De Gulden Passer. Jaargang 6
(1928)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |||||||||||
De Antwerpsche uitgave van Prospero Farinacci's Tractatus de haeresi (1616).In 1616 verscheen te Rome, ex typographia Andrei Phei, het bekende werk van Prospero Farinacci: Tractatus de Haeresi in quo per quaestiones, regulas, ampliationes, et limitationes quid a jure civili et canonico, quid a sacris conciliis, Summorum Pontificum constitationibus statutum, quid serius et magis communiter in hac materia receptum sit, et quid demun in practica servetur, solito authoris ordine explicatur cum argumentis, summariis et indice locupletissimo cum licentia Superiorum, Summi Pontificis, Caesaraeae Majestatis et Christianissimi Regis privilegiis hic impressis, ad Paulum V Pont. Opt. Max. Farinacci was een der beroemdste van de niet schoolhoudende juristen van zijn tijdGa naar voetnoot1). Geboren te Rome, op 30 October 1554, werd hij, na de rechten gestudeerd te hebben te Padua, advokaat in zijn geboortestad: de meest tegenstrijdige zaken vonden in hem een handig en geleerd verdediger. Toen hij tot advokaat fiscaal werd benoemd, was hij als rechter dikwijls maar al te streng voor misdaden waarvan hij zelf nochtans niet altijd gansch vrij schijnt te zijn geweest. Het was dan ook dank alleen aan de tusschenkomst van Kardinaal Salviati dat hij aan een bijna zekere veroordeeling ontsnapte; Clemens VIII verleende hem genade niet zonder aan den Kardinaal opgemerkt te hebben: ‘Farina ista bona est, sed non saccus cui illa includitur’Ga naar voetnoot2). Als wetenschappelijk man inderdaad | |||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||
was Farinacci een onvermoeibaar werker: tot diep in de 18de eeuw werden zijn werken nog geraadpleegd en aangehaald. Zijn volledige werken beleefden trouwens verschillende uitgaven. Meest beroemd was hij om zijn Decisiones Rotae Romanae, waarin hij een groot aantal besluiten der Rota verzameld heeft. Zijn Tractatus de Haeresi (vijfde boek der Variarum quaestionum et communium opinionum criminalium) behandelt - zooals het uitvoerig titelblad getrouw aangeeft - het vraagstuk der ketterij in de verschillende aspecten van de wetgeving en van het rechtsgebruik. Het was eerst en vooral opgedragen aan Paus Paulus V. Eveneens aan de Kardinalen der Inquisitie: ‘S.R.E. Cardinalibus in Universa Republica Christiana adversus haereticam pravitatem Generalibus inquisitoribus a Sancta Sede Apostolica specialiter deputatis’. Daarnaast is er nog een bizondere opdracht aan Kardinaal Scipio Borghese. Bij privilege van Paulus V [27 october 1614] was verboden ‘ut nemo tam in Urbe et universo statu nostro ecclesiastico mediate vel immediate nobis subjecto quam extra statum praedictum... sine speciali dicti Prosperi, aut ejus heredum, et successorum, aut ab eo vel eis causam habentium licentia imprimere, aut ab alio, vel aliis, sine huiusmodi licentia impressum vendere, aut venalem habere, seu proponere possit. aut valeat... inhibentes propterea universis et singulis utrumque sexus Christi fidelibus, praesertim librorum impressoribus, et bibliopolis in Urbe videlicet et statu ecclesiastico praedictis sub quingentomm ducatorum auri de Camera, et amissione librorum, et typorum omnium... extra statum vero ecclesiasticum sub excommunicationis sententia, eo ipso incurrendis poenis, ne dictis viginti annis durantibus librum praedictum aut aliquam eius partem tam in magno, quam in parvo folio etiam praetextu declarationum, seu additionum, aut explanationum tam in urbe et in reliquo statu ecclesiastico, quam extra sine huiusmodi licentia imprimere, aut ab aliis impressum vendere aut venalem habere, seu propone re quoquo modo audeant seu praesumant’Ga naar voetnoot1). Farinacci | |||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||
