De Gulden Passer. Jaargang 7
(1929)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Antwerpen in 1554 en de cronijke van Vlaenderen van Gheeraert van Salenson 1557.Tusschen de ‘missiven ende informatien’ bijeengehouden tijdens zijn secretarisschap door Alexander Grapheus, en door ons zoo pas geïnventorieerd, vonden wij de minuten van twee brieven door het Antwerpsche magistraat gericht aan dat van Gent en betrekking hebbend op een boek dat in laatstgenoemde stad kwam te verschijnen. (December 1557-Januari 1558). Het bleek weldra dat die minuten een bijzondere belangrijkheid hadden zoo voor de bibliophilie als voor de geschiedenis. Het geldt feiten voorgevallen in 1554. ‘Anno 1554, op 8 en 9 Juli, - zoo vertelt het Antwerpsch Kronijkje dat hier onze beste bron is, - toen monsterden te Antwerpen alle de wijken (d.i. alle de wijkafdeelingen van de Burgerlijke Wacht). Maar op den 12den om 8 uur des avonds waren de burgers met de schutters al in de wapenen, want daar was groote beroerte van muiterij. Men wilde sommige heeren van de wet doodslaan, en vooral heer Jacob Maes den stadspensionaris en Gillebert van Schoonbeke, den man van de brouwerijen. Deze stonden zeer in den haat van de gemeente om hunner trotsigheid wille. Ze bleven dan ook op het Stadhuis tot de haastigheid van de gemeente over was. Maar er bleef een van de schutters dood die de heeren wilde beschermen. Het was Herman, de waard uit de Zwaan in de Koepoortstraat, de koning van den Ouden Voetboog. Hij werd geworpen met een steen op het hoofd, dat hij er van stierf na vier dagen.... En op 6 Februari 1555 kwamen tot Antwerpen in de stad tien vendelen Duitsche knechten onder kapitein Lazarus Zwendel. De oorzaak en reden van het zenden van deze vileinige Hoogduitsche knechten beweerde men te zijn de commotie die de burgers van Antwerpen gemaakt hadden tegen de heeren van de stad den 11den Juli, om wille van doctor Maes en Gillebert van Schoonbeke ter oorzake van de nieuwe brouwerijen. Nader bleek dat die vendelen naar Antwerpen waren gestuurd op verzoek van onze Magistraats-heeren ten hove gedaan’. Aldus het Antwerpsch Kronijkje. | |
[pagina 147]
| |
En hetzelfde schrift verhaalt enkele alinea's verder: ‘Op 1 April werden te Antwerpen op de Meir vier man gerecht en drie gegeeseld, die men wou zeggen dat zij van de beroerte waren. Bij de terechtstelling kwam er beweging onder het volk waardoor het tot een zekere paniek kwam. Hier waren ook present mijnheer de kanselier, heer van Wilder e.a. die toekeken van uit het venster in de Groote Kamer op het (oude) stadhuis; ook waren er de burgemeesters Dirk van de Werve en Hendrik van Berchem’. De Antwerpsche geschiedschrijvers Mertens en Torfs hebben het verhaal van het Antwerpsch Kronijkje trouw gevolgd, en niet nader de gebeurtenissen onderzocht. De hooger vermelde ‘missiven en informatien’ bezorgen ons nu eenige vollediging. In 1557 had Geeraert van Salenson van Gent een ‘Cronijke vaa Vlaenderen’ klaar gekregen die hij voor zijn rekening drukken liet. Het was een universeele geschiedenis beginnende met de schepping en loopende tot in den nazomer van dat zelfde jaar 1557. Naast veel legendarisch gedoe voor de oudere tijden, waren er de gebeurtenissen der jongere in opgeteekend met de betrekkelijke juistheid, die het den gewonen profanen man mogelijk is te bekomen voor zulk werk. In ieder geval waren de moderne gebeurtenissen door Geeraert met zekere vlijt, en met pretentie op historische juistheid verzameld. In aanhangsel bij zijn uitgave van 1557 verbetert hij de drie ‘merckelycke’ fouten die hij nog ontdekt heeft. Zoo wijst hij aan dat Isabella van Denemark niet in 1530 stierf zooals hij drukte in quatern J. j, maar in 1525. En nu had Geeraert ook gesproken van het Antwerpsche oproer van 1554. Het is waar, in de ons bewaarde exemplaren van de Cronijke van Vlaenderen van 1557 en van 1563 (tweede uitgave) is daar geen woord meer van te vinden. Wij consulteerden de exemplaren die toehooren aan de Bibliotheek der Hoogeschool van Gent, namen echter nog geen kennis van elders bewaarde exemplaren. We roepen er dus hier de aandacht op van eventueele bezitters van de Cronijke van 1557. Er moeten van deze uitgave exemplaren verspreid geweest zijn, waarin wél sprake was van Antwerpen, waarin een ander quatern L1 voorkwam dan het quatern L1 van het exemplaar beschreven in de Bibliotheca Belgica S. 101, en toehoorend aan de Gentsche Bibliotheek. Inderdaad ziehier een brief, - juister de minute tot een brief, - | |
