De Gulden Passer. Jaargang 6
(1928)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||||||
Guilliam van Aelst en Guillaume van Aelst S.J.P. Paul De Barry S.J. te Leucate (Aude) in 1587 geboren en in 1661 gestorven, heeft een 25 tal geestelijke traktaatjes geschreven, waarvan vele, in 4 of 5 vreemde talen, uit het fransch zijn vertaaldGa naar voetnoot1). Hij heeft dus een niet te onderschatten invloed uitgeoefend op het vrome leven van af de eerste helft der XVlIe eeuw. Ook in de Nederlanden, in de vlaamsprekende vooral, wordt hij een bekende en geliefde leidsman omstreeks 1646, door zijn vertaalde traktaatjes. Het was P. Frans de Smidt S.J. in Antwerpen geboren in 1576, te Lier in 1659 gestorven, die er 'n viertal van overzetteGa naar voetnoot2), terwijl ook andere priesters en leeken hetzelfde dedenGa naar voetnoot3), wel 'n bewijs dat die boekskens van P. de Barry toen gegeerd en gelezen werden. Dit feit, dat P.F. de Smidt als een der ijverigste vertalers en verspreiders van P. de Barry's werken tusschen de jaren 1646-51 zich verdienstelijk maakteGa naar voetnoot4), en inzonderheid dat hij werkelijk vertaalde: Les trois journées de Philagie, brachten P. Southwel S.J.Ga naar voetnoot5) | |||||||
[pagina 240]
| |||||||
er toe te beweren dat de Smidt ook zou hebben vertaald: La Solitude de Philagie door P. de Barry te Lyon uitgegeven. Toen nu Aug. en Al. de Backer S.J. boekjes in de hand kregen met den titel de Eensaemheyd van Philagie door P. de Barry S.J. vertaald door Guilliam Van Aelst, gheboortigh van Antwerpen, gedrukt 1646, meenden zij het bericht van Southwel en dit van hun boekjes overeen te brengen door voorop te zetten dat Guilliam van Aelst 'n deknaam was van P.F. de SmidtGa naar voetnoot1). De jaartallen der Eensaemheyt (1646) en der Dry daghen (1649) alsmede de drukker van beide werkjes: Jacob van Ghelen, te Antwerpen, kunnen hen in deze opvatting, die toch hoofdzakkelijk op het enkele getuigenis van Southwel berustte, hebben versterkt. Ik meen echter: ze zouden toch deze opvatting nooit hebben voorgedragen of althans volgehouden, hadden ze niet 'n ander boekje gekend met den titel: De oeffeningen der deugden van Philagie door den E.P.P. De Barry S.J. uit het franch verduytscht door G.V.A.S.J. te Antwerpen 1652. Deze initialen hebben ze gelezen: Guilliam van Aelst, en daarin 'n bewijs gevonden èn voor de bewering van Southwel èn voor hun eigen pseudoniem-theorieGa naar voetnoot2). De drukker dezer oeffeningen is eveneens Jacob van Gelen, en daar ze geen werkelijken S.J. met den naam Guilliam van Aelst kenden, hebben ze de schrijvers der Eensaemheyht en der oeffeningen ten eerste onder elkaar, en ten tweede met F. De Smidt vereenzelvigd. Zoo kwamen zij er ten slotte toeGa naar voetnoot3) ook nog 'n ander werk dat den titel voert: De liefde Godts door den salighen Franciscus de Sales Bisschop... uit het fransch verduytstcht door Guilliam Van Aelst, geboortich van Antwerpen... bij Aernoudt van Brakel 1651 ook aan F. de Smidt toe te schrijven; en terwijl ze aan Southwel verwijten: [il] ne donne pas la liste exacte des ouvrages du P. de Smidt (ze meenen hij kent ze niet allen) verdienen ze hetzelfde vonnis, ze vermelden er te veel. Hadden de gebroeders de Backer S.J. het boekje: De Eensaemheyt... zelf goed ingekeken, dan hadden zij op het titelblad wel de woorden gelezen: wordt aan alle geestelijke Dochters voer een Ge- | |||||||
