De Gulden Passer. Jaargang 9
(1931)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Op weg naar de afsluiting onzer Nederlandsche bibliographie van 1500-1540.Ga naar voetnoot1)Geachte toehoorders.
De uitnoodiging, te Antwerpen een voordracht te komen houden, heeft mij zeer verheugd. Want onmiddellijk is er door mij heen geflitst, welk een schoone gelegenheid dit zou zijn, om in België nog eens persoonlijk propaganda te maken voor medewerking bij onze Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540, te midden van een kring van menschen, die allen in verbinding staan met boeken of bibliotheken. Niet, dat ik al niet veel steun heb ondervonden. In Brussel, in Antwerpen, in Gent, in Leuven en elders, in openbare en bizondere bibliotheken, wonen warme en trouwe vrienden van ons werk. De een zendt mij titels van onbeschreven boeken, een ander getroost zich de moeite, zijn bibliotheek voor mij te doorsnuffelen, nog anderen sturen ons hun schatten te leen in Den Haag. Ik vertrouw, dat zij weten, ook al noem ik hen hier niet bij name, hoe dankbaar ik ben voor die kostelijke gaven. Toch heb ik een vermoeden, dat er nog altijd in België, in bibliotheek en archief, menig onbeschreven druk verscholen ligt. De groote kunst is, die te bereiken, belangstelling te wekken bij de bewakers van deze kostbaarheden. Want zoo langzamerhand komt de afsluiting onzer Bibliographie in 't zicht en vóór die tijd moet de oogst in de schuren zijn. Mijn hoofddoel vandaag is dan ook iets van U te halen, U geestelijk uit te schudden. Naar mijn vaste overtuiging is het zaliger te ontvangen dan te geven; alleen deugdkramers beweren het tegendeel. Eer ik mijn aanval op U richt en mijn wenschen nader omlijn, een enkel woord over de voorgeschiedenis van ons werk, misschien aan sommigen van U reeds bekend. | |
[pagina 34]
| |
Ik spreek van ons werk. In zijn opzet is het echter meer dan 20 jaar lang uitsluitend het werk van de heer Wouter Nijhoff geweest, die mij eerst in 1917 tot medewerkster heeft gemaakt. Ik weet zeker, dat uit mijn vrouwenbrein nooit het initiatief tot zulk een omvangrijke bibliographie zou zijn ontsproten. Bij afleveringen vanaf 1919 verschenen, is in 1923 voltooid, wat thans Nijhoff-Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540 heet en waarin 2221 boeken beschreven zijn. Graag had ik op de titel de toevoeging ‘deel I’ gezien, doch de vader van 't werk voelde daar niet voor. Wel heeft hij in zijn inleiding (blz. X) gewezen op de mogelijkheid van een tweede deel, dat later deze bibliographie, ‘bewust incompleet’ als ze door de oorlogsjaren was, zou aanvullen. Sinds 1923 ben ik nu bezig voor deel II te verzamelen, met het gevolg, dat er thans c. 1375 nieuwe beschrijvingen persklaar liggen. De titels daarvan heb ik in 1925 en '27 gepubliceerd als Eerste en Tweede Aanvulling; een Derde Aanvulling is gedrukt en verschijnt in Mei of Juni. Dit zijn niet de definitieve voortzettingen van ons werk, maar slechts de voorloopige aankondigingen van 't geen thans beschreven is. Op den duur wordt dat alles opgenomen in deel II, geheel ingericht als het bestaande deel, met de volledige beschrijving van iedere druk. Beschreven zijn er dus op 't oogenblik circa 3600 boeken van het tijdvak. Dan is mij nog het bestaan bekend van een 70 tal onbeschreven drukken, verspreid door heel Europa, die ik geleidelijk hoop te bereiken. En vervolgens