had nog gezorgd voor een gelijkaardig privilege van Keizer Mathias [21 Juli 1614] en van Koning Lodewijk XIII van Frankrijk [24 September 1614]. Vooraf gaat nog een ode aan den schrijver door Bernardino StephonioGa naar voetnoot1), waarop twee epigrammen volgen van Tarquini Gallutii S.J.Ga naar voetnoot2). Niettegenstaande al de voorzorgen door Farinacci genomen om een abusief uitgeven of herdrukken van zijn werk te voorkomen, verscheen nog ditzelfde jaar 1616 te Antwerpen, bij Johannes KeerbergeGa naar voetnoot3), een verbeterde, deels aangepaste uitgave, goedgekeurd door Laurentius Beyerlinck, bisschoppelijk boekencensorGa naar voetnoot4). Deze Antwerpsche uitgave verschilde van de oorspronkelijke door het weglaten van de drie privilegen van Paus, Keizer en Koning. Tevens was de tekst door Johannes Zengelbeeck, onderpastoor op St-Andries, klaarder ingedeeld en waren de fouten verbeterd; het gebruik van het werk was vergemakkelijkt door een klaarder, typographische aanduiding der gebruikte citaten. Deze nieuwe bewerking was opgedragen aan Engelbert Maes, voorzitter van den Geheimen Raad der Aartshertogen Albrecht en IsabellaGa naar voetnoot5). Naar aanleiding dezer uitgave trachtte Farinacci het hem toegestane recht te verdedigen en schadeloosstelling te bekomen door de tusschenkomst van den belgischen gezant te Rome en van den aartshertog te Brussel. Deze briefwisseling, die wij ongeveer vol- | |||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||
ledig te Brussel in het Algemeen Rijksarchief aantroffen, was de aanleiding tot het schrijven van deze korte notaGa naar voetnoot1).
* * *
Niet zoohaast had Farinacci kennis gekregen van deze uitgave, of hij schreef aan Keerberge om protest aan te teekenen en zijn beklacht te doen [21 October 1616]. Keerberge antwoordde dat hij dit werk had uitgegeven zonder eenigzins de rechten of belangen van den schrijver te willen schaden: het werk scheen hem zeer nuttig voor de Nederlanden en van hooger hand was hem dan ook die onderneming aanbevolen. Daar hij ten andere een volledige uitgave van Farinacci's werken bezorgde (de duitsche uitgave was zeer slecht) mocht dit deel - een der beste - daarbij niet ontbreken, des te meer daar de Nederlanden zoover van Rome aflagen, dat er maar weinig boeken van daar naar hier werden verzonden. Hij verklaarde trouwens dat hij bereid was hem een schadevergoeding te geven. Voor wat de aanvullingen betreft die Farinacci klaar had, zou hij die betalen indien men ze hem wilde toesturen. Voor de aanvullende notas op de andere werken van Farinacci, had Keerberge, door bemiddeling van Andreas BrugiottiGa naar voetnoot2), hem reeds 100 gouden scudi aangeboden om deze opmerkingen op hun plaats in te schuiven. Dit was echter thans onmogelijk daar de druk te ver gevorderd was: hij zou ze plaatsen achter ieder deelGa naar voetnoot3). Schreef Farinacci ook terzelvertijd aan Beyerlinck? Deze voelde zich in alle geval getroffen en stuurde - op den zelfden datum, 11 November - eveneens een brief. De toon is gansch anders als die van Keerberge. Geen zakenman: één lof, een handig vleiend oratorisch pleidooi. Hij voelde zich gelukkig - zoo luidde het - aan een zulk doorluchtig man te schrijven. De lezing van dit werk was hem een genot geweest en hij had dan ook voor grootere, nuttigere verspreiding willen zorgen; Rome was zoo ver voor deze landen, en de verzendingskosten waren zoo hoog: hij verwachtte daarbij een rijkeren oogst van wat hier in 't land zelf zou worden | |||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||