[pagina 241]
| |||||||
lucksalich NieuwJaer ghegunt door C.V.A.G.D, en deze initialen toch ook wel gelezen: C (= voornaam) van Aelst Geestelijcke Dochter; daar uit hadden ze dan wel moeten besluiten dat hun pseudoniem-theorie allen grond moet missen, vermits het wel niet te onderstellen was dat 'n vrouw, al was het zijn tante of nicht, bij het leven van P. de Smidt een zijner boekjes zou aanbieden aan Gheestelijke Dochters der Sociëteit. F. de Smidt toch schrijft zijn opdrachten zelf, en dateert die dus ook steeds uit een der huizen van het Gezelschap. Maar hoe veel meer hadden ze opgekeken, indien zij ten minste de betreffende aanbieding, breedvoerig in de opdracht uiteengezet, hadden ingekeken, en tevens den voornaam achterhaald van Catharina van Aelst; deze zegt met evenveel woorden dat Guilliam van Aelst haar overleden vader is. Habent sua fata libelli en Flandrica non leguntur..., ten derde: dwalen is menschelijk. Maar reeds het oppervlakkig bezien dezer opdracht had dit dwalen kunnen verhoeden. Ze is gericht: aan alle geestelijke dochters, en begint met: Beminde medezusters... en is geteekend Catharina van Aelst. Opdracht en handteekening zijn niet te begrijpen in de pseudoniem-theorie; nog veel minder de inhoud der opdracht, waarover dadelijk. Carlos Sommervogel S.J., Strasbourgeois, was omzichtiger dan zijn Vlaamsche Collegas, en keek ten minste naar het opschrift en de handteekening der opdracht, waaruit hij reeds kon besluiten dat de pseudoniem-theorie heelemaal valsch was. Daarenboven ontdekte hij het werkelijk bestaan van een Guilliam van Aelst S.J. te Antwerpen geboren in 1601, te Middelburg gestorven in 1668 na 41 jaar kloosterleven. Hij is dus zeer geneigd het boekje: De Oeffeninghen..., Antwerpen 1652, aan dezen Guilliam toe te schrijvenGa naar voetnoot1), maar weet verder over hem ook niets te vertellen. Het boekje dat merkwaardiger wijze geen Censura van den Provinciaal der Belgo-Flandrica draagt, wordt met 'n approbatie in het licht gegeven die door A. Happaert is onderteekend en uit Brussel gedateerd: 13 Oct. 1645. Daarover later. Uit de opdracht gericht aen de seer edele... Mariana Franco is niets te halen betreffende ons vraagstuk, dat we later weer opnemen zullen. Intusschen had P. Sommervogel uit de Biographie NationaleGa naar voetnoot2) vernomen dat er ook feitelijk 'n zekeren Guilliam | |||||||
[pagina 242]
| |||||||
van Aelst uit Antwerpen bekend stond als de schrijver van 'n drietal vertaalde werken, en is niet ongeneigd de ons reeds bekende Eensaemheyt en Liefde Godts als werkelijk van dezen auteur afkomstig te beschouwen, zeggendGa naar voetnoot1): seraient des traductions d'un autre G.v.A. aussi d'Anvers... qui avait une fille nommée Catherine et qui traduisit le De Bello Belgico du P, Strada et cet ouvrage (La solitude...) du P. de BarryGa naar voetnoot1) Wat belette P. Sommervogel langs heel de lijn de gegevens van de B.N. te aanvaarden? Hoogst waarschijnlijk de B.N. zelve, die verder betoogt omtrent G.V.A.: On sait cependant qu'il avait une école dans sa ville natale et qu'il eut une fille nommée Catherine. C'est elle-même