De Gulden Passer. Jaargang 9
(1931)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
De herkomst van het typografisch materiaal van T. Erpenius.Den 13 November 1624 overleed te Leiden de bekende oriëntalist Thomas Erpenius, professor in de Hebreeuwsche taal aan de Universiteit. In zijn eigen huis had hij een drukkerij ingericht, daar hij het plan had opgevat de voornaamste Oostersche schrijvers in oorspronkelijken tekst uit te geven. Het typografisch materiaal, waarover hij beschikte, was het meest uitgebreide en het beste dat te dien tijde in geheel Europa bestond. Van het grootste belang was het bijgevolg voor de Universiteit dat dit materiaal, na Erpenius' dood, te Leiden, ter beschikking der Academie zou blijven. Isaac Elsevier (de kleinzoon van Lodewijk), die toenmaals officieële drukker der Universiteit was (sedert 9 Februari 1620), slaagde er in (einde 1624, of begin 1625 - de juiste datum is niet bekend) een overeenkomst te treffen met de Weduwe Erpenius, waardoor heel het Oostersche materiaal zijn eigendom werd. En zoo de Elseviers, gedurende bijna een volle eeuw, de officieële drukkers der Universiteit bleven, zal dit wel ten deele te wijten zijn aan dit materiaal van Erpenius, waarmede zij alle andere concurrenten uit het veld wisten te jagen. In zijn wereld-bekend werk Les Elzeviers - Histoire et Annales Typographiques (1880) zegt mijn vader, Prof. Alfons Willems, aangaande deze feiten het volgende: ‘Non content d'enseigner les langues orientales et de composer des ouvrages propres à en faciliter l'étude, Erpenius avait entrepris de reproduire par la presse les oeuvres des principaux écrivains de l'Orient. A cette fin il avait établi dáns sa propre maison une imprimerie, qu'il dirigeait et surveillait lui-même... L'Université devait donc attacher beaucoup de prix à ce que [après sa mort] les poinçons, qu'il avait fait graver à grands frais, ne tombassent point en des mains étrangères et restassent à la disposition de l'Académie. Isaac Elzevier alla au devant de ce voeu en acquérant de la veuve d'Erpenius les caractères, matrices, poinçons, en un mot tout le matériel délaissé par le défunt’. (blz. XLVII). | |
[pagina 84]
| |
Hetgeen mijn vader hier beweert, ‘dat Erpenius, à grands frais heel dat Oostersche materiaal ontworpen en doen gieten had’, werd door hem ontleend aan vroegere bijdragen over Erpenius, onder meer aan het Biographisch Woordenboek van Vander Aa, waar heel de literatuur over dit onderwerp vermeld isGa naar voetnoot1). Maar, zooals het zoo vaak gebeurt wanneer een geschiedschrijver een bericht van een voorganger overneemt zonder het te controleeren, komt het dan later aan het licht dat dit op een dwaling berust. En wij staan hier alweer voor een legende, die met de historische waarheid geenszins overeenstemt. Dit wensch ik in de volgende bladzijden te betoogen.