gedrukt. Na overleg met zijn censors-collegas, werd het werk toevertrouwd aan Keerberge die, evenmin als hij zelf, gedacht had te moeten acht nemen op het pauselijk privilege. Het keizerlijk privilege was in deze landen - waar alleen het boek verspreid werd - van geen tel; de pauselijke vergunningsbref was door de aartshertogen niet geplaceteerd, wat noodig was. Daar zij echter onderdanige zonen waren van den paus, vroegen zij thans de toelating aan Farinacci om het werk verder te verspreiden: het zou hem hun eeuwige erkentelijkheid bezorgen. Keerberge was trouwens bereid die toestemming te betalen en zonder twijfel zou de schrijver zoo welwillend zijn ook zijn aanvullende notas er bij te voegenGa naar voetnoot1). Farinacci vatte de zaak echter anders op: lof scheen geen invloed te hebben op hem; waar het op aankwam was geld. Dit blijkt klaar uit de kantteekeningen die hij bij deze brieven maakte; hij hield aan zijn recht en aan het verbod zijn boek te herdrukken, het was niet genoeg excuus te maken in woorden: ‘bisogna far li fatti et non le parole’, waarbij met het feit moest rekening gehouden worden dat deze nieuwe uitgave reeds tot in Spanje verspreid was geweestGa naar voetnoot2). Het aanbod van Keerberge schijnt hem dan ook niet bevredigd te hebben. Hij wendde zich tot Philippe Maes, den afgezant der aartshertogen bij den H. StoelGa naar voetnoot3): Keerberge had - niettegenstaande het pauselijk privilege - zijn boek herdrukt en in de Nederlanden en elders verspreid. Dit beteekende voor den schrijver, die meer dan 4.000 scudi aan drukkosten had uitgegeven, een aanzienlijk verlies. Indien de aartshertog niet wilde tusschenkomen om dit geschil te regelen, zou hij een klacht indienen bij de Congregatie van het H. Officie ten einde den schrijver, door de geestelijke censuur, te dwingen het onrecht te herstellenGa naar voetnoot4). Waar Maes beloofde over deze aangelegenheid aan den aartshertog te schrijven, stemde Farinacci er in toe nog wat geduld te | |||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||
scheppen en deze bemiddeling af te wachten om zoo mogelijk alles in der minne te schikken. Schreef Farinacci terzelvertijd terug aan Keerberge? Het schijnt wel van ja, al ontkende hij dat later ten stelligste toen Keerberge beweerde van hem een brief ontvangen te hebben i.d. 10 December, waardoor hij beloofde zijn aanvullingen op de reeds verschenen werken te geven, als mede andere, persklare werken om ze bij de reeds gedrukte te voegen. Farinacci beweerde later alleen de genoemde aanvulling te hebben beloofd tegen betaling van 100 gouden scudi alsook toezending van één exemplaar der volledige uitgave. Dit aanbod was gedaan door bemiddeling van Andrea Brugiotti; hij had trouwens die aanvullingen niet willen afstaan omdat Brugiotti weigerde die overeenkomst schriftelijk op te stellen. Wel had Keerberge hem geschreven, en die honderd scudi beloofd na ontvangst der aanvullingen, maar daarvan had Farinacci niet willen weten: hij moest het geld te Rome hebben of in alle geval een borgstellingGa naar voetnoot1). Wat er ook van zij: de aartshertog verklaarde zich in die zaak onbevoegd, Farinacci had verzuimd hem een privilege te vragen, alhoewel hem dit zonder de minste moeilijkheid zou toegestaan geweest zijn: Keerberge had, na gunstig advies van de geestelijke censors, een vergunningsbrief van zijne Hoogheid (eenig daartoe recht en machthebbende