Ga naar voetnoot1).
De tekst van het traktaatje die men kan weervinden bij Veith en gedeeltelijk bij Rocaberti, kunnen we hier ter zijde laten. De brieven, integendeel, verdienen onze volle aandacht. Zij doen ons aanvoelen den geweldigen indruk die de Declaratie van den Fransche Clerus te Rome teweegbracht. 't Is ‘een affairen van de hoochste consequentie’ zegt Schelstrate in zijn eersten brief, en hij voegt er aanstonds bij dat alles wat hij bezit ervan kan afhangen. De zin van deze laatste uitlating is niet klaar. Hoe is Schelstrate's fortuin verbonden aan de Fransche Declaratie? Vermoedelijk zit de vork zoo aan den steel. Als bibliothecaris en geschiedkundige heeft Schelstrate opdracht gekregen de Declaratie te weerleggen. Indien hij echter alleen zou staan om aan den Franschen clerus het hoofd te bieden, indien de universiteiten en de bisschoppen niet mede hun stem verheffen, zal hij dan niet gevaar loopen het pleit te verliezen, en wie weet, onder drang van Lodewijk XIV, ook zijn | ||||||
[pagina 81]
| ||||||
plaats op het vatikaan? Zijn positie is die van een proefballon. In afwachting dus dat zijn groot werk gereed komt, wil hij nu reeds een klein tractaatje lanceeren, om naar den wensch van Rome reactie te verwekken, en tevens later zijn groot werk als een der vele weerleggingen te kunnen uitgeven zonder gevaar, alles te verliezen wat hij bezit. Daarom is hem nu de grootste voorzichtigheid geboden. Voor de uitgave wendt hij zich tot Verdussen, een man van vertrouwen, met wien hij op vriendschappelijken voet leeft. Verdussen wordt op de hoogte gebracht van de gewichtige zaak waarom het gaat. Hij zal volstrekt alles vermijden wat den naam van den schrijver of de herkomst van het werkje verraden kan. Hij zal daarom een kleiner karakter gebruiken dan dat waarin de vroegere werken van Schelstrate verschenen. Hij zal het geheim dat hem toevertrouwd wordt, strikt bewaren, zelfs ten opzichte van zijn bedienden en zelfs van Schelstrate's eigen familie. Indien de zetter Schelstrate's hand zou herkennen, moet Verdussen hem het zwijgen opleggen. Hij zal er ook op letten dat er geen exemplaren uit de drukkerij verdwijnen; dat er niet meer dan dertig exemplaren getrokken worden, dat de tekst precies uitgegeven wordt gelijk de schrijver hem meedeelt zonder eenige bijvoeging, als van drukker, plaats of jaartal, waaruit de herkomst van het werkje kan verondersteld worden. Al deze voorzichtigheidsmaatregelen uit den eersten brief van 27 Juni, worden nog eens ingeprent in een tweeden, van 8 dagen later, 4 Juli. De drukker, hoopt hij, zal alles toch wel goed secreet gehouden hebben ‘alsoo het een saek is, daer ten uytersten veel aenhangt en (die) aen niemant in de weerelt en mach geopenbaert worden; niet datter iet in is, dat quaet is, maer om dat niemant en mach weten wie den auteur is, en van waer het komt’. Verdussen zal zorg dragen dat op het einde van het werkje ‘geenen steert daer by gedruckt en wort opdat me(n) uyt den selven niet en kenne wie het drukt’. In plaats van 30 zal hij 48 exemplaren drukken. ‘Om reden’ moet hij ook het laatste stukje van het traktaak weglaten. Toen deze brief rond den 20en Juli te Antwerpen aankwam, had Verdussen het werkje reeds gezet en getrokken op anderhalf vel. Om den auteur te voldoen, werd het laatste ‘kwartiertje’ herdrukt. Schelstrate was heel tevreden over de uitvoering, zooals hij schrijft in zijn derde brief. Alleen was het exemplaar dat hij ont- | ||||||
[pagina 82]
| ||||||
vangen had wat te veel afgesneden en was er op bladzijde 8 een drukfeil ontsnapt aan Verdussens' oplettendheid. Hieronymus zal nog een exemplaar zenden aan den schrijver en twee andere bezorgen aan den Internuntius te Brussel, er van binnen inschrijvende, zonder stad of naam te vermelden, alleen deze woorden: transmissa, ut dignaretur distribuere. De andere exemplaren zal hij tot verder order zorgvuldig bewaren. Zooals het betaamde aan een vertrouwensman, bracht Verdussen zorgvuldig de opdracht ten uitvoer. Op 11 November 1682 schrijft de Internuntius aan den Staatssecretaris te Rome: een onbekend persoon liet in mijn huis een pakje achter zonder brief, behelzend verschillende exemplaren van een geschrift aangaande de besluiten genomen op de laatste vergadering van den Clerus. Hij stuurde een exemplaar door naar RomeGa naar voetnoot1). Zorgvuldig bewaarde Verdussen de origineele copij van Schelstrate, die in 1740 zou gebruikt worden voor een andere editie. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dus: 1. dat het werkje van Schelstrate niet te Rome in 1684 gedrukt werd, maar wel in het begin der maand Juli te Antwerpen bij Hieronymus Verdussen; 2. dat het anderhalf vel besloeg en getrokken werd op 48 exemplaren; 3. dat het reeds een tweede gewijzigde uitgave beleefde vooraleer het op 24 Juli 1682 het atelier van Verdussen verliet; 4. dat de ‘diverses choses’ die volgens Fris in de uitgave van 1740 voorkomen en niet in de eerste gevonden worden, niet anders zijn dan het laatste deel van Schelstrate's handschrift, deel dat volgens de uitdrukkelijke wil van den schrijver moest weggelaten worden uit de eerste uitgave, nadat deze reeds getrokken was.