qui nous donne ce détail dans la préface d'un livre publié après la mort de son père. Le titre de cet ouvrage nous est inconnu... Wie zou daarbij niet perplex staan? Immers zich beroepen op een boek... waar men den titel niet van kent! En zich beroepen daarop, omtrent ce detail. Welk détail? vermoedelijk niet dat Catharine zich de dochter noemt van G.v.A. Dat staat duidelijk in de Opdracht der Eensaemheyt te lezen. Dat haar vader schoolhoofd te Antwerpen was? of dit nu juist is of niet, dit heeft niets te maken met het toekennen der drie bewuste vertalingen aan g.v.a. Maar daarenboven Sommervogel heeft ook de opdracht uit de Eensaemheyt en de Liefde Godst niet gelezen, en Kuyl die ze wel las (?) heeft er weinig partij uit getrokkenGa naar voetnoot2). | |||||||
[pagina 243]
| |||||||
Mag het mij daarom nu van het hart? Honderde keeren is het mij gebleken hoe uit de Voor-redenen en Opdrachten dezer boekjes uit de XVIe en latere eeuwen, allerhande historische bijzonderheden op velerlei gebied, en vaak zeer belangwekkende, te vergaderen zijn. Ik durf stout beweren dat het Gezelschap Jesu vooral, in de duizenden dier vrome traktaten heel veel gegevens zou ontmoeten over allerlei gebeurtenissen en personen, die tot hare inen uitwendige geschiedenis in betrekking staan. Maar niet alleen aangaande de S.J., ook over vele andere geestelijke Orden en allerlei leeke personen is daarin veel, dat diende geweten, verborgen. Het zou voorhands de moeite loonen met de Jesuitica 'n aanvang te maken, omdat ze zoo talrijk zijn. Dit Repertorium van namen, plaatsen en feiten, gebeurtenissen en toestanden zou dan later aan te vullen zijn door al de overige dergelijke schriften en boeken. Laten we hiervan 'n enkel bewijs leveren omtrent Guilliam van Aelst en zijn homoniem S.J. De Opdracht door Catharina van Aelst onderteekend bevindt zich reeds in de eerste uitgaven der Eensaemheyt bij J. van Ghelen gedrukt in 1646. Ze is gedateerd uut Antwerpen op den Vooravont van 't jaer 1646Ga naar voetnoot1). Aan de opdracht was vermoedelijk de approbatie voorafgegaan die door Coens S.T.L. Can. et Lib. Cens. Antwerp. is onderteekend, maar zonder datum. Het Privilegie-extract is door A. Happart onderteekend en gedateerd: 31/9/1645. Waarom heeft Jacob v. Ghelen dan slechts in 46 den druk bezorgd? Daarover aanstonds. Naast den naam van C.v.A. en Catharina v. Aelst komen de letters G.D. te staan. We weten dat dit Geestelijcke dochter wil zeggen, inzonderheid der S.J., als blijkt uit tal van parallellen. Dus Catharina van Aelst was 'n G.D. der S.J. en ze draagt de Eensaemheyt op aen alle gheestelijcke dochters, Beminde mede-Susters, die ze dan bij het einde van haar toekomende Nieuw-Jaers-wensch nog eens toespreekt als: Lieve Beminde mede-SustersGa naar voetnoot2). Daaruit besluiten we, wat we trouwens reeds wisten, dat deze geestelijke dochters der Sociëteit, te Antwerpen vooral, talrijk moeten geweest zijn. Dat we nu de G.D. niet zonder reden ditmaal aan de S.J. hebben verbonden | |||||||
[pagina 244]
| |||||||
