De Gulden Passer. Jaargang 9
(1931)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
De vlucht van Guicciardini (1554).Zoekende naar de oudste getuigenissen over de kunst van Quinten Massys kwamen we, natuurlijk, bij Ludovico Guicciardini en zijn Beschrijvinge der Nederlanden terecht. Dit werk was af in 1565. Quinten was gestorven in 1530. En sinds wanneer was Ludovico, de getuige, te Antwerpen? Over Guicciardini zijn de modernste biographische nota's die van MAURITS SABBE getiteld Bij de 400ste verjaring van L. Guicciardini's geboortedag, verschenen in de Verslagen der K. Vlaamsche Academie in 1921, en de Note sur Guicciardini die door A. Goris aan zijn groot werk over Les Colonies marchandes méridionales à Anvers de 1488 à 1567 is toegevoegd. Naar Sabbe heeft opgeteekend moet Guicciardini reeds in 1542 te Antwerpen hebben gewoond, want hij vertelt dat hij getuige was van de strooptochten van Maarten van Rossum. Was onze Italiaan er reeds vroeger? En zoekende, vonden we een stuk dat tot hiertoe onbestudeerd bleef betreffende den grooten schrijver. Het gaf ons niet wat we zochten, maar het leverde, in de plaats, zooveel schilderachtige bijzonderheden omtrent den grooten man, dat we het stuk dadelijk aan nader onderzoek onderwierpen. Het bracht ook omtrent andere bekende personaliteiten uit de Antwerpsche handelswereld der XVIde eeuw eenige klaarte bij, want het geldt ook den persoon van onzen grootsten financier der XVIde eeuw, Gaspar Ducci. | |
Gaspar Ducci.Eer we tot Guicciardini zelf komen en het stuk ter hand nemen, is het goed zich te herinneren wat tot hiertoe geweten is omtrent den persoon over wien het naast Ludovico gaan zal, namelijk Gaspar Ducci. Over Ducci schreef Génard in 1888: ‘Un procès célèbre au XVIe siècle. Gilbert van Schoonbeke contre Gaspar Dozzi’. (Commission royale d'Histoire, IV, 15, blz. 307 en vgd.) In het reeds vermelde boek van Goris zal men er nog meer bijzonderheden over aantreffen. | |
[pagina 92]
| |
Die Dozzi (die in zijn tijd echter steeds Ducci of Douchy in onze archiefstukken heet), was te Pistoia geboren in 1492; men weet dat hij handel dreeef in pastel en wijn met den broeder van Ludovico Guicciardini, namelijk Jan Baptist, die toen te Brussel verbleef (1545). Zijn eerste groote finantiëele daad, meent Goris, is geweest zijn beursspeculatie in 1540 waarmede hij den facteur van Portugal ten ondere bracht. Ducci werd er uiterst rijk bij. Maar om zijn bijzondere praktijken werd aan den man door het magistraat de beurs ontzegd voor drie jaren! Dit in 1540. Ducci werd echter, dank zijn geld, de finantiëele agent van het hof, in 1542, en dat gaf hem een koninklijke macht die alles braveerde. Hij was de eerste toch die den keizer een som van een millioen florijn en meer leenen kon. Zijn fortuin kent geen grenzen: hij is de man van alle de staatsleeningen, van alle de belastingen op den handel, en niet alleen in het keizerrijk, zelfs Fransche staatsleeningen helpt hij in orde stellen. Hij wordt raadsman van den keizer. En het is van hem dat verhaald wordt hoe hij een keizerlijk bezoek vergold met het verbranden van een schuldbrief van honderdduizenden. Dat zou gebeurd zijn op zijn goed te Hoboken. Want intusschen heeft Ducci te Hoboken een heerlijk goed gekocht, is edele heer van Cruibeke, woont te Antwerpen in het groote erf dat van de refuge van Baudeloo was voortgekomen en dat thans is genummerd Huidevettersstraat nr 38. Onze Ducci was er hoogmoedig bij, en in 1545 komt het tot een geweldig conflict tusschen den hoogmoedigen Ducci en Gillebert van Schoonbeke. Waarom het juist ging? Wel weten we dat de twee groote mannen verwant waren. Gillebert's stiefmoeder was de zuster van Ducci's vrouw. Anna Stegemans. En we weten ook dat Gillebert zijn oom Ducci heeft moeten aanklagen om allerhande bedrog tegen de stadsrechten