[pagina 148]
| |
die ons hier nader de zaak toelicht. Het magistraat van Antwerpen schrijft aan dat van Gent, op 31 December 1557: ‘Eerweerdige, wyse, voirsienige heeren, besunder goede vrienden. Wy gebieden ons vuyt goeder herten tot uwen E.... Alsoo wij verstaen hebben, binnen uwer stadt gedruckt ende dit jegenwoirdich jaer vuytgegeven te zyn, zekeren boeck geintituleert De Cronijke van Vlaenderen int corte, mitsgaders van Brabant, Arthois, Henegouwe etc. gemaeckt ende gecompileertGa naar voetnoot1) by eenen Gherard van Salenson, ulieden ingesetene, ende voir hem geprint, ende den selven boeck bij eenige goede lieden ende ingesetene deser stadt hebbende gelesen geweest, is bevonden geweest onder meer andere leugenen der waerheyt egheene oft immers cleyne ghelyckenisse hebbende, als dat deselve Gherard in zekren poynct omtrent den eynde desselfs boecx, in der quaterne L1, beruerende der commotien ende beroerte (soe hy die noempt) die binnen deser stadt omtrent drie jaer geleden gebuert soude syn geweest, heeft gestelt gehadt, dat dese stadt (boven sekere correctien die alhier souden zyn gedaen geweest by der Majt van der Coninginne) heeft gewesen geweest te moeten betalen zekere groote sommen van penningen in emende ende beteringe van haerlieder misdaet, tghene want directelicken is contrarie der gerechter waerheyt, ende die loegentale zoe claer ende notoir is dat wij nyet en twijffelen dat eenen yegelicken wie het oyck zij, kenlicken genoegh is dat dese stadt te dier oirsaken in eenighe emende oft beteringe gevallen en is, soe daer egheen stoffe en is geweest omme deselve stadt in eenige emende te condempneren te meer want by der gemeynten tegens de heeren egheen commotie voirtgestelt en is geweest, maer ter contrarien de gemeynte selve den heeren voirgestaen ende het voirtstel van eenige quaetwillige gestilt ende te neder geleegt heeft, in der vuegen dat tgene de voirscreven Gherard aldaer is seggende, dat de gemeynte soude opgestaen zyn tegens de heeren, is onwaerachtich, gelykerwys | |
[pagina 149]
| |
alle der werelt kennelick genoech is, ende het zoe zij dat tselve is grootelicken tenderende tot cleynigheyt ende diminutie van den goeden name ende fame derselver stadt, soe den selven boecken (die in vrempden landen daar de kennisse van der waerheyt onbekent is, vercocht, gedistraheert ende gelesen sullen worden) volcomen geloove zal worden gegeven ende besunderlicken in toecomenden tyden, soe wanneer de sake zoe die in der waerheyt gebuert is, midts lanckheyt van tyde verdonckert ende vuyt der memorien van menschen gevallen sal wesen, tgene wij gheerne in tyts saghen geremedieert, soo eest dat wij jegenwoirdichlich aen Uwen E. scrijven, versueckende ende begherende ten eynde den selven gelieven wille, soe den voirscreven Gherarde van Salenson als den drucker die de voirscreven boecken geprint mach hebben, te ontbieden voir Uwen E. ende den selven te ordonneren ende te belasten, mitsgaders oyck daer inne te hebben, dat zij hen verdragen de selve boecken soe sy die hebben laten vuytgaen, van nu voordane ter venten te stellen oft te vercoopen in eeniger manieren, oft immers dat zij ten minsten de voirscreven quaterne casseren, ende een andere van nyeuws drucken met correctie van den selven fauten, tgene zij alsoe thunder minsten coste ende schade sullen moghen doen, ende dat voirts de zelve Gherard ende drucker hunne neersticheyt doen soe aen de boeckvercoopers als andere dien zij eenige dier boecken vercocht ende daer aff zij de kennisse moghen hebben, ende voir soe vele het doenlick is, dat zij die ghene die eenichsins recouvrabel moghen wesen, weder thenwaerts nemen, ende die oyck corrigeren ende emenderen, soe dat nae vermogen van der gerechter waerheyt behoirt ende betaemt. Uwen E. versueckende zeer ernstlicken dat de selve daer aen sulcx de hant willen houden dat tselve ons versueck deur Uwen E. middelen ende toedoen tot effecte gebrocht mach worden, soe ghij soudt begheeren in sulcdanigen oft gelycken saken die der eeren ende famen van der stadt te nae souden mogen gaen, gedaen te worden. | |
