De Gulden Passer. Jaargang 9
(1931)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
De bibliotheek van de abdij van Postel.Ga naar voetnoot1)Toen ik bij het ontvangen van het programma voor ons congres de lijst der mededeelingen en voordrachten nasloeg die hier zouden gegeven worden, dan bemerkte ik dat ik met mijn armzalig referaat zoo wat alleen zou staan. En daarom schijnt het misschien wel wat pretentieus tusschen een heele hoop geleerde werken te komen uitpakken met de ‘Geschiedenis van de bibliotheek der Abdij van Postel’. Is die geschiedenis dan zoo oud of zoo bewogen? Doen zich daar zoo'n alleenstaande feiten in voor? Of is die verzameling dan zoo'n buitengewoon iets? Niets van dit alles. Laat ik het maar in allen eenvoud bekennen. Maar ter mijner ontlasting zal ik u zeggen dat ik in den oproepbrief, onder andere dingen, dit gelezen had: ‘De inrichters van het wetenschappelijk Congres voor Boek- en Bibliotheekwezen willen in het midden van de Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen de gelegenheid geven om onze openbare en private schatten aan boeken en boekenverzamelingen te leeren kennen en waardeeren’. En verder: ‘Onderwerpen zullen er kunnen behandeld worden, verband houdende met: Geschiedenis en beschrijving van private en openbare bibliotheken en boekenverzamelingen’. Ik meen dus met mijn werk geheel en gansch in de lijn van dit Congres te blijven. Trouwens het programma belooft ons voor vandaag iets over ‘Samenwerking in het bibliotheekvak’. En zonder den heer Dr ter Meulen het gras onder den voet te willen wegmaaien, meen ik wel te mogen zeggen dat we toch elkander eerst moeten kennen en ten minste een flauw vermoeden hebben van de boeken die we bezitten of die aan onze zorgen zijn toevertrouwd. ‘Ignoti nulla cupido’. Wat men niet kent, begeert men niet. En de bibliotheek van Postel heeft het noodig, misschien meer | |
[pagina 70]
| |
dan eenige andere, dat gelegenheden als die van dit Congres benuttigd worden om ze wat bekend te maken, om ze in de wetenschappelijke beweging te brengen, om ze beschikbaar te stellen voor al wie zich aan een boek interesseert. Onze abdij ligt namelijk ver van alles, en dien afstand wou ik vandaag wel eens overbruggen. Sprak men u vroeger ooit van Postel? laast u buiten ons programma wel eens den naam van Postel? 't Ligt in het hartje van de Turnhoutsche Kempen, midden in de heide, op 13 kilometer noord-oost van Moll, op 20 minuten van de Hollandsche grens. Daar, in dien vergeten hoek, ligt eene abdij van Norbertijnen (naar onzen heiligen stichter Norbertus: hij was in de eerste helft der 12e eeuw werkzaam in Antwerpen). Deze abdij van Postel werd gesticht in 1140. Dat is voor eene bibliotheek eene mooie periode: 800 jaar. En een archivaris zal daar met veel hoop naar toe trekken in de blijde verwachting van daar lijvige handschriften te vinden met de noodige verluchtingen, moeizaam en met veel geduld neergepend door de oude monnikken, die in deze afgelegene stilte daartoe zoo'n uitgelezen midden vonden. Maar hij zou in zijne verwachtingen bedrogen vallen: hoe wonder het ook schijne, buiten een paar uitzonderingen bezit onze bibliotheek geene boeken in handschrift. Doch dat zal U minder verwonderen wanneer ik U zal gezegd hebben dat de tegenwoordige abdij, tot in het begin der 17e eeuw een heel klein klooster was, eene stichting van de toenmalige abdij van Floreffe, tegen Namen; een prioratus waar ternauwernood van zes tot acht kloosterlingen verbleven. Dezen hielden zich dan ook nog onledig met het ontginnen van de hei, en bijzonder (dit was het doel der stichting) met het herbergen van armen en vreemdelingen en ‘reizende passanten’. Op de oude kaarten vindt men de ‘herberge van Postel’ en de boeken spreken eeuwen lang van ‘Postels godshuis’. ‘Theatrum hoc hospitalitatis’ zegt J.B. Grammaye in het Appendix bij zijne Campinia (1610). Zoo ook Goropius Becanus in zijne Origines Antwerpianae lib. I: Atuatuca (Antwerpen 1569) en Jacobus Le Roy in zijne Notitia Marchionatus Sacri Romani Imperii (Amsterdam 1678). Dit mogen we nu toch natuurlijk zóó niet begrijpen alsof er aan geen studie werd gedaan. Na een korte spanne tijds was de hei rond het klooster ontgonnen, en bleef er meer tijd voor studie over. Heylen zegt in zijne ‘Historische verhandelingen over de Kempen’. | |
[pagina 71]
| |