in zijn landen) bekomen. Wel betreurde de aartshertog dat hij het verbod van den Paus niet gekend had, maar hij kon Keerberge niet beletten van het gegeven octrooi gebruik te maken. Farinacci had dus geen reden om Keerberge te vervolgen; wilde hij dit doen, dan moest dit voor de rechtbanken van dit land geschieden en niet daarbuiten, zelfs te Rome nietGa naar voetnoot2), Maes beloofde aan den aartshertog zijn best te zullen doen om Farinacci tevreden te stellen, al twijfelde hij sterk aan het resultaat van een dergelijke pogingGa naar voetnoot3). Het antwoord was zooals hij gevreesd had: het was niet uit misprijzen dat Farinacci geen privilege der aartshertogen had gevraagd: hij deed dit evenmin voor Spanje en Venetië; alleen voor Frankrijk en Duitschland had hij het gedaan omdat ook daar alleen, naar hem de boekhandelaars te Rome verzekerd hadden, | |||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||
gevaar voor herdruk bestond. Wat dit betreft was er een voorgaande voor de werken van kardinaal Tosco die alleen een pauselijk privilege hadGa naar voetnoot1), en hijzelf had hetzelfde ondervonden bij een conflikt met een drukker uit Venetië die dit werk, zonder zijn toelating. had willen drukken en wiens exemplaren waren aangeslagen geworden. Thans konden J. Keerberge en L. Beyerlinck nog maar alleen na schadeloosstelling aan den schrijver te hebben betaald, van de pauselijke censuur worden ontslagen. Het verlies dat hij bij die herdruk had geleden was klaarblijkelijk: hij had van zijn werk 1500 exemplaren laten drukken in Rome, ongeveer 800 waren in Italië verspreid tegen 25 realen per stuk, de andere 700 moesten verspreid in Frankrijk, Spanje, Duitschland en de Nederlanden. Twee honderd waren reeds naar Spanje verzonden wat 164,50 scudi onkosten had medegebracht: zij zouden er verkocht worden aan 35 realen per stuk. Maar toen kwam de Antwerpsche uitgave, gebonden, aan den prijs van 25 realen, waardoor de romeinsche uitgave terug naar Rome moest gestuurd worden en de verspreiding der andere 500 buiten Italië ook onmogelijk werd daar de Antwerpsche uitgave veel goedkooper wasGa naar voetnoot2). In denzelfden zin schreef dan ook Maes aan den aartshertog hem tevens vragend als bemiddelaar op te treden en een schadeloosstelling te doen betalen, anders kon de zaak én voor censor én voor uitgever wel een bedenkelijken keer nemen: Farinacci beweerde dat het alleen maar van hem afhing de kerkelijke censuur te doen uitvoerenGa naar voetnoot3). Zoo gemakkelijk echter gaf Keerberge niet toe: hij wierp de zaak over een anderen boeg en vatte de schadeloosstelling anders op. Volgens de laatste plakkaten was het hem toegelaten het boek, dat reeds eenmaal goedgekeurd was, te herdrukken, wat hij dan ook gedaan had, na de correctie ervan door den onderpastoor van St-AndriesGa naar voetnoot4). De bul van den paus had - zoo betoogde hij verder | |||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||
- geen bindende kracht voor de inwoners van Brabant, zoomin als voor Duitschland of voor Frankrijk; daartoe was het placet noodig: de Brabantsche privilegen lieten daarover geen den minsten twijfel toeGa naar voetnoot1). Indien deze bul van waarde kon zijn, zou dit een ernstige hinderpaal worden voor de nijverheid van het land daar het absoluut niet moeilijk was een dergelijk privilege te bekomen. Was ten andere zijne Hoogheid niet absoluut heerscher in zijn land, net als de koning van FrankrijkGa naar voetnoot2)? Farinacci had geen reden tot klagen: het was met zijn toestemming dat Keerberge zijn volledige werken drukte en in zijn brief