die Gillebert gepacht had. Hoe ook, Ducci legde het er op aan Gillebert door een huurling te doen treffen, en hij riep het op voorhand van alle daken, zoodat Gillebert er zich over beklaagde bij het magistraat. Maar onze Ducci stoorde zich aan geen magistraat. Hij wist hoeveel hij te Brussel te zeggen had. En werkelijk, de zaak werd door het hof der regentes uit de handen van het Antwerpsche gerecht genomen. De aanslag op van Schoonbeke, die gebeurde op 22 Februari 1545 bij de Beurs, op last van Ducci, - waaraan Schoonbeke slechts bij een wonder geluk aan ontsnapte, - bleef ongestraft! | |
[pagina 93]
| |
En dit was niet het eenige geval waarin Ducci zich boven de wetten stelde en zijn medeburgers bedreigde met zijn gewapende huurlingen; hem scheen alles toegelaten! Dat er eenmaal weerwraak komen zou, was wel te verwachten. Die kwam er, was het ook na lang tijdsverloop, namelijk in 1554. | |
De aanslag op Gaspar Ducci.De omstandigheden van het conflict tusschen Ducci en van Schoonbeke, met de feiten van 1545, zijn ons tamelijk goed bekend dank zij de stukken destijds door Genard teruggevonden en door hem gepubliceerd. Minder bekend is de geschiedenis van den aanval op Ducci zelf. Genard bepaalde zich bij volgende regels: ‘Le 29 novembre 1554 Dozzi à son tour fut assailli par des bravi, stipendiés pour le tuer; comme autrefois son neveu, il eut la bonne fortune d'être défendu par son domestique et dut la vie à des circonstances tout-à-fait exceptionnelles. Waar had Genard dat vernomen? Naar wij vermeenen heeft hij niets anders ontdekt omtrent dit tweede feit dan zekere inschrijving in de Gebodboeken der stad, die wij hier meedeelen. ‘Gheboden ende vuytgeroepen by Adame van Berchem onderschoutet, burgermeesters ende schepenen ende raede der stadt van Antwerpen den iersten Decembris ao 1554. | |
[pagina 94]
| |
Driemaal is deze proclamatie gedaan geworden maar niemand is er verschenen blijkens de laatste en blijkens de stilzwijgendheid in de archiefstukken omtrent eenig gevolg. Wij vermeenen ook dat archivaris Génard omtrent den aanval op Ducci geen anderen tekst heeft gekend dan den hier aangehaalden uit het Gebodboek. We zijn nu echter gelukkiger geweest en hebben iets meer mogen vinden, iets dat ons daarbij in nadere kennis brengt met een veel interessanter personnage nog dan Ducci, namelijk met Ludovico Guicciardini. Er blijkt aleerst uit dat de aanslag heeft plaats gehad niet op den 29 November zooals Génard meende, voortgaande op den letterlijken tekst van het Gebodboek, maar op Vrijdag avond, 23 November. En men verdenkt niemand minder van den aanslag, dan Ludovico Guicciardini, die ook uit de stad verdwenen is. | |
Het ‘parket’ bij Guicciardini.Wie de Guicciardini's mag aangeklaagd hebben? Misschien Gaspar Ducci zelf. Hij had voor jaren in proces gelegen met Jan Baptist Guicciardini uit Brussel en die was enkele dagen vóór den moordaanslag in de stad te zien geweest bij zijn broeder. En op Zondag 25 November had zich het gerucht in de stad verspreid dat de beide Guicciardini's vertrokken waren, zonder dat men wist waarheen. Daarbij wist men te zeggen dat Ludovico gekwetst was geweest bij zijn aanslag op Ducci. Ludovico Guicciardini woonde toen ter tijd in bij een ander Florentijnsch koopman die een paar jaren ouder was dan hij, bij Francisco Pissoni, een man op zijn 33ste jaar, die nog ongehuwd rondliep, maar toch reeds naar meer dan een Antwerpsch meisje had omgekeken; degene die hij nu aan de hand had, was een achttienjarig ding die voor den rechter belijden zal Tanneken van Genshoven, Hendriksdochter te heeten, en sedert den Zomer ‘ten huize van Francisco Pissoni te verkeeren’. Bij Pissoni had Ludovico zijn comptoir, en de goederen die hij kocht werden bij Pissoni ingeslagen. En nu zijn de commissarissen van de wet op Zaterdag, 1 December, bij Pissoni binnengevallen, en hebben zich de cameren ende | |