bezit ik zeker een 700 titels van boeken, waarvan mij tot nu toe geen exemplaren bekend zijn. Wanneer er hier iemand aanwezig is met een stalen geheugen voor getallen - zulke griezelige cijfermaniakken bestaan - dan zal hij mij misschien straks aanblaffen en verwijten, dat ik twee jaar geleden bij een voordracht in de Bibliographical Society in Londen (gedrukt in de Transactions, 1928) andere cijfers heb genoemd. Inderdaad, toen kwam ik pas tot een totaal van 4000-4100 uitgaven, nu haal ik er al 4300-4400. En toch heb ik beide keeren heel nauwkeurig geteld. Maar steeds komen er meer onbekende drukken van ons tijdvak opduiken. Met 't oog daarop zou het misschien wijs zijn, niet al te gauw met de publicatie van deel II te beginnen. Evenwel, iedereen, die | |
[pagina 35]
| |
een bibliographie samenstelt, moet er in kunnen berusten, dat hij niet het laatste woord heeft. Op Campbell's Annales worden, ondanks de Supplementen, nog steeds aanvullingen ontdekt en de Gesamtkatalog der Wiegendrucke zal er evenmin aan ontkomen. Klaar is men nooit met zulk werk. Misschien is dat juist een van zijn charmes. Naar mijn oordeel heeft het veel voor te publiceeren, terwijl men nog in de kracht van 't leven is. Eén vogel in de hand is altijd beter dan tien in de lucht. Practisch heeft het natuurlijk zijn bezwaren, dat de Nederlandsche Bibliographie op den duur uit twee, later misschien zelfs uit drie deelen zal bestaan. Maar door een samenvattend register is dat bezwaar vrijwel op te heffen. Zooveel wetenschappelijke werken zijn nooit voltooid, omdat hun opzet te breed was. Is het dan niet beter klein te beginnen en zijn huis geleidelijk uit te bouwen? Het is dus mijn plan over een paar jaar met de publicatie van deel II aan te vangen. Wat ik vóór die tijd eigenlijk nog van U en anderen zou begeeren, kan ik niet beter verklaren dan door U een kijkje te geven in onze werkplaats en op onze werkmethode. Meer dan eens wordt mij gevraagd: hoe stelt men toch eigenlijk zoo'n bibliographie samen? Een afdoend antwoord heb ik daar nog niet op gevonden. Men zegt, dat Zeus eens hevige hoofdpijn had. Toen sloeg Hephaistos er met zijn hamer op en Pallas-Athene trad in volle wapenrusting uit het hoofd te voorschijn. Maar al had de heele Olympus tegelijk hoofdpijn, dan geloof ik nog niet, dat Hephaistos er een voltooide bibliographie uitgehamerd zou hebben. Er is heel wat peuterig-preciese voorarbeid te verrichten, eer de boekenbeschrijvingen ordelijk in 't alfabetisch gelid zijn geplaatst. Wie een bibliographie gaat samenstellen, zal er ook in moeten berusten, dat hij zichzelf tot een zekere begripsbeperking veroordeelt, eenigermate monomaan wordt. Hij moet zich blind leeren staren op zijn speciale onderwerp en niets wat daarop betrekking heeft, mag hem ontsnappen. Voortdurend valt er iets te excerpeeren: gedrukte bibliotheekcatalogi, bibliographieën, briefverzamelingen, historische, theologische, litteraire publicaties over menschen of boeken uit het tijdvak, in hun steeds groeiend aantal. Dan de stroom van auctie-catalogi. Hier vooral moet men altijd als de kippen bij zijn en zorgen, dat men uitvischt, waar de boeken belan- | |
[pagina 36]
| |