(Turnhout, 1838):’ dit oud huis dat de jaarboeken van Premonstreit noemen propugnaculum fidei ‘een bolwerk des geloofs’. En inderdaad heeft de geschiedenis ons verscheidene namen bewaard van mannen die uitmuntten door hunne geleerdheid. Barbier in zijne ‘Histoire de l'abbaye de Floreffe’ (Namen, 1892) en L. Goovaerts in zijn ‘Dictionnaire bio-bibliographique des Ecrivains Artistes et Savants de l'ordre de Prémontré’ (Brussel 1899-1914), ook Schutjes in zijne ‘Geschiedenis van het bisdom van 's Hertogenbosch’ (St Michiels-Gestel 1870-76), vernoemen namen als daar zijn Godescalcus, van Wylick, Jan van Parwys of Peruwees, van Blehain, van Eyck, van Turnhout, Loonen, Theod. Gerards of Gerardi, Magot, Rutten en meer andere. Deze mannen, die als ‘geleerd’ ‘zeer geleerd’ en zoo meer staan vermeld, schreven zeker een of ander werk over theologie of mystiek. Sommige daarvan zijn dan ook in voornoemde boeken aangegeven. Indien ergens, zouden we die in onze bibliotheek moeten aantreffen. En we vinden er geen spoor van over. Waar bleven ze dan, en hoe kwamen ze te verdwijnen? Eerste reden. Vergeten we niet dat Postel eene stichting is van Floreffe en zoo vinden we 't heel natuurlijk dat onder de werken die in Postel geschreven werden, er een zeker aantal de bibliotheek der moeder-abdij gingen verrijken. Ten tweede. t Was niet zonder reden dat ik u in de geschiedenis onzer bibliotheek sprak van de geographische ligging der abdij. Postel lag zoo wat aan de grenslijn tusschen de Noorder- en Zuider-provincien: eene abdij met uitgestrekte bezittingen die dikwijls een twistappel was tusschen Noord en Zuid, welke beide beurtelings aanspraak maakten op de cijnsen en belastingen. Op de oude kaarten loopt de grenslijn dan ook nu eens ten Noorden, dan ten Zuiden van Postel. Voeg daarbij de ongelukkige godsdienstoorlogen en twisten van de 16e eeuw. Postel lag daar eenzaam, als een voorpost, en verscheidene malen werd het klooster gewapender hand ingenomen, geplunderd en weer vrijgemaakt. Dit alles is breedvoerig beschreven door onzen Welvaarts in zijne Geschiedenis der abdij van Postel (Turnhout, 1878). Men ziet in hoe bij al die tribulaties der abdij de bibliotheek zelf ook voortdurend heeft te lijden gehad, en we begrijpen hoe van de verzamelingen van vóór de 17e eeuw geen spoor meer overblijft. Maar met de 17e eeuw trad ook eene periode van rust in, en daarom zeide ik in | |
[pagina 72]
| |
mijn beknopt verslag dat met een ernstig pogen tot het vormen onzer bibliotheek slechts aangevangen werd in het begin der XVIIe eeuw. Toen werd het klooster onafhankelijk van Floreffe, en verheven tot den rang van abdij. Toen fungeerde als overste Rumoldus Colibrant, uit Leuven, van de adelijke familie der Colibrant. Hem mogen we aanzien als den grondlegger der nu bestaande bibliotheek. Talrijk zijn nog de boekdeelen die op schutblad of titelblad in handschrift de melding dragen: Reverendus Dominus Colibrant a Lovanio, Provisor in Postula. Later maakten zich nog bijzonder verdienstig de prelaten Van Boesdonck en van Raveschoot: Van Boesdonck 1636-1650, van Raveschoot in 't begin der 18e eeuw van 1704-1726. Talrijke banden in leder dragen nog hun abtelijk wapen. Hoeveel banden de bibliotheek toen telde kunnen we zelfs niet in een benaderend getal zeggen: want de kataloog bestaat niet meer. En er moest nog een slechte tijd komen, in de welke vele boeken verloren gingen. Ik heb gesproken van de Fransche omwenteling. Heel de abdij met hare bezittingen werd verbeurd verklaard; alles werd als nationale goederen onder den hamer gebracht. Den 3 Januari 1797 moesten de kloosterlingen hunne abdij verlaten, en slechts 50 jaar later, den 27 September 1847, konden zij er eindelijk weerkeeren. Men begrijpt wat er in dergelijke omstandigheden van de bibliotheek gewerd. Slechts enkele honderden banden konden gered worden en keerden in de herstelde abdij weer. Sinds heeft men zich weer met nieuwen moed aan 't werk gezet en de hemel is met ons geweest. Want nu hebben we weer eene verzameling die wel de aandacht verdient. Groot is ze niet: alles te zamen bevat zij zoo wat 20000 banden, meer niet: ‘Non sunt numerandi’. Maar tusschen die 20000 zijn er wel eenige interessante: ‘sunt ponderandi’. Onze bibliotheek is in 't geheel niet wat men noemt eene gespecialiseerde vakbibliotheek. Ik zou ze bijna durven noemen eene permanente tentoonstelling van het mooie boek. Zij bevat allerlei rariora, verlustingen voor den bibliophiel die genoegen heeft aan zeldzame drukken en fraaie banden, boeken die men zich gewoonlijk niet zou verwachten te vinden in eene abdijbibliotheek. Dat zullen mijne geachte toehoorders, specialisten in het vak, begrijpen wanneer zij zullen weten van waar onze latere aanwinsten komen: een deel zijn duplicaten door de Koninklijke | |