van 10 December beloofde hij zijn aanvullingen tegen betaling van 100 gouden scudi en toezending van twee exemplaren. De uitgave van dit deel was ten andere een financieele mislukking: men had hem verzekerd dat de naam van den schrijver en de natuur van het onderwerp een breede verspreiding waarborgden. Maar in Spanje had hij maar 50 exemplaren kunnen plaatsen, in de Nederlanden evenveel, zoodat hij met het overschot der 500 exemplaren (getal der oplage) bleef zitten. Ware 't niet van de volledige uitgave van Farinacci's werken, hij zou er bij verliezen, alhoewel ieder exemplaar afzonderlijk minder dan 10 realen werd verkocht. Wat de belooning betreft waarover hij geschreven had, deze zou zijn als naar gewoonte tusschen de uitgevers: t.t.z. twee of drie exemplaren voor den schrijver niet uit verplichting, maar omwille der goede betrekkingen. En indien Farinacci wat te zeggen had, dan moest hij zich maar tot de rechtbanken van het land wendenGa naar voetnoot3). Farinacci drong te vergeefs bij Maes aan. Op een nieuw schrijven van de aartshertogen antwoordde Keerberge nogmaals door te | |||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||
wijzen op het ongefundeerde van Farinacci's bedreigingen en op zijn eigen recht, gewaarborgd door de Blijde Inkomst, door de rechters van zijn eigen land alleen, geoordeeld te wordenGa naar voetnoot1). Wat te Rome daartegen werd gepubliceerd of geschreven was van geen tel, en de pauselijke bullen moesten eerst geplaceteerd worden: Farinacci's bedreiging de excommunicatie in Duitschland en in Frankrijk te doen publiceeren ten einde hem aldus in zijn handelsbetrekkingen aan te tasten, was dus nutteloos. Al de schuld lag bij Farinacci: hij moest maar het privilege der aartshertogen gevraagd hebbenGa naar voetnoot2). Maes vond het geraadzamer dezen brief aan Farinacci niet te toonen: ook volgens hem had Keerberge ongelijk gehad den aartshertog van het pauselijk privilege niet op de hoogte te hebben gebracht; de brief was daarbij in dusdanige termen opgesteld dat het beter was hem niet te toonenGa naar voetnoot3). De aartshertog gaf zijn afgezant gelijk: hij moest het alleen maar mondelings vertellenGa naar voetnoot4). Wat Maes dan ook deedGa naar voetnoot5). Intusschen was de zaak blijven aansleuren: Maes was reeds uit Rome vertrokken toen Farinacci haar weer ter hand nam om thans bepaald de groote middelen te gebruiken. Hij schreef aan den nieuwen gezant J.B. VivèsGa naar voetnoot6) om hem de zaak terug uit te leggen en te verklaren dat hij zich verplicht had gezien Keerberge door het gerecht te doen veroordeelen en het aldus in Rome, op de gebruikelijke plaatsen en bij de boekhandels, te doen bekend maken: hij was zinnens hetzelfde te doen in gansch Italië en ook daarbuiten. Beyerlinck had hij tot nog toe ontzien, maar indien deze Keerberge niet tot toegeving kon overhalen, zou hij tegenover hem dezelfde maatregelen treffenGa naar voetnoot7). | |||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||
Vivès zette de plichtigen aan toe te geven; Farinacci was door den paus goed gezien en zou, zonder twijfel, zijn bedreiging ten uitvoer brengen: alleen dank aan de bemiddeling van Vivès wou hij dit nog wat uitstellen. Indien zij niet de gansche som wilden betalen, zoo drong de gezant verder aan, dat men dan ten minste trachte tot een accoord te gerakenGa naar voetnoot1). Het was in dezen zin dat de aartshertogen thans handelden en bij Beyerlinck aandrongenGa naar voetnoot2). Als laatste poging werd de tusschenkomst van den bisschop van Antwerpen ingeroepen om Keerberge tot toegeving te