De Gulden Passer. Jaargang 13
(1935)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
De Antwerpsche ommegang van 1619.‘Toen de vrome Jan Luiken de Nauwkeurige en Gedenkwaardige Reysen van den Engelschman Edw. Brown door Nederland, enz. met “curieuse kopere platen” moest versieren, voegde hij er als bizonder teekenend voor het Antwerpsche stadsleven een merkwaardige plaat bij, den ommegang voorstellend, al spreekt Brown's tekst er niet over. 't Was net of Luiken zeggen wou: geen Antwerpen zonder Ommegang’. Zoo leert ons Dr. M. Sabbe in zijn historische schets van De(n) Antwerpsche(n) Ommegang, het laatste doch niet het onbelangrijkste van de Verspreide Opstellen, door den conservator van het Plantijn-Museum onder een gezamenlijken titel vereenigd en over 'n tiental jaren verschenen.Ga naar voetnoot1) Over de Antwerpsche Ommegangen in de vroegste tijden hadden we reeds eene verhandeling van ridder Leo de Burbure, door de Antwerpsche Bibliophielen uitgegeven.Ga naar voetnoot2) Dr. M. Sabbe zette deze studie voort, door de XVIe en volgende eeuwen heen, tot en met den eersten jubelenden Uitgang na den Wereldoorlog. Het is overbodig hier nog eens uit te weiden over het veelvoudig belang en de groote waarde van deze rijk gestoffeerde studie; enkel wil ik de documentatie er van ietwat aanvullen en dat juist voor een periode, waarvoor de gewone bronnen ontbreken, namelijk ‘de talrijke volksboekjes, die als een soort van feest-programma's werden uitgegeven telkens de ommegang uitging’. Het oudste van deze boekjes dagteekent uit 1609; het volgende uit 1648. Er is dus hier eene leemte van 'n veertigtal jaren, die we kunnen aanvullen met hulp van het dagboek van Pierre Bergeron, 'n Fransch edelman, die in 1619 ons land doorreisde, hoofdzakelijk de Ardennen en het Luikerland bezocht, doch ook enkele dagen te Antwerpen vertoefde. Zijn journaal werd over een halve | |
[pagina 124]
| |
eeuw door de Luiker Bibliophielen op een zeer beperkt getal exemplaren uitgegeven, zoodat het nu uiterst zeldzaam en, buiten den kring van voormelde boekwormen, haast onbekend is.Ga naar voetnoot1) Pierre Bergeron landde midden Augustus 1619 te Antwerpen aan en had het geluk, den grooten Ommegang te kunnen aanschouwen. Hij spreekt er vol bewondering overGa naar voetnoot2) en geeft eene gedetailleerde beschrijving er van, die in de uitgave van Michelant haast drie volle bladzijden beslaat. Veel nieuws is er echter in dit relaas niet te vinden. De eigenaardige groep der ‘Zottekens’ waarover Dr. M. Sabbe zoo menige wetenswaardigheid mededeelt, wordt niet eens genoemd; wel de zes gilden, al dadelijk na de ambachten, en daarbij nog de Rederijkers, niet overal uitdrukkelijk vermeld. Belangwekkend is de beschrijving van den ‘Maagdekenswagen’ waarover verschil van meening bestond, zooals Dr. M. Sabbe duidelijk uiteenzet. Met Pierre Bergeron zullen we nu aan de verklaring van Mertens en Torfs de voorkeur geven. Nog wordt er een Janus-tempel vermeld, die misschien met een der drie gelegenheidswagens van 1609 overeenstemt. Om deze enkele bijzonderheden scheen het mij de moeite waard, het reisboek van Pierre Bergeron, menigen ‘Sinjoor’ onbekend, hier te signaleeren en zelfs het voornaamste er van hierachter mede te deelen. ‘Nous y veimes premièrement la bourgeoisie en bon ordre et couche, marcher selon leurs divers cartiers, et compaignies avec leurs bannières; puis les vingt-sept mestiers ou ordres, sous chacun desquels sont compris plusieurs sortes d'artisans. Le plus ancien d'iceux est celuy de la mercerie, qui comprend tous marchans et artisans de draps d'or, d'argent, soye et laine, et ainsy de la peinture et des autres; tout cela avec leurs enseignes et bannières. Après marchoient les six confrairies ou compaignies des armes, à sçavoir: deux des arbalestriers, vieux et nouveaux; deux d'archers, une d'harquebusiers, et une d'espées à deux mains; puis ensuite | |
[pagina 125]
| |
d'autres confrairies, comme celles de la Rhétorique, qui sont pour entretenir et resjouir le peuple au récit de leurs tragedies, comédies, histoires et autres représentations. Après cela passé en bon ordre, parurent les mystères de toutes sortes, à sçavoir: le géant et ses enfants, représentant, ce crois-je, ce fier géant Druo ou Antigonus, qui exerçoit autresfois tant de cruautez et tyrannies en son chateau d'Anvers, et qui fut mis à mort par le preux chevalier Salvius Brabon, Arcadien, l'un des capitaines de Cesar, comme disent les romans du païs. Ceste histoire fabuleuse est représentée là assez gayement. Après cela viennent en haut et triumphant arroy les dixsept Provinces, représentées par dix-sept filles bien vestües selon la condition et manière de chasque païs; puis l'alliance et conféderation Belgique; le temple de Janus fermé par les archiducs, pour monstrer la paix donnée par eux au païs, un grand Neptune tiré dans son char au milieu des eaux et accompaigné de ses Tritons et Neréïdes, les testes environnées de roseaux et joncs marins, et des trompes a leurs mains; puis une grande et énorme balene, un daufin portant Arion jouant de sa lyre; après un éléphant, des dromadaires et autres animaux; le mont de Parnasse avec les neuf Muses et Appollon jouans de divers instrumens et faisans une aggréable musique; puis pour clorre les moralitez venoient divers mystères du Nouveau-Testament, depuis la nativité jusqu'à l' Ascension et Résurrection dernière, avec le Jugement final, Paradis et Enfer, tout cela assez bien représenté par jeunes filles et garçons, et portez sur des chariots trainez par des chevaux. On y voyoit aussy St. Vilbrod, prestre anglois instruisant les peuples de Holande et de Frise, à cause que ce fut le premier apostre de ces païs-là, environ l'an 620; et fut appelé Clément et faict le premier êvesque d'Utrect. Après toutes ces belles histoires et représentation qui durèrent longtemps à passer, vint tout le clergé, prestres et religieux de toutes les églises et monastères de la ville, portans le dit Sainct Sacrement et les reliques. Dr. Jan GESSLER, Leuven. |
|