[pagina 150]
| |
den, metter hulpen Goids, die wy bidden Uwen E. in salicheden te willen gesparen. Gescreven desen lesten dach Decembris 1557.’ Zooals men ziet treedt de stad Antwerpen zeer beslist op. Nu mag die beslistheid wel voor een zeker part toe te schrijven zijn aan den steller zelf van het stuk, onzen secretaris Alexander Grapheus, die uitmunt door zijn kernachtigen stijl, en die aan de uitvoering der ontvangen orders daardoor een persoonlijke tint geeft. Maar dat de heeren het zelf ook ter harte namen, blijkt nu uit een tweede schrijven omtrent hetzelfde, veertien dagen later. Gent had nog niet geantwoord! Ziehier den maanbrief die ons Magistraat Grapheus schrijven doet, op 15 Januari 1558: Eerweerdighe, edele, wyse, voirsienige heeren, besunder goede vriende, wy gebieden ons vuyt goeder hertten tot Uwen E. Alsoe wij Uwen E. indachtich houden van tgene wij onlancx geleden aen deselve gescreven ende by onse brieven versocht hebben gehadt, dat Uwen E. hadde gelieft te ordonneren ende te belasten Gerarde van Salenson dat hij hem soude verdragen de cronijken by hem vuytgegeven, daer aff onse voirgaende mentie maken, voirts meer te venten ende te vercoopen, ten waere hij de faulten by hem in de selve cronycken gecommitteert corrigeerde ende beterde, ende wij wel hadden verhoept eenige antwoirde te hebben aengaende tghene daer inne gedaen soude zijn, soe wij oeck des te doene onsen bode gelast hadden, waer aff wij noch tertyt nyet verhoirt en hebben, ende het zoe zij dat deur het vuytgheven van den selven den goeden name ende fame van deser Stadt groetelicken vercort ende gemindert wordt, ende wij daeromme te liever saghen dat te eer daer inne versien werde, soe tselve int beginsel badt is te beteren ende te emenderen dan men soude cunnen namaels als de boecken alomme in elcx handen gecommen waeren, heeft ons daeromme goetgedacht anderwerven dese jegenwoirdige te scrijven aen Uwen E. ende by den selven te versuecken dat den selven gelieven wille ons te adverteren scriftelicken van tgene by Uwen E. daer inne gedaen mach wesen, soe wij oeck versuecken ende beghee- | |
[pagina 151]
| |
ren zeer ernstlick, dat eene pene navolghende onsen voirgaende versuecke daer inne noch ter tyt nyet versien en zij Uwen E. gelieve tzelve ten iersten ende soe haest het eenichssins mogelicken is, te doen beteren ende remedieren ende daer inne sulcx te doen, soe nae vermoghen van gebuerlicken rechte wel betaempt, want anderssins ende sulcx cesserende souden bedwongen zijn, tot conservatie van deser stadt goeden name ende fame, over het voirtstel desselfs Gherards clachtich te vallen daer dese stadt sal meynen gehoor te hebben. De lezer zal wel reeds opgemerkt hebben dat 1557 naar den ouden stijl van Kamerijk is geteld en dat we 1558 moeten lezen. Dit tweede schrijven moet beslissend gewerkt hebben. Wat we met zekerheid weten is dat Gherard van Salenson zijn quaterne L1 heeft ‘gecasseerd’ en vervangen door een nieuwe waarin hij geen woord meer rept over hetgeen te Antwerpen is voorgevallen. Het ware nu wel hoogst belangrijk voor de bibliophilie een exemplaar te mogen terugvinden van de Cronijke van 1557 met de oorspronkelijke L1 quaterne. Voor de Antwerpsche geschiedenis heeft niet alleen belang wat wij hierdoor nader vernemen omtrent de troebelen van 1554, ook de zorg die wij hier door onze heeren van de wet zien besteden aan de bestrijding der verkeerde voorstelling omtrent de houding der gezagvoerders in de gemeente tegenover de Regeering, en omtrent de getrouwheid der gemeente zelf, is het opteekenen waard. Er waren wel redenen in 1557 om op dit punt teergevoelig te zijn.
Floris PRIMS. |
|