De Gulden Passer. Jaargang 14
(1936)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Critiek van Roemer Visscher op Plantin's drukkersmerk.Het bekende en veelgeprezen drukkersmerk, dat Plantin sedert 1557, in vele variaties, heeft gebruikt, heeft ook wel eens aanleiding gegeven tot critiek, te weten door Roemer Visscher in zijn Sinnepoppen. Plantin heeft zelf een uitlegging gegeven van den passer als verzinnebeelding van zijn lijfspreuk ‘Labore et Constantia’ in het eerste deel van den Veeltaligen Bijbel in zijn ‘korte verklaring van de in den koninklijken bijbel afgebeelde prenten’Ga naar voetnoot1), bij de bespreking van de eerste prent. Deze bevat in een architectonische omlijsting o.a. den titel. De zijkanten van deze omlijsting worden gevormd door twee zuilen. ‘Onder de voetstukken der zuilen staan twee symbolen, aan den eenen kant een afbeelding van Archimedes naakt voortsnellende met een boek, reeds lang geleden door Arias MontanusGa naar voetnoot2) gekozen, om zoo te zeggen als een zekere aanduiding van zijn werken. Aan den anderen kant echter staat het symbool van den drukker Plantin: een passer, het eene been vastgeprikt, het andere werkende.’Ga naar voetnoot3) Sabbe licht dit nader toe met de woorden: ‘Het vastgeprikte passerbeen verzinnebeeldt de taaie, nooit wankelende standvastigheid, die Plantin in het volbrengen van de opgenomen taak trots alle tegenslagen en moeilijkheden aan den dag legde; en het cirkelbeschrijvende been is het teeken van het onvermoeide, de wijdste geestelijke horizonnen omvademende werk, waardoor de groote drukker zich heeft onsterfelijk gemaakt’.Ga naar voetnoot4) Boven Archimedes staat Ευρηχα; de spreuk boven den passer luidt Constantia et Labore. Bij 112 van de 117 mij bekende variaties van dit drukkersmerk of plaatsen waar Plantin de spreuk en passer in | |
[pagina 78]
| |
een frontispiece verwerkt heeft, luidt de spreuk Labore et Constantia, bij 5 Constantia et Labore. Deze laatste volgorde der woorden gebruikte ook Roemer Visscher in een van zijn Sinnepoppen. Roemer Visscher (1547-1620), de gemoedelijke Amsterdamsche koopman, verdienstelijk lid der Kamer ‘In Liefde Bloeyende’, is er eerst laat toe overgegaan zijn werken uit te geven. Zoowel de Brabbelingh als de Sinnepoppen werden pas in 1614 met zijn goedvinden gedrukt. Tot het publiceeren in boekvorm van zijn Sinnepoppen, waarvan de prenten door Claes Jansz. Visscher gegraveerd zijn, besloot hij slechts op herhaald aandringen van enkele vrienden, die daartoe waren aangespoord door een drukker. Dit blijkt uit de ‘Voor-reden, tot den goedthertighen Leser’, waarin Roemer Visscher o.a. schrijft: ‘Dit werck had ick doen conterfeyten of malen in sekere pampieren bladen, doch sonder eenighe uytlegginge oft glose, om tot vermaeckelijckheyt van mijn sinnen te gebruycken, en voort die altemet een goet Vriendt te vertoonen, met de mondt beduydende wat mijn meeninge was: dan om dat de Drucker daer wel toe gesint was, om die voor alleman gemeen te maken, heeft sommige goede vrienden opgemaeckt, die my gebeden, ja geboden hebben, eenige kleine glosekens of bedietselen daer op te willen geven, het welck ick met onlust gedaen hebbende, mijn self niet heb konnen vergenoegen:..’. De titel luidt: Sinnepoppen van Roemer Visscher. 't Amsterdam, By Willem Iansz. op 't water inde Sonnewyser, 1614. Met Privilegie voor vijfjaren. Deze eerste druk is 4o obl. Elke uitlegging staat naast het prentje. Op blz. 124 komt, als 2e sinnepop van het derde schock (60-tal), de verzinnebeelding van de spreuk ‘Constantia et Labore’ voor. Als prent geeft Roemer Visscher daarvan een boor die in een zware balk een gat boort (zie afbeelding). Als ‘bedietsel’ schrijft hij: ‘De vermaerde Boeckdrucker Christoffel Plantijn, gebruyct dit woordt by een Passer, die meerder vernufts eyscht dan een Aviger, en min arbeyts; daer om duncket my beter, by dusdanighen grooten Boor (die de Scheeps-timmerluyden een Aviger noemen) gebruyct te worden; die door grooten ende ghestadighen arbeyt, een gat in een Balck maeckt, daer de arbeyders op de scheeps-timmerwerven by elck gat gheloont worden: te kennen ghevende, dat ghestadighen arbeyt alle dingh verwint; alsoo, datter de neerstighe arbeyts-salighe Man een dobbelen dagh-huer by verdienen kan, en de Luyaert qualijck drooch broodt wint’. | |
[pagina *7]
| |
[pagina 79]
| |
Dat de critiek zeer mild zou zijn was bij een man als Roemer Visscher wel te verwachten. Zijn zinspreuk toch was ‘Elck wat Wils’, hetgeen zijn gulheid en breedheid aanduidt en zeker ook zijn ruimen geest, die gaarne ieder zijn opvatting liet. Dat hij oorspronkelijk ook geenszins van plan was om zijn meening over Plantin's verzinnebeelding van de spreuk openbaar te maken, blijkt wel uit de aangehaalde passage van zijn voorrede. In een tweeden druk (zonder jaartal, eveneens bij Willen Iansz., in 12o, met de uitleggingen gedrukt tegen den achterkant van de vorige prent) komt deze sinnepop voor op blz. 125. Later heeft Anna Roemers het boekje verbeterd en uitgebreid en onder elk prentje een tweeregelig versje geschreven. Bij de drie edities die in dezen vorm verschenen (de eerste zonder jaartal bij Willem Iansz. in 8o, de tweede in 1669 bij Johannes van Ravensteyn te Amsterdam, 12o, de derde in 1678 bij Sander Wybrantz en Andries Vink te Amsterdam, 12o) vindt men de Sinnepop van Constantia et Labore op blz. 29. Anna schreef er onder: ‘De naerstige schuyft ruym vā hem de armoets noot. Daermee de luyaert nau verdienē kā drooch broot.’ Het mag een aardig toeval genoemd worden dat deze critiek op Plantin's drukkersmerk uitkwam bij een van zijn beroemste vakgenooten nl. Willem Jansz. Blaeu (1571-1638), den oprichter van de bekende uitgevers- en drukkerszaak, welke haar wereld-vermaardheid verwierf door den prachtigen ‘Atlas Blaeu’. Willem Jansz. interesseerde zich echter ook wel, evenals Plantin, voor emblemataboeken, welke in die dagen zoo zeer in zwang waren.
A.M. MUNTENDAM, Amsterdam. |
|