den. En dan is er 't bezoeken van bibliotheken en 't doorsnuffelen van de catalogi ter plaatse. Iedere keer, als ik weer sta voor zoo'n groot werkinstrument, de alfabetische catalogus van een bibliotheek, met de pretensie uit die overweldigende massa titels nog wat onbeschreven Nederlandsche drukken van 1500-1540 te halen, bekruipt mij een hopeloos gevoel van onmacht. En toch heb ik op die manier al herhaaldelijk goede resultaten bereikt. Natuurlijk kan ik, in meestal beperkte tijd, niet een heele catalogus van A-Z doorzoeken. Maar ik pik er wat speciale auteurs uit, als b.v. Murmellius, Baptista Mantuanus, Erasmus, Vergilius en menig ander, van wie in deze landen veel is gedrukt. En het hoofd Bijbel of Biblia sla ik ook nooit over. Soms is 't lot me goed gezind en heb ik onverwachte buitenkansjes. Zoo was ik een paar jaar geleden op de bonnefooi naar de Univ. Bibliotheek te Munster getrokken in 't vaste vertrouwen, dat deze stad, in de 16e eeuw door geloofs- en schoolbanden nauw met Nederland verbonden, nog wel iets voor me zou opleveren. De bibliothecaris droeg mij dadelijk op aan een zijner wetenschappelijke ambtenaren, Dr. Menn, die zelf in zijn vrije tijd zich met 16e eeuwsche drukken bezig hield. Binnen de vijf minuten hadden wij beiden, twee leden van 't zelfde gilde, elkaar begrepen. Onmiddellijk stelde de heer Menn zijn kostbaar particulier materiaal - een nog niet voltooide alfabetische kaartcatalogus van alles wat de bibliotheek bevatte aan drukken tusschen 1500-1600 - met de grootste welwillendheid tot mijn beschikking en wees me verder op eenige speciale collecties, van belang voor mijn tijdvak. Ik dank aan die onverwachte hulp menige vondst. Contact krijgen met 't wetenschappelijk personeel is voor mij bij bibliotheekbezoek altijd van 't grootste belang. Meestal is dat niet moeilijk; over 't algemeen zijn bibliotheekambtenaren uit hun aard toeschietelijke en welwillende menschen. Een enkele aterling, bullebak of nijdas loopt er natuurlijk wel onder. Die heeft zich dan in zijn beroepskeuze vergist. Misschien nergens sterker dan in de Universiteits-Bibliotheek te Cambridge heb ik ondervonden, hoe zeer mijn resultaten afhankelijk zijn van de medewerking op de bibliotheek. Twee keer ben ik daar nu geweest, in 1923 en 1928, de eerste maal zonder er een sterveling persoonlijk te kennen. Ik ben er vorstelijk bediend en | |
[pagina 37]
| |
heb er veel meer gevonden dan ik ooit zonder hulp had kunnen bereiken. Grenzeloos is daar de toewijding van de ambtenaren voor de buitenlandsche bezoekers. Toen men eenmaal wist, wat ik zocht, kwam men steeds met allerlei onbekende schatten aandragen. Het is dan ook uitsluitend te danken aan de hulpvaardigheid van de Cambridgesche bibliothecaris en zijn staf, dat ons 't bestaan bekend is geworden van fragmenten als Van den Here van Valckenborch en de Almanack voor 1541 van Dodonaeus, zeer merkwaardige unica, waarover ik 't een en ander gepubliceerd hebGa naar voetnoot1). Opgeborgen in portefeuilles zijn zulke curiositeiten meestal onbereikbaar voor de bezoekers en men is in dezen afhankelijk van de bibliotheekambtenaren. Zeer goede herinneringen bewaar ik ook aan de Bibliothèque Mazarine te Parijs. De intelligente ambtenaar, die mij daar in 1926 en 1929 voorthielp, houdt de traditie van de Fransche beleefdheid nog hoog en is het omgekeerde van een reglementen-slaaf. Het is in deze stemmige bibliotheek, waar meestal slechts weinige bezoekers zitten te werken, geen gewoonte, dat men zelf de catalogus raadpleegt; het personeel doet dat voor ons. De genoemde ambtenaar vertrouwde mij zonder