Rome. P. Lucianus Ceijssens o.f.m. | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
BijlagenI.Roomen 27 Juin 1682. Monsieur Verdussen,
alsooder een affairen is voorgevallen vande hoochste consequentie, daer oock alles aen kan hangen wat ick hebbe, soo sal ul, het gene hier schryve believen te observeeren met een aldergrootste neersticheyt, en tsamen aen niemant in de weerelt oock niet aen imant van ul huys nochte van myne familie seggen, het gene ul hier toevertrouwe. synde ul dan een gescrift, dat inde weerelt niemant mach weten dat van my komt, ofte van hier, om groote reden, welk gescrift ick wenste ul gedruck(t) hadt in 6 a 7 daegen naer het ontvangen deser, en dat in quarto, de letter een weynich kleynder, als daer ul mede gedruckt hebt myne andere boeken, ende wel te noteeren dat correckt gedruckt wort, en dat niemant vande setters en weet dat het van my komt, ofte soo het niet gescieden en kan om datse myn hant kennen, immers te beletten, dat die se kennen, het selven aen niemant en seggen, nochte geen exemplaria neemen, die ick maer en begeere tot dertich gedruckt te hebben, waer vander 12 op postpampier sullen gedruckt worden, ende soo gedruckt sijn, dry van ditto postpampier my sullen toe gesonden worden, ul de rest by ul houdende sonder de selve aen imant inde weerelt te laten sien, tot dat ul van my ordre sult krygen, wat daer mede voorder begeere gedaen te hebben: Ul sult het druckken sonder anderen titel, als alleen die hier staet, mynen naem daer niet bijvoegende, ende (uwe)Ga naar voetnoot(1) daer onder ook niet aensettende, noch stadt noch (jaer) noemende, wenschende dat het op onderhalf bladt (sal) (ge)druckt worden, gelyck het hier geschreven staet. ul andermael versoeckende dat sonder dilay gedruckt wort, ende wel van ul gekorrigeert naer het exemplair, sal ul van alles voldoen, en sult my verobligeeren, om voorder ul te promoveeren in het geene hier na sal druckken, en andere aengenaeme diensten te doen, waer het selven sal vermogen, blyvende naer cordiale groeten. UL geaffectionnerden Dien(aer) (w.g.) E. Schelstrate.
(PS) bidde ul my op het ontfanghen desers te antwoorden en het opgescrift te scryven met een Italiaense hant, perillustri ac adm. Rdo Domino D. emmanuele a Schelstrate Bibliothecae Vaticanae praefecto. Romam. Franc. per mantua; het gelt dat ul deborseert, sal ul tsamen gerestitueert worden. | ||||||
[pagina 84]
| ||||||
inde weerelt en mach geopenbaart worden. niet datter iet in is, dat quaet is, maer om dat niemant en mach weten wie den auteur is, en van waer het komt soo hebbe ul gebeden als doen per desen, dat ul toch wel sout letten, datter geen exemplair uyt ul handen geraeckt als daer ick sal ordineeren, en dat noch setter noch drucker eenige behendelyck wegh neemt. hebbe ul geschreven van 12 te druckken op postpampier, het waer beter ul 24 druckt op post pampier, ende 24 op gemeyn, en doe alles by ul wel conserveerde (sic) tot naerder ordre my alleen toeseyndende dry in nen brief soo haest gedruckt syn, en dry de week daer naer, sonder dat ul ul naem scryft op den brief, of de stadt noemt uyt de welke die seyn(t) daer en boven, sal ul maer druckken tot die woorden (in marge: Cyprianus) laudat hanc eius sententiam, quod qui cathedram Petri super quam fundata est Ecclesia, deserit, in Ecclesia esse non possit. Al het geene dat naer dese woorden volgt, achterlatende, en niet druckkende, om reden, ick sal ul van alles voldoen, en bidde toch wel te letten, dat correkt gedruckt wort, en gelyck gescreven hebbe, van dese woorden hoc autem dum tanta nominis sui laude tot het eynt toe achter gelaten wort en geenen steert daer by gedruckt en wort, opdat me(n) uyt den selven niet en kenne, wie het drukt. hebbe ul dit alles toebetrout, geloovende dat ul in deesen kas als een saeck van de grootste importantie wesende my sout verobligeeren, om in andere occasien ul oock dienst te konnen doen. en sal ul niet meer scryven, dan ul antwoort verwachten en blyven naer cordiale groetenisse. Monsr UL geaffectio. D. (w.g.) E. Schelstrate.