bewegen; lukte ook dit niet, zoo liet de aartshertog Farinacci vrije handGa naar voetnoot3). Keerberge - die wellicht zag dat de zaak ernstig werd - kwam eindelijk [12 October 1618] persoonlijk naar Brussel om zijn lang stilzwijgen en niet antwoorden op den brief der aartshertogen uit te leggen en te verontschuldigen. Hij was bereid aan Farinacci volgende voldoening te schenken: indien Farinacci de hem bij brief van 10 December beloofde aanvullingen stuurde, alsook de andere werken die hij onder handen had ten einde die verder uit te geven, dan zou hij hem 600 of 700 florijnen van het land, aan vier realen ieder, betalen. Daarbuiten zou hij, op eigen kosten, aan Farinacci nog drie exemplaren toezendenGa naar voetnoot4). Farinacci ontkende energiek zijn aanvullingen te hebben beloofd tegen betaling van 100 gouden scudi: hij verklaarde Keerberge overal als geexcommunieerd te zullen doen uitroepen, met het groot gevaar in dusdanigen toestand te zullen sterven ‘et io restaro dannegiato nella borsaGa naar voetnoot5)’. Het was in antwoord op dit schrijven wellicht dat Keerberge zijn laatste voorstel deed: hij zou twee honderd gouden dukaten betalen alsook twee exemplaren sturen van al de werken van Farinacci door hem uitgegeven of nog uit te geven, op voorwaarde echter dat deze hem zijn aanvullingen liet geworden op de drie eerste deelen, de reeds gedane uitgaven wou erkennen en toelating gaf al zijn verdere werken te publiceerenGa naar voetnoot6). | |||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||
Intusschen echter was Farinacci overledenGa naar voetnoot1). Vivès was er van overtuigd dat hij, ware hij nog in leven geweest, zeker en vast dit nieuwste voorstel niet zou aangenomen hebben. Thans zou hij die zaak aan de erfgenamen overmaken: dit werd echter zonder belang, nu Farinacci dood was: ‘non me da... cuydado este negocio’Ga naar voetnoot2).
Hebben de erfgenamen van Farinacci het voorstel van Keerberge aangenomen? Wij weten het niet. In alle geval verscheen te Antwerpen, bij Keerberge, een volledige uitgave van Farinacci's werk, wat wel laat veronderstellen dat de zaak in orde kwam. Ons bleek het incident om verschillende redenen wel belangrijk genoeg om er de aandacht op te vestigen. Eerst en vooral om de manier waarop de schrijver zijn auteursrecht wist te verdedigen. Dit geval is niet alleenstaande: wij willen alleen wijzen op een gelijkaardige moeilijkheid tusschen Moretus en Kardinaal Baronius, naar aanleiding van een verminkte uitgave van dezes Tractatus de Monarchia SiciliaeGa naar voetnoot3). Ook is het wel belangwekkend na te gaan in welke voorwaarden de groote werken van canonisch recht als deze van Farinacci werden gepubliceerd en hoe daarbij de concurrentie een gansch afzetgebied voor den schrijver kon afsluiten. Eindelijk en vooral om den persoon zelf van Farinacci. Het incident kadert wel in hetgeen wij weten van het leven en van het karakter van dien schrijver. De voorzorgen waarmede hij zijn auteursrecht wist te beschermen, de handigheid waarmede hij die bedreiging van excommunicatie hanteert en de steeds wederkeerende eisch naar ‘daden’ om schadeloos te worden gesteld voor zijn verlies, waarbij hij bitter het sterven in excommunicatie stelt naast zijn eigen schade in de beurs. Dit is wel de man waarvan Paus Clemens VIII zou kunnen gezegd hebben: ‘Farina ista bona est, sed non saccus cui illa includitur’. Gent. Hendrik J. ELIAS. | |||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||
I.
| |||||||||||
Kant-teekeningen van Farinacci
| |||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||
II.