eenig bezwaar de perkamenten catalogus-deelen toe; meer, toen hij wist, waarnaar ik zocht, deed hij mijzelf hoofden in de catalogus aan de hand, als Anvers, Charles-Quint, waaronder ik kans had iets van mijn gading te vinden. Een heel enkele keer heb ik ook minder aangename ervaringen gehad en een beetje moeten strijden, eer ik mijn doel bereikte. Maar met wat moeite is het me tot nu toe toch altijd gelukt, op één noodlottige uitzondering na, waarover straks meer. Zelfs de poorten van de bibliotheek Rothschild in Parijs, de laatste jaren hermetisch gesloten, zijn in 1926 eenige keeren voor mij open gegaan. Ik ben er de eigenares zeer erkentelijk voor, want ik dank er een 15-tal beschrijvingen van hoogst merkwaardige boekjes aan, meest unica, voor 't meerendeel Fransche historische pamfletten, in Antwerpen gedrukt. Ik zou U veel meer kunnen verhalen van mijn zwerftochten door bibliotheken. Maar de tijd is beperkt en ook moet ik wat stof bewaren voor de mémoires van mijn oude dag. | |
[pagina 38]
| |
Terwijl catalogi en wetenschappelijke studies excerpeeren en bibliotheken doorsnuffelen, actief, doelbewust zwoegen is, om een bibliographie samen te stellen, gebeurt het ook, dat af en toe de goede gaven ons als hemelsch manna in de schoot worden geworpen. De heer Nijhoff en ik schijnen iets als een internationale kwakzalvers-reputatie te hebben verworven en allerlei hopelooze gevallen worden ons toegezonden. Zóó monomaan ben ik reeds geworden, dat ik de onooglijkste fragmenten met aandacht onderzoek. Toch zijn mij nog liever de foto's, die de beroemde Henry E. Huntington Library in Californië mij herhaaldelijk zendt van haar nieuwe aanwinsten. Menige beschrijving is mij daardoor als vanzelf geworden, waarbij de Story of Mary of Nemmegen, door Jan van Doesborch gedrukt, zeker niet de minste is. Dr. Bendikson, een Nederlander, die daar in 't verre Westen een der bibliothecarissen is, fungeert steeds als vriendelijk tusschenpersoon. Politieke voorkeur heb ik volstrekt niet; zoodra 't om boeken gaat, ben ik volmaakt kleurloos. De kruimeltjes van de Amerikaansche millionairstafel zijn me even lief als de brokken van de ruige Sowjet-disch. Oude drukken zijn het ook alweer, die mij in aanraking hebben gebracht met de zeer bekwame bibliothecaris van de Lenin-bibliotheek in Moskou, N.P. Kisselew. Aan onze schriftelijke relatie dank ik de beschrijving van drie onbekende drukken; van twee ervan heeft de U.S.S.R. mij foto's aangeboden. Hoe wonderlijk is toch soms het lot van boeken. Daar in Moskau blijkt men nu te bezitten de Compendiosae institutiones artis oratoriae van Barlandus, in Febr. 1535 door Rescius te Leuven gedrukt. Indertijd hebben de samenstellers van de Bibliotheca BelgicaGa naar voetnoot1) het bestaan van deze uitgave aangenomen, maar geen exemplaar kunnen ontdekken. Thans dank ik aan Kisselew de volledige beschrijving van 't boek. Een pure verrassing was 't ook, toen onlangs de bibliothecaris van de Kathedraal-bibliotheek in Lincoln aan de heer Nijhoff bij andere bibliografische vragen eenige foto's zond van een geheel onbekende uitgave der beide werkjes van Suster Bertken. Dat is de beroemde kluizenares, die - schrikt U niet - 57 jaren besloten heeft gezeten in een kluis van de Buurkerk te Utrecht. Tot nu toe kenden we alleen vroege Leidsche drukken van haar werk; wat er | |
[pagina 39]
| |