bidde ul toch wel let, dat myn copye in geen ander handen geraekt, en soo het mogelyck is, op onder half oortiens blat gedruckt wort. | ||||||
III.Roomen desen 15 aug. 1682. Monsieur,
Ul twee aengenamen de dato 17 en 24 passado hebbe wel ontfangen, tsamen met het ingesloten dat seer wel is mits ul het quatierken daer bij hebt gedaen, want alsoo seeker circumstantien verandert sijn, soo en mach het eerste gedruckt soo niet blyven, dan moet dit quartierken lest gedruckt in plaets van dander gestelt worden, soo dat ul bidde afte snyden van het eersten, en dit quartierken in plaets te voegen, en alsoo geaccomodeert synde, welt twee exemplaria te seynden aenden internuntius te brussel onder dit opscrift: Illustrissimo Domino Dno tanario, Abbati Sanctae Mariae, Sedis Apostolicae internuncio &... BruxellesGa naar voetnoot(1) ende van binnen sonder stadt ofte naem te citeeren niet anders te setten, als deese woorden alleen: transmissa, ut dignaretur distribuere. wat aengaet van de resteerend(e) exemplaria, sal ul daer naer ordonneeren, en bidde toch niet te gaen buyten myn ordre, ende my overte seynden hoe veel ul verscoten heeft en moet hebben. wat aengaet ul scryven van den ciaconiusGa naar voetnoot(2). hebbe my daer van geinformeert: en sal ul seggen, dat den | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
ciaconius alhier gedruckt is van iemant die veel gelt daer toe opgenomen hadt. en alsoo ditto werk om menige arresten over de dertich iaeren is onder de pers geweest, ditto druckker is komen te sterven, soo dat de crediteurs de opera ciaconii naer hun hebben genomen, en niet en verkoopen als voor gelt, soo dat synder eenige boekverkoopers binnen Roomen die die opera hebben, de selve niet en hebben vermangelt, maer gekocht voor gelt, dat oorsaek is dat de selve niet soo licht niet en willen vermangelen als wel soude doen die hem selve gedruckt hebbende een groote quantiteyt by hem hadde. daer en boven hebbe aen imant gesproken, waer mede wy handelen raekende de bibliotheek, die ordinaris uytlantsce boeken verkoopt, ende heet Clousier, die al heeft hy maer weynich ciaconius, het soude gedaen hebben, ten waert hy wesende den correspondent van billaine, alle die exemplaria nu over eenige daegen eerst ontfangen hadt, die ul aen billaine hadt verkocht, soo dat hy alleen over de 20 Concilium AntiochenumGa naar voetnoot(1) heeft gehadt en noch heeft wel 13, die verkocht synde soude met hem konnen handelen en my gebeden heeft, dat soo toch iet niews druckke hem soude adviseeren bereet synde te geeven al dat wy willen. sal daer en tussen noch aen iemant anders vernemen, doch bidde niet in pyn te syn van het geene ul van my gedruckt hebt, want oft dole in opinie, oft in eenige jaeren, en sullen het dubbel gelden, want niet herdruckt wort, gelyck niet herdrucken en wil, maer naer apparentie naer Paeschen toekomende over sal komen, om te druckken die actaGa naar voetnoot(2), die te antwerpen geprepareert hadde, met andere daer ul kont naer reguleeren. ul sult my believen te seynden een exemplair van dit leste maer en sneyt soo seer niet af als de voorgaende, noch ook die vanden internuntius soo seer niet, dan doeter die twee blaeykens af over in plaets stellende het quartierken voor noemt. daerenboven folio octavo oft pagina 8a linea 30. soo isser gedruckt linem en moet fidem wesen Ul kont het lichtelyck corrigeeren, en de rest is wel, bedankende ul voor de sorge en blyve met presentatie van myne diensten Monsieur U.L.D. (w.g.) E. Schelstrate.
Adres: Al signore Sre Ioan Baptista verdussen libraro in Anversa; franco per mantua. |
|