* * *
Plantin, die in godsdienstzaken zeer groot belang stelde, vatte het plan op, den oorspronkelijken tekst van den Bijbel uit te geven alsmede de oudste vertalingen van dit boek in het ArameeschGa naar voetnoot2), Grieksch, Latijn en Syrisch (t. V, het nieuw testament): Dit is de bekende polyglotta-Bijbel, door hem 1569-1572 in het licht gezonden. Over dezen Bijbel bestaat een heele literatuurGa naar voetnoot3). Dank zij het Plantin-Archief weten wij nauwkeurig hoe hij ontstaan is: wie de letters goot; welk aandeel aan dit werk Arias Montanus en de schoonzoon van Plantin, Frans Van Ravelingen (Raphelengius),Ga naar voetnoot4) hadden. Gedurende eenige jaren was voor Plantin dit Oostersche typografisch materiaal zonder nut. Doch weldra deed zich een gelegenheid voor om er gebruik van te maken. De nieuw gestichte Universiteit van Leiden had als eerste offi- | |
[pagina 85]
| |
cieële drukker der Academie Willem Silvius aangesteld (8 Juni 1577), den bekenden Antwerpschen typograafGa naar voetnoot1). Doch deze vestigde zich eerst te Leiden in 1579, waar hij nu zijn drukkerij overbracht. Het jaar nadien stierf hij (Aug. of September 1580) en zijn zoon Karel volgde hem toen als officiëele drukker op. Maar Karel was een zeer nalatig man, die voor zijn vak niets voelde. En enkele maanden na zijne benoeming kwamen reeds van alle kanten klachten tegen hem op. De Curatoren der Academie besloten hem af te danken en stelden zich in betrekking met Plantin. Niet alleen stond deze bekend als een der kundigste typografen van zijn tijd, maar hij bezat daarenboven het materiaal der Polyglotta en voor de Academie was dit van het grootste belang. Niet zoozeer omdat er Collegies in het Hebreeuwsch en Arameesch aan de Hoogeschool bestonden - (want wanneer de hoogleeraars een werk gereed hadden, konden zij het elders laten drukken - hetgeen in de andere Universiteiten ook gebeurde); maar volgens de Statuten der Universiteit, moest ieder student, die voor een doctorstitel promoveerde, een gedrukt proefschrift aan de faculteit voorleggen. En dit proefschrift moest door den drukker der Academie uitgegeven worden. En alhoewel voor de meeste dier proefschriften geen Oostersche lettersoorten van noode waren (voor de medecijnen, de rechten, de klassieke philologie, enz.), gebeurde het ook wel dat een doctorandus in de theologie den oorspronkelijken tekst van den Bijbel besprak, of dat een philoloog over Oostersche talen uitweidde. En wanneer nu de officiëele drukker de noodige lettersoorten niet bezat, wat dan?... Plantin aanvaardde het voorstel en hij werd (Mei 1583)Ga naar voetnoot2) tot drukker der Academie benoemd. Zooals bekend, dacht hij er niet aan, heel zijne drukkerij van Antwerpen naar Leiden over te brengen. Hij besloot tot het oprichten van een filiaal. Te Antwerpen liet hij zijne drukkerij beheeren door zijn twee schoonzoons, Moretus en Raphelengius. Hij zelf vestigde zich te Leiden en bracht er onder meer heel het materiaal der Polyglotta mede, dat hem nu | |
[pagina 86]
| |
uitstekend te pas kwam: stempels en matrijzen liet hij denkelijk wel te Antwerpen achterna. Het verblijf van Plantin in het Noorden was van zeer korten duur. Den 7n Augustus 1585 werd Antwerpen door Alexander Farnese ingenomen. Volgens het Capitulatie-verdrag kregen de Antwerpsche Protestanten twee jaren tijd om hunne zaken te liquideeren. Wie langer bleef, moest Katholiek worden. Er kon thans natuurlijk geen sprake meer van zijn, in het Katholieke Antwerpen een drukkers-firma te behouden, die een filiaal te Leiden zou hebben en aldaar als officiëele drukkerij der kettersche Universiteit zou fungeeren. De splitsing drong zich op, Plantin besloot naar Antwerpen terug te keeren (Nov. 1585). Hij zelf was Katholiek, zooals M. Sabbe het zoo goed bewezen heeft: een soort liberale katholiek, die het met de decreten van het Concilie van Trente nogal vrij opnam: met een woord, een Erasmiaansche