te Lincoln bewaard wordt, bewijst, dat men ook te Antwerpen haar geschriften gedrukt heeft. Een uitvoeriger mededeeling hierover ligt persklaar. Iets minder passief is mijn houding geweest ten opzichte der winst van beschrijvingen uit de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen. In Panzer's Annales typographici worden ergensGa naar voetnoot1) vermeld van Laet de Borchloen, Prognostica varia, zoowel Nederlandsche als Latijnsche, gedrukt tusschen de jaren 1534 en 1536 bij Hillen te Antwerpen. Panzer heeft dat op zijn beurt weer ontleend aan de Catalogus ThottGa naar voetnoot2). Niet geheel nauwkeurig, want daar is het jaartal niet 1534, maar 1514-1536. Het was mij bekend, dat Catalogus Thott VII de boeken bevat, die indertijd aan de bibliotheek te Kopenhagen zijn geschonken. Dus daarheen geschreven om nadere inlichtingen. De bibliothecaris, Victor Madsen, had de groote vriendelijkheid mij dadelijk een gespecificeerde lijst te sturen van 't geen bij Thott en Panzer hoogst onvolledig blijkt te zijn beschreven. Want die collectie bevat niet minder dan 27 prognosticaties en is maar voor een klein deel - 11 stuks - bij Hillen gedrukt. Ook zijn ze slechts ten deele afkomstig van de Laets, vader en zoon (16 stuks). De heele verzameling heb ik in de maand December op de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag te leen mogen ontvangen, en ik heb er met recht in gegrasduind. Vooral voor Antwerpen is dit alles van 't grootste belang; 't zijn uitsluitend Antwerpsche drukkers, want ook de enkele zonder naam van drukker schrijf ik aan Antwerpen toe. Nog nooit heb ik zoo'n groote collectie van dit zeldzame goedje bijeengezien, ware eendagsvlinders, die uit hun aard meestal een heel kort leven hebben. Het is mij dan ook gebleken, dat het onderwerp ‘prognosticaties’ bij lange na niet uitgeput is, ook niet door uw landgenoot Zechdu Biez, in zijn Almanachs belges, aan wie deze Kopenhaagsche schatten geheel onbekend zijn gebleven. Van de 27 boekjes, die ik te leen ontving, waren er 22 niet beschreven. En wat merkwaardiger is, verscheiden zijn samengesteld door auteurs, van wie ik nog nooit gehoord had. Adrianus Velthoven ‘doctor in medicinen’ kende ik toevallig | |
[pagina 40]
| |
sinds kort uit een fragment van een andere prognosticatie, in 't bezit van het Rijks-Archief in Den Bosch, maar Gerardus van Malder ‘doctor inde medicinen tot Mechelen’ heb ik nu voor 't eerst leeren kennen. Ook de naam van Cornelius Wellius ‘phisicus et mathematicus’ was nieuw voor mij, en evenzoo die van meester Peeter van Dijke ‘medecijn van Wesel’. Dan is er een Pronosticatie van 1514 bij ‘vten ouerlantschen ghetrocken inden nederlantschen’ van meester Simon Ysman, stellig een vernederlandschte vorm van de naam Simon Eisenmann. Het British Museum bezit van deze een paar soortgelijke werkjes in het DuitschGa naar voetnoot1). Uiterlijke bekoring hebben die prognosticaties niet; het zijn bijna zonder uitzondering leelijk gedrukte quarto boekjes van 4 bladen. Het maakt de indruk, dat ze naar een vast recept in elkaar werden gezet. De voorspellingen zijn meestal zoo voorzichtig geformuleerd, dat ze haast altijd moesten uitkomen. Vermakelijk worden die heeren prognosticatoren, als ze elkander in de haren zitten. Het was in dat gilde vaak moord en doodslag. Jan Thibault en de jonge Laet schelden elkaar uit, dat de splinters er afvliegenGa naar voetnoot2) en vader Laet schudt zijn toorn uit over niemand minder dan de geleerde Albert Pighius, de gunsteling van paus Adrianus VI. En ook gaat hij te keer tegen zekere Ramyrus GaditanusGa naar voetnoot3). Dit blijkt een schuil- | |