| |||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||
Kantteekeningen van Farinacci
| |||||||||||
III
| |||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||
Stando per verità questo fatto, come di sopra, io non credo haver commesso errore alcuno; mà si bene l'arciprete, et il stampatore sono incorsi nelle censure imposte dà sua Santità ipso facto: nelle quali hoggi si trovino legati, ancorche forsi poco lo conoschino, ne possono esserne assoluti, che prima non me ricompensino delli danni, et interessi patiti; si come già conoscendo l'errore loro, nelle sue littere m'offeriscono, ch'altro non desidero, ne altro supplico. Mà dove bisognano li fatti, la parola con la semplice offerta non basta. Et certo non varrei haver occasione di rivalermi contra essi in altro modo, che con l'intercessione di V.E., la quale perô supplico con ogni maggior humilta a favorirmi appresso à S.A. Li danni et interesse patiti per esser stato stampat'in Anversa il mio Trattato deGa naar margenoot+ Haeresi sono evidenti; || perche havendon'io fatti stampar'in Roma con gran spesa 1500, et havendone distribuito per Italia dà ottocento in circa à ragione di venticinque reali l'uno, designava li settecento che mi rimanevano distribuirli per la Francia, per la Spagna, per la Germania, e per la Fiandra, et già à quest'effetto n'erano stati mandati in Spagna duecento con spesa di scudi 164, 50 li quali erano con quelli librari di Spagna pattuiti per reali trentacinque l'uno sciolti. Mà essendo arrivati questi di Anversa, chi si danno legati per venti reali, quelli sono restati à dietro, e non trovandos'à vendere, s'è dato ordine ci reconduchino à Roma, e cosi gl'altri 500 volumi, che mi pensavo smaltirli fuor d'Italia, pure restaranno à dietro, e non si trovaranno à vendere per il prezzo, che sono venduti gl'altri poiche questi d'Anversa si danno à motto meglio mercato. De V.E. Illustrissima Humilissimo servitore PROSPERO FARINACCI. | |||||||||||
IV.
| |||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||
characteres, mais aussy a la correcte edition dudit livre, pour crainte de quoy seulement ledit Farinacio avoit Impétré de sa Sainteté la bulle mentionnée en ses lettres. Pourquoy n'at ledict Farinacio aulcun subiect de se plaindre touchant ladite impression, car ladite bulle n'at non plus peu obliger les vassaulx et manans de ce pays de Brabant que ceulx de France ou d'Allemaigne, ou il at impétré especial octroy,Ga naar margenoot+ car les privilèges de Brabant || sont plus que notoires au regard des bulles et ordonnances apostolicques, a scavoir qu'Icelles n'obligent les subiects de Brabant, sinon apres y avoir este publiees par expres placet de V.A. ou de son conseil souverain, comme aussy ce seroit un préjudice tres grand pour ces pays, en cas que par telles bulles (dont se faict la concession tres facillement et sans recerche des inconveniens pour les pays lontains) l'on pourrait lier les subiects de V.A. et empescher la liberté des manufactures esquelles git la prosperite fondamentale de ces pays. Ayant ledit Farinacio a imputer a soy mesme qu'il at negligé le placet de V.A. dont la souveraineté en ce pays n'est moindre que celle du Roy en la France, et partant ayant faict ce que de droict m'a esté permis, je n'ay faict tort a quelqu'un, ains grand benefice au pays, pour ce voisinaige des hereticques, et honneur à l'auteur, lequel at d'aultant moindre raison de se plaindre, que c'est de sa bonne volonté que j'imprime tous ses oeuvres parcydevant fort mal et incorrectement évulguez en Allemaigne, m'ayant a cest effect accordé, moyennant la somme de cent escuz d'or et deux exemplaires completz, ses additions, en suitte de sa lettre du 10e de decembre dernier. Dont se voit aussy tres clairement que la recompense de ses dommaiges pretenduz n'est aucunement fondée, oultre ce que je me trouve deceu en la persuasion qu'on m'a faict dudict livre, qu'il seroit, pour son subiect et la grande renommee de l'auteur de fort bonne vente; car n'en ayant distribué en Espaigne qu'environ cincquante exemplaires, et n'en estants vendu pardeça que semblable quantité, le reste des cinq cents (a quoy l'impression separee dudict Traicté monte) me demeure sur les bras, et ne fut l'impression de tous les oeuvres,Ga naar margenoot+ avecq lesquelz je les espere debiter, j'en || serois grandement endommaigé, nonobstant que je vends ledict Traicté apart a moins de dix reaulx, au lieu que l'auteur vend les siens vingt et cincq reaulx. Touchant la gratitude ou récompense mentionnee en celle que j'ay escript audict Farinacio, icelle Sera comme entre les imprimeurs l'on est accoustumé de faire, asscavoir en donnant a l'auteur un couple deux ou troix d'exemplaires non par obligation, mais pour ta bonne correspondence qu'llz cerchent tenir avecq les auteurs. A cause de tant quoy je supplie tres humblement Vre A. Serme qu'icelle soit servie, en advertissant ledit messire Philippe Maes de ce que dessus luy faire entendre que ledit Farinacio s'abuse grandement en ce qu'il pense que je serois encouru les censures de ladite bulle, ains qu'au contraire cela impugne la preeminence, haulteur et souveraineté de V.A. et les privileges de ce pays, en suitte desquelz veuillant icelluy Farinacio pretendre chose aulcune, il se doibt addresser aux consaulx et juges de V.A. a tel effect etabliz. Et finissant ceste prieray le tout puissant Monseigneur, de prosperer les heroicques emprinses de Vre A. Serme, d'Anvers le 22me de mars 1617. De Vre Altesse Serenissime Tres humble et tres obeissant vassal et serviteur JEAN KEERBERGHE. | |||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||
V.