blijkt uit dezen passus der Opdracht: uit vele lusthoven der eenzaamheid (geestelijke Orden) is heiligheid voort gekomen: maar in sonderheyt uyt de Heylighe ende Lofweerdighe Sociëteit Jesu... dat sij de heele wijde wereldt, ende onder andere oock ons haere Gheestelycke Kinderen soo ryckelyck... is mededeelende. Als vertaler der Eensaemheyt staat in alle drukken vermeld Guilliam van Aelst, gheboortich van Antwerpen; dat deze Guilliam de vader is van Catharina kan men duidelijk in de Opdracht nalezen: Dezen zoo kostelijcken Lusthof (De Eensaemh. van Philagia) van mijnen goeden vader-saligher, tot algemeen gherief van ons Nederlant, uyt de Fransche sprake overgheset... Waaruit verder blijkt dat Guilliam de schrijver-vertaler van de Bello Belgico en De l'amour divin, vóór 1646 reeds aflijvig wasGa naar voetnoot1). Dat haar vader noch andere boeken had geschreven of vertaald buiten de Eensaemheit getuigt dezelfde Catharia ook in de Opdracht, want op den hierboven afgedrukten tekst volgt: ende met meer andere Boecken aen mij als erfenis ter hand gekomen zijnde... Eén dezer andere Boecken was de Liefde Godts, want dezelfde Catharina, in hare Opdracht, vóóraan dit werk in 1651 gedrukt, zegt: Want behalve dat mijn Vader saligher onder andere Boecken die hy tot verlichtinghe syner sware pynen des lichaems in de leste jaeren syns ouders in onse Nederduytsche talen overgheset heeft hetselve (de Liefde,) daartoe geschickt hadde (om aan de Abdis van Roozendael: Johanna van Laethem (1639-62) te worden opgedragen)... Was nu Guilliam in 1645, toen hij stierf, maar 55 jaar, zou zijn dochter dan hebben gesproken van zijn ouder, dat is: ouderdom? | |||||||
[pagina 245]
| |||||||
We mogen dus gerust het geboortjaar van G.v.A. veeleer vóór 1580 dan later verschuiven. Ten slotte blijkt het ook uit de Opdracht der Eensaemheit dat Catharina's vader vermoedelijk na 31 Oct. 1645 is gestorven, dag waarop privilegie voor dat boek werd gegeven, en dat dààrom Jacob v. Ghelen een druk ervan slechts bezorgde in 1646, nadat de dochter, als erfgename der boeken en handschriften van Guilliam, het eens was geworden met den drukker, en hare Opdracht op Nieuwjaarsavond 1645 had geschreven. Hoogst waarschijnlijk is het daarenboven dat onder de woorden: meer ander Boecken... onder andere boecken (waarbij wij niet aan Strada mogen denken) niet slechts telkens één werkje verstaan wordt of nl.: de Liefde, of weer opnieuw: de Eensaemheit; maar andere geschriften die dan vermoedelijk verloren zijn. Alvorens we echter naar de verdere litteraire werkzaamheid van dezen gehuwden G.v.A. uitzien, is het te verkiezen dat we eerst nog berichten het een en ander over de lotgevallen zijner Eensaemheit. Op den eersten druk, wel in 't begin 1646Ga naar voetnoot1), liet Jacob v. Ghelen er een tweeden volgen in 1649, waarbij op het titelblad niet meer vermeld stond: Wordt aen alle Gheestelycke Dochters voer een gelucksaeligh Nieuw-Jaer ghegunt Door C.V.A.G.D. Vond men, dat Catharina bij 'n herdruk deze bemerking best liet vervallen? Intusschen haar Opdracht wordt hier ook nog onverminderd overgedrukt en de Approbatie en Privilegie woordelijk herhaald, immers dit laatste gold voor 9 jaar, dus tot 1655. Deze tweede druk in 12o telt nu maar 599 blz. tekst, tegenover den eersten die er 699 behelsde. In het Register der hoofdstukken zijn daarom de drie foutieve aangiften blz. 694, 662, 661 gemakkelijk te verklaren, zij zijn klakkeloos overgenomen uit den eersten druk en moeten veranderd worden in 599, 588, 592; echter moet de volgorde in 't Register toch gehandhaafd blijven, want de overige 9 dagen der Eensaemheyt geven ook de IIIe Meditatie van den dag vóór de Onderhoudinghen enz., alhoewel ze in het boek aan het einde van den dag is gedrukt. Is Jacob v. Ghelen op zijne beurt vóór 1655 gestorven? in alle | |||||||