katholiekGa naar voetnoot1). Moretus, eveneens Katholiek, bestuurde voortaan met hem de Antwerpsche drukkerij. De Leidsche filiaal werd overgelaten aan Raphelengius, die Calvinist was; en deze werd nu (3 Maart 1586) als drukker der Academie aangesteld ter vervanging van Plantin. Tegelijkertijd werd Raphelengius, die te Antwerpen de rechterarm van Arias Montanus was geweest, tot leeraar in het Hebreeuwsch en Arameesch benoemd. Niet alleen gaf Raphelengius een reeks werken uit over Hebreeuwsche en Arameesche taalkunde, maar hij had ook een voorliefde voor het Arabisch opgevat en besloot Arabische teksten uit te geven. Zoo zag hij zich genoodzaakt het materiaal der Polyglotta aan te vullen (waarin geene Arabische lettersoorten voorkomen) en liet een reeks alphabetten in die taal voor zijne drukkerij gieten. Wij bezitten een specimen characterum Arabicorum officinae Plantinianae Raphelengii (1595), waar al de Arabische lettersoorten, bij hem voorhanden, in opgenomen zijn. Toen Plantin (1 Juli 1589) stierf, liet hij bij testament aan zijne dochter Margeriet (vrouw van Raphelengius) de Leidsche drukkerij | |
[pagina 87]
| |
na, met al wat het huis inhield. Een uitvoerige inventaris van alle lettersoorten werd niet opgemaakt (althans is tot ons niet gekomen) zoodat de Polyglotta-letters, die er in 1589 waren, niet nader beschreven werden. Raphelengius stierf 20 Juli 1597. Twee zijner kinderenGa naar voetnoot1), de twee zonen, Christoffel en Frans (voornaam van den vader) die beiden een goede opvoeding genoten hadden, hielden zich na hem met de drukkerij bezig; vooral de oudste, Christoffel, was een geleerd man, die Latijn zeer goed kende. Christoffel, die Calvinist was, werd ter vervanging van zijn vader als officiëele drukker der Academie aangesteld. Maar geen van beide kinderen was Oriëntalist. En als opvolger van Raphelengius voor de Hebreeuwsche taal, werd zijn beste leerling benoemd, Thomas Erpenius. Deze had van zijn leermeester ook zijn voorliefde voor het Arabisch overgeërfd. Christoffel Raphelengius stierf 17 December 1600. Zijn drukkerij ging aldus aan zijn broeder Frans over. Maar Frans was voor de rust en voelde weinig voor zijn vak. Hij deed niet eens bij de Academie een aanvraag om als officiëele drukker aangesteld te worden. Hij was overigens tot de Katholieke kerk teruggekeerd, denkelijk de godsdienst van zijn moeder. De curatoren der Academie benoemden in 1600 als drukker Joh. Paedts, eveneens een Katholiek.Ga naar voetnoot2) Onder het beheer van Frans II Raphelengius ging heel de Leidsche drukkerij te niet. In 1613 verkocht Frans reeds een gedeelte van zijn materiaal aan Moretus. Het overige werd in 1619 geliquideerd: Moretus kocht dan nog een goed deel. Maar het Oostersche materiaal wordt aan Th. Erpenius overgemaakt. Dit werd ons medegedeeld door Max Rooses, die in de Biographie Nationale (dl. 18, bl. 735) schrijft: ‘A la même époque les fils de Raphelengien cédèrent à Thomas Erpenius les caractères orientaux qu'ils possédaient encore’. Klaarblijkelijk had Rooses deze inlichting uit het Plantijnsche archief geput, doch uit een onuitgegeven tekst. Om te weten wat er juist gebeurd is, heb ik mij moeten wenden tot den opvolger van Rooses, mijn vriend M. Sabbe. Bij de vele schoone gaven, die | |
[pagina 88]
| |
den huldigen conservator eigen zijn (en waarover ik niet uitweiden zal), is er eene, die door navorschers en geleerden ten zeerste op prijs wordt gesteld: Sabbe beschouwt zijn archief niet als een privaat jachtveld. En wanneer iemand bij hem om eene inlichting komt aankloppen, wordt hij steeds bereidwillig geholpen. Ziehier thans de brieven van Frans en van Joost Ravelingen, waarin over den verkoop van Oostersch materiaal aan Erpenius wordt gehandeld: S.P. Carisse Cognate, hebben alle onse schriftenGa naar voetnoot1) elk bij 't syne opgeschikt, ende van alles proeven gemaekt om die d'een en d'andere te toonen, opdat elk syne gaedinge daer uyt kieze ende koope, soo en hebben wy evenwel die tooninge noch niet willen beginnen voor dat wy u.l. eerst de presentatie daer van deden. Alleenlik heeft ons verhaest recht voor syn vertrek Thomas Erpenius, den welken, als onsen seer goeden vrind, wy niet hebben konnen weigeren. Soo datter dese soorten ontbrecken: Het Syrisch, AEthiopisch, Samaritaens, ende Jolie Hebreewsch; item Ascendonica cursijf. Wy hebben ons te eer laeten induceeren om de voors.