Boeken - livres.
Die Typen der Inkunabelzeit Eine Betrachtung von Ernst Consentius (1929, Walter De Gruyter & Co, Berlijn).
Dit is een studie, die zeker opschudding zal verwekken in de wereld der bibliophielen.
Steunende op archiefbescheiden van vóór 1500 en op een zeer nauwgezette studie van de lettertypen der wiegedrukkert, brengt Consentius het bewijs, dat vóór 1500 niet elke drukker zijn eigen typen bezat, dat niet elke drukker in staat was zijn eigen typen te gieten en dat de typen van hand tot hand uitgewisseld werden. Met dit betoog stelt hij zich beslist tegen de opvatting van Proctor en Haebler, waarop de gansche incunabelstudie totnogtoe steunde, en die zoowel voor den grooten Engelschen incunabelkataloog, als voor den Gesamtkatalog der Wiegendrucke als grondslag werd aangenomen.
Het is Bradshaw, die de eerste het plan opvatte om de wiegedrukken in chronologische orde volgens landen, steden en drukkers te rangschikken en daarbij de gebruikte lettertypen als grondslag te nemen. Hij besloot uit zijn opzoekingen, dat de volkomen overeenstemming van de lettertypen in twee drukken een bewijs leverde voor de herkomst van de boeken uit één en dezelfde drukkerij. Bradshaw had echter ook opgemerkt, dat volkomen met elkander overeenstemmende lettertypen toch door verschillende, met name bekende drukkers gebruikt werden. En daarom wijdde hij zijn aandacht niet alleen aan de lettertypen, maar ook aan alle andere drukkerseigenaardigheden a.d.z. de interpunctie, de wijze waarop de signaturen aangebracht werden, de houtsneden, enz. Het probleem beperkte zich voor Bradshaw niet louter tot een lettertypenvraag.
Over die drukkerseigenaardigheden, die voor Bradshaw zoo belangrijk waren, zegt Haebler's Typenrepertorium niets. Het lettertype was voor Bradshaw een erkenningsmiddel voor onbekende drukkers, op voorwaarde dat nog andere criteriums voorkwamen, waarover het Typenrepertorium zwijgt.
Haebler heeft natuurlijk ook wel opgemerkt, dat zekere lettertypen van den eenen drukker bij den anderen geraakten. Doch hij beschouwt dit als een zoo zeldzame uitzondering, dat er practisch geen rekening mede gehouden moet worden en dat er zijn methode niet door aangevochten werd.
Daartegen is het dat E. Consentius opkomt. Hij put de argumenten voor zijn bewijsvoering uit talrijke oorkonden. Wij kunnen in deze korte boekaankondiging al die belangwekkende archivalia niet samenvatten. Wij kunnen ook niet al de beschouwingen weergeven, die Consentius er aan verbindt. In elk geval krijgt men uit de aangebrachte bescheiden wel degelijk de zekerheid, dat het lettertypenmateriaal in den tijd der wiegedrukken niet altijd in de drukkerij bleef, waarvoor het gemaakt werd, dat het integendeel heel dikwijls van eigenaar veranderde ten gevolge van sterfgevallen, faillissementen, concurrentie. enz. Het werd aangekocht en verhuurd. Consentius toont verder ook aan, dat bepaalde stempelslagers en lettergieters zelfstandig hun vak beoefenden en aan verscheidene drukkers hun letters leverden. Door een vernuftige studie van de typen zelf en van de wijze waarop ze met hun