[pagina 95]
| |
comptoiren van de gebroeders Guicciardini doen wijzen om beslag te leggen op de boeken en het alles toe te zegelen. Dadelijk werden daarbij gedagvaard alle degenen die iets met het huis te stellen hadden, Pissoni, zijn Tanneken, zijn kassier Thomaso Durez zijn twee meiden Josyne Pots en Elisabeth Faes. We laten ze beurtelings hier verschijnen. | |
De getuigen uit het huis.Francisco Pissoni, de Florentijnsche koopman, legt zijn eed af in handen van den markgraaf in 't Fransch. Hij verklaart dat hij Ludovico Guicciardini kent sedert meer dan tien jaren, dat Ludovico sedert omtrent 6 jaren bij hem inwoont, en dat hij handel drijft zoo in zijn eigen naam als voor anderen. Maar hij zelf is nooit in handelsvennootschap met Ludovico geweest. De twee laatste jaren echter heeft Ludovico weinig goederen meer omgezet. Te voren deed hij in pastel en andere artikelen, zoo uit Engeland als uit Florentie en uit Frankrijk. De laatste jaren heeft hij heelemaal besteed aan het doorzetten van het proces van zijn broeder Jan Baptist te Brussel tegen Gaspar Ducci; maar Pissoni weet niet of Ludovico al dan niet ‘aulcune compaignie en marchandise’ heeft met Jan Baptist. Toen vroeg de markgraaf of Ludovico zijn broeder niet geldelijk had bijgestaan of borg was geweest voor zijn broeder bij opnemen van gelden, maar daar kon Pissoni niet op antwoorden. Waar echter de markgraaf vooral arglistig naar hoort is of Ludovico geen ‘livres ou lettrages’ heeft doen verdwijnen, hetzij na Vrijdag laatst, hetzij in de dagen die den aanslag vooraf gingen. Maar nog eens, daar heeft Pissoni niets van gezien. Dat Ludovico een knecht heeft, ja, dat is zoo, het is de genaamde ‘petit Jehan’ een ‘navarrois’, maar die dient hem niet in zijn zaken, die dient hem ‘seulement pour le vestir et nettoyer ses habillements et faire ses messaiges’. Die kleine Jan was er nu ook van door, even als zijn meester, en wellicht met hem mede. Toen vroeg de rechter of Pissoni niet gezien had dien Vrijdag avond dat de kleederen van Ludovico of van Jehan gescheurd of verhakkeld waren, maar Pissoni heeft daarop geen acht genomen en heeft eerst des anderdaags langs de straat hooren zeggen dat Ludovico zou gekwetst geweest zijn ‘a cause quil avoit assailli le dit Ducci’. | |
[pagina 96]
| |
Ja, bekende hij aan den rechter, een ponjaard droeg Ludovico gewoonlijk, een ponjaard van anderhalven voet lang en van twee vingeren breed, waarvan appel en kruis waren ‘argenté de feuillaige’. Van Gaspar Ducci hadden de twee broeders dikwijls gezegd dat het een ‘garboulleur’ was, en dat hij met spitsvondigheden te werk ging ‘pour mettre toutes choses en garboulle’ maar de broeders hadden goede hoop dat de heeren van de kanselarij hunne zaken wel tot een goed eind zouden brengen. Waar Guicciardini nu mag zijn, weet Pissoni heelemaal niet, maar hij heeft hem hooren zeggen dat hij in Vlaanderen een schuldenaar te vervolgen had, waarom hij misschien wel zoo verre als Rijssel gaan moest, en hij vermoedt dat hij daar op af is. Ludovico had schuldenaars, een in Zeeland, een in Rijssel, een in Douai, en die van Rijssel heet Bernardino Pissano, maar waarvan hun schuld voortkomt en achter wie hij nu is kan Pissoni niet zeggen. Na nog een aantal vragen waarop men de andere getuigen nader hooren zou, mocht onze koopman terug naar zijn zaken gaan. | |