[pagina 41]
| |
naam te zijn. Zijn werk onder een valsche naam uit te geven, vindt Laet zóó minderwaardig, dat hij genoemde Ramyrus zelfs niet de eer zal aandoen hem te bestrijden! Een classicus zou ijzen van het keuken-Latijn, waarin Jaspar Laet dit uitdrukt. Al deze wetenswaardigheden en nog veel meer heb ik aan de kostelijke Kopenhaagsche collectie te danken en aan de vriendelijke hulp van de heer Victor Madsen. Behalve met bibliotheken onderhoud ik ook graag goede betrekkingen met archieven. Want meestal schuilt daar nog wel wat oud drukwerk, heel dikwijls aflaatbrieven of ander soort publicaties. Uit het Gemeente-Archief van Harderwijk is b.v. een aardige, gedrukte reclame-brief voor de Latijnsche school van 1540 te voorschijn gekomen; uit het Zutphensche Gemeente-Archief twee zeldzame plakkaten van Hertog Willem van Gelre over erfrecht en leengoederenGa naar voetnoot1). En om zulke archief-schatten te bereiken, moet men, meer nog dan in bibliotheken, regelrecht met de autoriteiten in verbinding treden.
Ik hoop U eenige indruk te hebben gegeven, van wat er in de werkplaats van de Nederlandsche Bibliographie gebeurt. En mag ik, na deze breedsprakige voorbereiding, thans tot mijn hoofddoel komen, een laatste beroep op de Belgische medewerking, eer deel II afgesloten wordt? Dat de Belgische en Nederlandsche belangen in dit geval parallel loopen, behoef ik zeker niet nader te betoogen? Wij hebben, dunkt mij, geen diplomaten noodig, om ons dat te bewijzen. De heele boekenproductie in de Zuidelijke Nederlanden gedurende 't tijdvak 1500-1540 overtreft die bij ons in 't Noorden verre; alleen in Antwerpen is meer dan de helft van alles, wat er toen gedrukt is, verschenen. Nu is mijn vraag, hoe krijg ik in België hulp voor een georganiseerd onderzoek naar nog onbeschreven drukken van 1500-1540? In Duitschland is zoo iets heel eenvoudig. Daar heeft men het voortreffelijke instituut van het Auskunftsbüreau der deutschen Biblio- | |
[pagina 42]
| |
theken. Voor de civiele prijs van 10 Pf. per titel kan men er inlichtingen verkrijgen over boeken, waarvan men 't bestaan in Duitsche bibliotheken vermoedt. Ik heb er voor onze Bibliographie al dankbaar gebruik van gemaakt. In Nederland hebben wij in de eerste plaats de Centrale Catalogus, die men bezig is op de Koninklijke Bibliotheek in te richten, een samenvattende kaartcatalogus voor alle bibliotheken van 't heele land. Dit belooft op den duur een opsporings-dienst van groote waarde te worden en ook nu, nog in staat van wording, is het al een instrument van veel nut. En verder bestaat er in ons land tusschen de bibliotheken onderling het gebruik van de rondvraag. Zoek ik b.v. in de Kon. Bibliotheek tevergeefs naar een boek en wordt het ook niet in de Centrale Catalogus vermeld, dan zendt men vandaar de aanvraag voor mij rond naar de overige groote rijks- en stadsbibliotheken in 't land. Bestaat er in België iets in de geest van 't Auskunftsbüreau, de Centrale Catalogus of de meer eenvoudige opzet van de rondvraag? Dan zou mij dat groote diensten kunnen bewijzen. Om een enkel concreet geval te geven, ik ben er b.v. van overtuigd, dat hier ergens in 't land een exemplaar moet schuilen van de Legende van S. Rombouts, (zonder jaar) gedrukt in Brussel door Thomas van der Noot, en gesignaleerd door J. Laenen in zijn Histoire de l'église métropolitaine de S.