[pagina 246]
| |||||||
geval in 't jaar 1655 wordt de Eensaemheit te Antwerpen herdrukt door Arnout van Brakel; met Gratie ende Privilegie vermeldt het titelblad, maar 'n nieuwe gratie en privilegie is in 't boekje niet te ontdekken; op blz. 599 vo staat echter nog het drukkerswerk van Jacob van Ghelen met het motto omlijst: Nunquam polluta fide en daaronder: t' Antwerpen bij Jacob van Ghelen op d'Eyermerckt Anno 1649 - dus de stempel der 2e uitgave - met gratie ende Privilegie. Een Antwerpsche bibliofiel weet wellicht hieromtrent uitleg te verschaffenGa naar voetnoot1). Waarom verder A.v. Br. op zijne uitgave van 1655 drukt: Tweede Druck (Den II Druck) weet ik niet. In 1664 geeft hij 'n III Druck, op de Wijngaertbrugh in de Wijngaertpoort, ditmaal ook weer zonder Approbatie noch Privilegie, maar met 'n drukkersvignet op het einde, dat het motto van S.J. voorstelt, daarboven 'n boek met het zegel der Sociëteit erin, en boven 't boek 'n borstbeeld van Ignatius door twee engelen gekroond. In beide drukken, door van Brakel bezorgd, vindt men de oude opdracht van Catharina terug. Het privilegie door A. Happart onderteekend 31 October 1645 zegt... toeghelaeten aan Jacob van Ghelen... het Boecksken ghenaemt De Eensaemheit van Philagia ende Andere in Francois beschreven door den E.P.P. de Barry S.J. ende in onse Nederduytsche Taele overgheset door Guilliam van Aelst geboortigh van Antwerpen... Daaruit zou men kunnen besluiten dat G.v.A. (die steeds gheboortich van Antwerpen is, opdat zijn naam v. Aelst niemand in de war brenge) nog meerdere boekjes van P. de Barry had vertaald en dat Jacob van Ghelen privilegie had gevraagd voor nog andere dan de Eensaemheyt. Wat deze opvatting komt bekrachtigen is het feit dat in de privilegie voorde Drie dagen van Philagia ook aan Jacob van Ghelen verleend door A. Happaert op 26/8/45 te lezen staat: toeghelaeten... de dry daghen van Philagia ende andere in 't Francoys beschreven door den E.P.P. de Barry ende in onse Nederduytsche Taele overgheset door P. Franciscus de Smidt, beiden Priesters van de Sociëteit Jesu. | |||||||
[pagina 247]
| |||||||
Dit getuigenis van A. Happaert omtrent P. de Smidt blijkt juist, waarom zou het onnauwkeurig zijn in zake Guilliam van Aelst? Dan heeft diens dochter Catharina met de woorden: ende met meer (onder) andere Boecken, buiten Strada en de Sales nog andere vertalingen van de Barry, dan de Eensaemheit op het oog. Deze zijn dus, zoover ik weet, verloren. Of is het boekje der Oeffeninghen der deugden van Philagie door den Jezuiet Guillaume van Aelst in 1652 bij J. v. Ghelen gedrukt, ook uit de nalatenschap van den gehuwden Guilliam? Wel niet, want dan zou: uit het Fransch verduytscht door G.v.A.S.J. bedriegelijk wezen. De litteraire nalatenschap van Guilliam van Aelst, te Antwerpen ± 1585 geboren, en aldaar 1645 gestorven, omvat dus voorloopig de drie vertalingen:
Dit is allesGa naar voetnoot3). Omtrent hem weet ik verder ook niets te zeggen dan dat hij vermoedelijk van adel was. Catharina immers schrijft in haar Voor-Rede op de Liefde... sprekend tot de abdisse van Rozendael Johanna van Lathem, dat haar vader vóór zijn dood de Liefde aan Johanna opdragen wilde: om te bekroonen syne Eerbiedighe geneghentheyt tot uwe Eerw. ende hare H. Ghemeynte, soo van weghen onser Eerweerdighe Nichte Joanna van Ywerven saligher ghedachtenisse, die uwer Eerw. voorsaet gheweest is, alsmede van wegen syner alder liefste dochter myne weerdighe Susterende andere lieve nichten die aldaer aen onsenGa naar voetnoot4) Hemelschen Brugdeghom in H. Liefde met alle sorghvuldigheyt dienen ende voor desen ghedient hebben. | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
Rozendaal, door de Berthouts in 1220 gesticht, was 'n adellijke Abdij, Johanna v. Eywerven was geboortig van Antwerpen en bleef Abdisse [33e?] van 1618-39, één jaar vroeger was haar zuster Clara v. Eywerven, onder haar priorin, te Mechelen gestorven. Beiden hadden reeds vóór 1620 in hun Abdij-Refugie hun nog jong nichtje Maria van Eywerven opgenomen, die na den dood harer tantes in 1660 ziekmeestersse was en in 1664 tot Abdisse werd verkozen, en stierf in 1679Ga naar voetnoot1). Voegen wij daarbij Magdalena van Aelst, dochter van Guilliam en zuster van Catharina, die de van Eywervens als nichten hadden, dan zien we hoe alle bijzonderheden der Opdracht met geschiedkundige bescheiden overeenstemmen. Ten slotte zal het wel niet gewaagd zijn omtrent Guillaume van Aelst S.J. en schrijver der Oeffeningen het volgende voorop te zetten. 1e) Hij was van de familie van Guilliam, èn of zijn zoon (het oudste kind dan wel, geboren 3/5/1601) of zijn neef. Daar hij reeds in 1617 in 't Gezelschap trad, zal hij wel 'n doorslaanden invloed gehad hebben op de levenskeuze van Catharina, die in 1645, wel sedert ettelijke jaren, G.D. der Jezuieten was. Heeft hij, die in 1652 'n werkje van de Barry vertaald liet drukken, zijn vader [of oom] Guilliam aangespoord om in diens ziekte met dergelijke vertalingen zich bezich te houden? En heeft het afsterven van Guilliam in 1645 en wellicht de tusschenkomst van Guillaume den hun voorzeker bekenden Pater Fr, de Smidt er toe aangezet, om, nadat hij tot in 1646 hoofdzakelijk Drexelius vertaald had, nu van af 1646-50 aan de Barry zich te wijden? En mag ik ook beweren omtrent Jacob van Ghelen. dat hij van af 1645-55, als blijkt uit de onderscheidene Privilegies der Eensaemheyt..., der Drie Daghen..., der Oeffeninghen het monopool bezat voor het drukken der vertaalde werkjes van P. de Barry, vermits de 4 ons bekende vertalers Guilliam van Aelst; Franc. van de Velde; Fr. de Smidt; Guillaume van Aelst S.J. en de uitgeefster Catharina van Aelst zich allen tot Jacob van Ghelen hebben ge- | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
wendGa naar voetnoot1). Voor een vertaling van de Sales wendde Catharina zich tot Arnoudt van Brakel in 1651, die dan ook van af 1655 de herdrukken bezorgt van de Eensaemheyt..., de Drie Daghen..., de H. Jonste... Omtrent de andere vertalingen van P. Fr. de Smidt S.J., het Open Paradys en de Devotie tot den H. Joseph weet ik niet te berichten hoeveel drukken en bij wien er verschenen.
Mechelen
D.A. STRACKE, S.J. |
|