(eide) soorten te verkoopen, alsoo u.l. van alles Poincoenen ende Matricen, often minsten Matricen hebt. Twelk ons ook doen denken dat u.l. niet van alles begeeren sal; als konnende 't aller tyden doen gieten 't gene u.l. mochte ontbreken. En eenige dagen later, schrijft Joost van Ravelingen nog hetzelfde: ‘T. Erpenius heeft het Syricksch, ende Samaritaens, met AEthiopisch ende Jolie Hebreusch (neffens de Ascendonica) van ons begeert: die wy hem niet en hebben connen weygeren: maer die schriften en connen u.l. niet sonderlick ontbreken, gemerct dat de matricen ende poinsoenen derselver by u.l. rusten’ (Brief van 18 October 1619 - Reg. XCII, fol. 243). | |
[pagina 89]
| |
In 1620 neemt Moretus nog een paar Oostersche lettersoorten over. Fr. van Ravelingen schrijft 21 Februari 1620 aan Moretus dat hij hem verkoopt ‘de dobbel Mediaen Hebreewsch en het Arabisch’. Wat hier door het Arabisch wordt bedoeld, is voor ons niet heel duidelijk. In de minuten der brieven van Moretus aan van Ravelingen (op het Plantin-Archief aanwezig) komt de brief van Moretus niet voor, waarin hij de Arabische lettersoort wel nader beschreven zal hebben, die hij wenschte aan te koopen. Er waren, zooals reeds gezeid, bij van Ravelingen een heele reeks Arabische lettersoorten. In 1620 werden zij (mitsgaders de stempels en matrijzen) door Fr. van Ravelingen verkocht, buiten het Arabisch; dat naar Antwerpen vertrokGa naar voetnoot1). Heel het aangeworven materiaal werd door Erpenius in zijn eigen huis overgebracht: en van 1621 af tot aan zijn dood (1624) heeft hij met veel ijver een reeks Oostersche schrijvers uitgegeven. Of nu Erpenius voor eigen rekening eenige letters daarbij heeft laten gieten, dit dient nog nader onderzocht te worden.
* * *
Mijne conclusie luidt als volgt: De interpretatie, die men van den tekst van Meursius (1625) heeft gegeven, alsof Erpenius er een eigen typografisch materiaal op nagehouden zou hebben, blijkt thans een legende te zijn. Onomstootelijke archiefstukken leveren ons het bewijs dat Erpenius' materiaal grootendeels bestond uit de letters der Polyglotta (1569-72). Deze letters werden in 1583 naar Leiden overgebracht door Plantin. En zij zijn aldaar achtereenvolgens in het bezit geweest van Plantin (1583-1585), van Frans van Ravelingen (1585-1597), van Christoffel van Ravelingen (1597-1600) en van Frans II, die ze in 1619 aan Erpenius verkocht. | |
[pagina 90]
| |
Een ander gedeelte van dit materiaal bestaat uit de Arabische letters, stempels en matrijzen, die Frans I van Ravelingen had laten gieten. Nu zou de belangstellende lezer van mij kunnen verwachten, dat ik hier een inventaris zou geven, met uitvoerige beschrijving der onderscheiden lettersoorten, in de verschillende Oostersche talen, die bij Erpenius en nadien bij de Elseviers aanwezig waren. Ik moet mij verontschuldigen dat er in mijn betoog een leemte voorkomt. Ik zie mij echter gedwongen een bekentenis af te leggen (en ik hoop wel, Waarde Toehoorders, dat die bekentenis niet al te veel afbreuk zal doen aan mijn goeden naam): maar (horresco referens) ik kan noch Ethiopisch, noch Arameesch, noch Syrisch, noch andere Semietische talen lezen! Ik sluit dus met de hoop dat een Oriëntalist, die voor typografisch onderzoek iets voelt, het verder onderzoek van dit vraagstuk op zich zal nemen, en aan mijn betoog de noodige aanvullingen zal toebrengen, daar waar mijne eigen krachten te kort schieten.
Leonard WILLEMS. |
|