-RombautGa naar voetnoot1), waarvan men sinds 1807 het spoor bijster is. Ander voorbeeld. Blijkens oude rekeningen heeft Gov. Bac te Antwerpen in of vóór 1508 aflaatbrieven gedrukt; de opbrengst van deze aflaat had bisschop Enckevoirt verworven voor de O.L. Vr. KerkGa naar voetnoot2). Is het niet hoogst onwaarschijnlijk, dat er van deze heele oplaag aflaatbrieven geen enkel exemplaar bewaard zou zijn? Maar waar en hoe ze te vinden? Vroeger heb ik in De Gulden Passer een paar maal vragen naar boeken gedaanGa naar voetnoot3); het poovere resultaat heeft mij niet aangemoedigd ze voort te zetten. Iedereen weet het trouwens bij ervaring, als men een vraag in 't algemeen stelt, krijgt men zelden antwoord. Men moet de menschen bij hun jasje pakken, figuurlijk gesproken, | |
[pagina 43]
| |
wel te verstaan. Dat is de eenige manier om er iets uit te krijgen. Een officieele rondvraag, als het Auskunftsbüreau of de Nederlandsche bibliotheken doen, komt vanzelf in handen van de ambtenaren, wier taak het is, er op te antwoorden; een vraag, den volke in 't algemeen gesteld, blijft in 99 van de 100 gevallen in de lucht hangen. Ik sprak zoo juist over één noodlottige uitzondering, waarbij al mijn pogingen om in een bibliotheek binnen te dringen, tot nu toe niet geslaagd zijn. Bedoeld is de beroemde bibliotheek der Arenbergs, vroeger te Brussel, sinds 1914 in Duitschland opgepakt. Het noodlot heeft gewild, dat de heer Wouter Nijhoff, na jaren lang moeite te hebben gedaan voor een introductie, die toestemming eindelijk verworven had en in September 1914 in de bibliotheek Arenberg te Brussel zou komen werken. Dat plan is toen natuurlijk door de oorlog in duigen gevallen. In deze prachtige collectie bevinden zich zeker 45, misschien wel 60 of meer onbeschreven Nederlandsche post-incunabelen, voor een groot deel unica. Het is dus van groote beteekenis, dat ik er, vóór de afsluiting onzer Bibliographie, mag worden toegelaten. Al sinds een jaar of vijf wend ik daartoe moeite aan en veel vriendelijke en invloedrijke menschen hebben mij hierbij gesteund. Helaas, tot nu toe tevergeefs. Ziet iemand in België kans, mij een introductie te verschaffen, dan zal hij op mijn eeuwige dankbaarheid kunnen rekenen. Een vollediger tweede deel van de Nederlandsche Bibliographie zal het loon van zijn moeite zijn. Tot slot een regelrecht verzoek aan allen, die hier aanwezig zijn. Mocht U in de bibliotheek, waaraan U verbonden bent, soms een boek aantreffen, niet beschreven of vermeld in onze Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540 of de Aanvullingen I-III, zoudt U er mij dan even een korte mededeeling van willen zendenGa naar voetnoot1)? Zoo vriendelijk is reeds hier in België onze geachte Congres-voorzitter, Dr. Maurits Sabbe van 't Museum Plantin, Dr. R. Apers van de Universiteits-Bibliotheek te Gent, Dr. Th. Schillings van die te Leuven. Ik zou dankbaar zijn, als andere bibliothecarissen hun voorbeeld wilden volgen. | |
[pagina 44]
| |
Mijn warme liefde voor onze oude Nederlandsche drukken is er schuld aan, dat ik misschien wat lang van stof ben geweest. Orationes pro domo kennen geen maat. Voor uw aandachtig gehoor breng ik U mijn dank. M.E. KRONENBERG. |
|