De getuigenis van den kassier.Thomaes Durez, geboren poorter dezer stad, is sedert meer dan een jaar kassier en dienaar van Pissoni. Hij heeft geweten dat Guicciardini uit Engeland en uit Ferraren, van zijn broeders die daar wonende waren, heeft ontvangen zoo lakenen als carisen, en dat hij dezelve lakenen en carisen heeft gezonden naar Venetie en elders; maar daar had hij alleen commissie op, van dezelve zijn broeders. Van Ferraren en van andere plaatsen uit Italië heeft hij ook ‘goudraet’ ontvangen en diergelijke coopmanschap, om die voort te verkoopen. Ludovico heeft ook somtijds geld gezonden naar Brussel voor zijn broeder Jan Baptist, en hij heeft ook voor dezelven broeder zekere obligatie onderteekend waarvan de somme hem declarant onbekend was. Thomas houdt er echter aan te verklaren dat hij dezelve obligatie gezien heeft ‘gescheurd als betaald wetende’. Verder is hij echter met de boeken of papieren van de Guicciardini's niet bekend, en hij heeft er ook geene de laatste dagen weten van wegdragen, noch bij dag noch bij nacht. Hij heeft integendeel | |
[pagina 97]
| |
Ludovico geregeld zien ter borse gaan ‘doende zyne affairen soe hy dagelicx gewoonlyck was te doene’. Een helper in zijn zaken heeft Ludovico in geenen deele. Hij heeft alleen dien Jehan de Cepara, van Biscaye, een jongen van 17 of 18 jaar, die hem dient in het kuischen en schoon maken van zijn kleederen, zijn schoenen en diergelijke, maar die niet geschikt is om zich met Ludovico's coopmanschappen te onderwinden of zijnen handel te beloopen. Den Vrijdag avond van den aanslag, heeft Thomas Ludovico weten tehuis eten met Francisco Pissoni en met zeker Tanneken, en naar zijn beste dunken was Jan Baptist van Brussel daar ook bij ter tafelen. Ludovico was toen thuis gekomen ‘ten affgaen van der borsen tusschen vijven ende zessen ende dat met zynen cnechte’. En Ludovico is voorts dien avond thuis gebleven doende zijn affairen. Wat de wapening betreft, Thomas verzekert dat Ludovico geen ‘cotta de maille’ droeg, maar wel Jan Baptist ‘soe hy tselve vermocht te doene navolgende den consente hem daer toe gegeven’. Ludovico had echter een ponjaard van middelbare lengte en breedte, en gegroefd. Van dreigementen wist Thomas niets, maar wel dat Jan Baptista en Gaspar Ducci, - toen zij binnen deze stad voor commissarissen waren, zekeren tijd geleden, - ‘malcanderen hadden nageloopen omme deen den andere te smyten’ (te slaan). Volgens Thomas is Ludovico in Vlaanderen eenen debiteur achterna die in de stad was gekomen en weder vertrokken. Ludovico is weggegaan den Zondag morgen ‘te poort tijde’. En zijn knecht is hem rond tien uur te voet achterna gegaan, zeggende dat hij hem wel vinden zou in Vlaanderen over 't Veer. Want eer hij vertrok moest de knecht nog een boodschap doen bij Raes Pesteau, koopman in zijdenlakenen, aan wie Ludovico schuldig was, om hem te vragen wat patientie te hebben. | |
De getuigenissen van het vrouwvolk.Eerst verschijnt nu Josyne Pots, Aertsdochtere van Maastricht, oud 20 jaar, die sedert een maand of vijf in dienst is bij Pissoni. Zij kent Ludovico als iemand die geregeld te huis eet en slaapt, en zij weet wel dat hij ‘langen tyt te voren niet vuytgegeten en hadde’. | |
[pagina 98]
| |
Jan Baptist die des Vrijdags avonds mede aan tafel was, had zij des Zondags weten uit Brussel hier aan komen. Dien Vrijdag avond was Ludovico met zijn knecht het huis ingetreden tusschen vijf en zes uur, en hij was in de keuken gekomen alwaar hij kwam neerzitten op een schabel voor het vuur, en na een tijd te hebben neergezeten deed hij zijn nachttabbaard halen, heeft zijn rok uitgedaan - zoo hij gewoon was te doen, - en is naar zijn comptoir gegaan. Wat de heeren later aan tafel mogen verteld hebben weet Josyne niet te zeggen, want ze spreken altijd Italiaansch en daar verstaat ze niets van. Gevraagd wat kleederen Ludovico den Vrijdag droeg, zegt Josyne dat hij gekleed was met een zwarten lakenen rok ongevoerd, met een lakene kap binnen met fluweel gevoerd, en hebbende een lakenen bonnet op zijn hoofd. Wanneer hij des Zondags vroeg het huis uitging heeft zij hem gezien, hebbende aan een zwarten mantel met fluweel gevoerd, een fluweelen hoed op het hoofd, dragende denzelfden zwartlakenen rok als sdaags te