| |||||||||||
VI.
| |||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||
ostante detto Privilegio, et in disprezzo delle censure comminate in esso Gio. Keerbergio stampatore in Anversa, hebbe ardire di stamparlo in detta città, e mandarne, si come ne mandó gran'quantità de volumi in Spagna, et altrove. Per il che io ne ho ricevuto notabilissimo danno in molti centinara di scudi, e quel ch'e peggio a detta stampa gl'ha dato licenza il Sr Arciprete della cathedrale d'Anversa chiamato Laur. Beyerlinck e perche detto stampatore, e detto Sr Arciprete, sin qui non m'hanno reintegrato detti danni, et interessi, sicome n'havevano dato qualche intentione, son stato forzato con la via di giustitia far'dichiarar'scommunicato esto Giovanni, e pertale publicatolo ne luoghi soliti di Roma, e per tutti li librari, si come anche son'per far'il medesimo in tutte le piazze d'Italia, e fuor d'Italia, s'egli non mi da sodisfattione. Ho portato sin'qui respetto al detto Sr Arciprete per la qualita della sua persona, ma se esto, che e causa con la sua licenza di tutt'il mio danno non opera ch'io sia reintegrato, lo farro dichiarare, e publicare scommunicato, si come ho fatto al Keerbergio. E per non venire a questi inconvenienti supplico V.S. Illma resti servita scrivere a quelli principali ministri del suo Sermo Principe, acció commandino a detto stampatore, che mi dia giusta sodisfattione, essendo cosi dovere. Che de tutto gle ne terro perpetuo obligo, et humilissimamente li faccio riverenza. Di casa, li 22 di Giugno 1618 Di VS. Illma et Rma Humilissimo Servitore PROSPERO FARINACCI. | |||||||||||
VII.
| |||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||
librari con evidente pericolo dell'anima sua morendo in questi termini, et io restaro danneggiato nella borsa. Questo e quanto m'occorre dire à V.S. Illma in resposta dell' offerta fatta a detto Sr segretario dal stampatore et humilissimamente li faccio riverenza. Di casa li 3 novembre 1618 Di V.S. Illma et Rma
Humilissimo et Devotissimo Servitore PROSPERO FARINACCI | |||||||||||
VIII.Dominus Keerbergius paratus est solvere Illustrissimo Domino Propero Farinacio summam ducentorum ducatorum aureorum et transmittere ad urbem suo sumptu duo exemplaria omnium operum, editorum ac edendorum dicti Domini Farinacii. Si modo illustrissimus dominus Farinaccius dignetur transmittere additiones ad suos tres priores tomos (si nondum fuerint impressae) et confirmare editionem operum hactenus a D. Keerbergio factam et dare licentiam imprimendi omnia opera dicti D. Farinacii edita vel edenda, non obstantibus bullis Pontificiis, et privilegiis Principum.
Kopij. Ibid. Reg. 453 fo 6. |
|