[pagina 73]
| |
Bibliotheek verkocht van het fonds Van Hulthem, den gekenden Gentschen bibliophiel; andere van de bibliotheek van baron Th. de Jonghe; andere nog van de Antwerpenaars Van Bellinghen, Frederic Verachter, (die archivaris was van de stad) ook nog van ridder Gustaaf van Havre, een tijd voorzitter der Antwerpsche bibliophielen; eindelijk en bijzonder van den E.H. De Braey, die ons bij testament heel zijn kostbaren boekenschat overliet. Hieruit zult U ook begrijpen dat onze bibliotheek bijzonder rijk is aan oude Antwerpsche drukken. Zal ik u nog eenige woorden zeggen over de samenstelling van onze verzameling? Wij bezitten 54 incunabelen of wiegedrukken, waartusschen ik wel gaarne vernoem: 3 drukken van Jan van Westphalien, ook zijn eerste druk te Leuven: de Crescentiis, Opus ruralium 1475. 1 druk van Dirk Martens, van Aalst 1490. Een heel mooi exemplaar: Dat weerdich boek Boetius de consolatione philosophiae. Gheprent te Ghend by my Arend De Keysere 1485; een Grieksche Aldus 1498: 'Αριστοἁνους κωμδἱαι ἐννἑα: 9 comedien van Aristophanes; een heel mooi Grieksch Etymologicon van Blasti, Venetië 1499, en sommige andere die de tijd mij niet toelaat alle te vermelden. Al deze drukken werden gecollationeerd door den Heer Pollain van Parijs. Post-incunabelen (1500-1540) bezitten we 143, waartusschen 42 Nederlandsche, meest alle Antwerpsche drukken. Hier vermeld ik wel gaarne een exemplaar van Die Cronycke van Hollandt, Zeelandt en Vrieslandt, druk van Jan Van Doesborgh 1530, en Den Bibel, tgheele Oude ende Nieuwe Testament, druk van Willem Vosterman 1528. Tusschen de niet-nederlandsche vermeld ik hier wat misschien de schoonste druk is van onze verzameling: een exemplaar der Statuta ordinis Cartusiensis a Domino Guigone edita, een druk van Jan Amorbach van Bazel 1510. We bezitten eene verzameling van ruim 340 Plantijndrukken van af het eerste jaar 1555, waaronder een schoon ex. der Polyglotte, en een Constitutiones Ordinis Velleris Aurei (latijnschen tekst) op perkament. Verder vermeld ik nog eene verzameling van 350 banden over | |
[pagina 74]
| |
heraldiek; daar vindt ge buiten de gewone d'Hozier, Goethals, de Stein d'Altenstein, ook zeldzame monographieën en de 1e uitgave der werken van P. Menestrier. Een rijke keus van werken en werkjes over mystiek, waartusschen veel zeldzaamheden; een lijst van 150 daarvan, drukken uit de 16e en 17e eeuw, moet verschijnen in een der volgende nummers van Ons Geestelijk Erf. Verder vermeld ik nog de werken van Vondel, waarvan verscheidene banden van de Puttekens-uitgave, de 1e uitgave van de Chorographia Sacra Brabantiae van Sanderus; de volledige uitgave van Migne, latijnsche en grieksche kerkvaders en schrijvers: te zamen 321 banden; eene kostbare verzameling albums, groote en kleine, met reproductiën in kopergravure en ets, staal- en steendruk. Hier vermeld ik 10 houtsneeën van de Apocalypsis van Dürer, 2e druk, 1510. Om niet meer tijd te verliezen bij een paar rijke miniaturen, drukken van de Elzeviers, de Stephanus of Etienne van Parijs en zoo voorts en zoo verder. Iets wat ik nog moest vermelden, en wat een speciaal karakter aan onze bibliotheek geeft, dat zijn de vele oude en moderne mooie banden, en bijzonder den heel goeden staat van bewaring van de meeste onzer exemplaren. En dit is mijn laatste woord. Verzamelingen als de onze zijn als een monument van hulde aan het kunstverleden van Antwerpen. Want op het gebied der boekdrukkunst ook mogen we wel zeggen, dat Antwerpen in de Nederlanden de eerste plaats bekleedt. Doorloop die namen van drukkers en men staat verbaasd over hun groot getal. Zoo hebben we werken van Matthias Goes of Van der Goes, Dirk Martens, Gerard Leeu, Nicolas Leeu, Niklaas Kessler, Govaert Back, Adriaan van Liesveldt, Roland van den Dorpe, Hendrick Eckert van Homberch, Adriaen van Berghen, Michael Hillen, Jan Van Doesborgh, Willem Vosterman, Jan Wynrycx, Marten Nutius, Gregorius De Bonte, Giles Van den Rade, Daniel Vervliet, Abraham van Dormael, Hieronymus Verdussen, Petrus en Jan Verdussen, en nog zoo vele andere met en na hen. J. NIEUWENHUYZEN, O. Praem. |
|