voren, en hebbende alleenlijk een rapier voor geweer. Ze heeft voor hem de deur van den huize ontsloten, en heeft hem later niet meer gezien. Josyne is echter op zijn kamer geweest om zijn bed te maken, maar zij heeft er geen bebloede snutdoeken of diergelijke gevonden, zooals de rechter mogelijk dacht. - Toen mocht Josyne vertrekken. Elisabeth Faes, Joosdochtere, die nu verschijnt, is 21 jaar en woont sedert 5 jaar bij Pissoni. Gedurende al dien tijd heeft zij Guicciardini daar gekend. Van boeken of papieren moet men haar niets vragen, zegt ze, want ze kan noch lezen noch schrijven. Voor kassier had hij, voor drie jaar, een zekeren Christiaan, thans heeft hij enkel Jehan, een jongen die gekleed gaat met een zwarten lakenen rok en een gefrigeerde kap. Petit Jehan draagt noch ponjaard noch eenig geweer, maar Elisabeth heeft wel geweten dat ‘zijn meester ter borse gaande, hij hem een rapier na was dragende’. Den Vrijdag avond heeft zij Ludovico weten in de keuken bij het vuur zitten. Daarna is hij naar zijn kamer gegaan waar hij bleef tot etenstijd, terwijl zijn knecht, ‘altyts in de cueckene was opscryvende de costen van den huyse’. Gevraagd wanneer zij Ludovico laatst heeft gezien, zegt zij des Zondags vroeg, ter poort klokke, staande zij declarante op de trappen van de keuken, terwijl hem de andere maarte van den huize was uitlatende. | |
[pagina 99]
| |
Daar de rechter haar nu vraagt of ze niet weet dat er een chirurgijn of barbier is bijgeroepen geworden, zegt zij ‘wel waarachtig te zijn dat daar als toen kwam eene barbier genaamd meester Herman, wonende op den hoek van de borse, om te cureeren den kassier van Francisco Pissoni die omtrent Sinte-Mertensmisse (11 November) des avonds was gekwetst geweest’. Eindelijk verscheen Tanneken die verklaart Ludovico en Jan Baptist wel te kennen, maar zij weet er niet veel van, zegt ze, want ‘hoewel zij daar te huis is, is zij menigwerven van der tafelen blijvende’. Den Vrijdag avond, toen zij van haar kamer in de keuken kwam om een keers te halen, heeft zij daar Ludovico vinden zitten, in zijn nachttabbaard, welgemoed zooals gewoonlijk. En den Zaterdag avond aan tafel zittend, bracht Ludovico haar eenen dronk zeggende: ‘Adieu’ en dat hij des anderendaags zou trekken naar Vlaanderen. | |
Niclaas Spinelli en vrouw.Behalve de getuigen uit het huis werd ook nog zekere Florentijnsche koopman, Spinelli, oud 70 jaar, onderhoord. Ludovico is niet meer te zijnen huize geweest sedert September toen hij er dineerde. Gevraagd of hij geen papieren heeft van Ludovico, zegt hij dat hij alleen de oude papieren heeft van Jan Baptist of van dezes crediteuren, die gediend hebben in dezes proces tegen Ducci; en die liggen bij hem Spinelli sedert 1544! Van geheel de zaak met Ducci, nu voorgevallen, heeft hij niets vernomen vóór den Zaterdag, en dat door zekeren Brunello; en zeker is er niemand van zijn personeel om een chirurgijn geloopen zooals de rechter veronderstelt. Deze getuigenis wordt bevestigd door zijn huisvrouw Joanna van Gravenberg die ‘alle den dach duere’ thuis was, en alleen een klein meisje, wesende haar ‘joncwijff’, met haar had, zoo dat zij het wel zou geweten hebben, ware iemand van haar personeel om een barbier gegaan. | |
Besluit.Vruchteloos hebben wij gezocht naar nader bescheiden. Ludovico is terug in Antwerpen gekomen. De ster van Ducci ging aan | |
[pagina 100]
| |
't verbleeken kort daarop. Wat we echter best weten, is dat Ludovico er meer dan genoeg moet van gehad hebben in zoo'n wereldje commercie te doen, en dat hij een heerlijk boek is gaan schrijven waarin Antwerpen de heerlijkste bladzijden krijgt: dat was de eenige goede kant van de hierverhaalde zaak, verondersteld dat ze werkelijk den schrijver nader gebracht hebbe van het huis van Mercurius naar den MusentempelGa naar voetnoot1).
Floris PRIMS. |
|