De Gulden Passer. Jaargang 6
(1928)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Boeken. - livres.Symbola Litteraria, Hyllningsskrift till Uppsala Universitet vid Jubelfesten 1927. (Uppsala 1927. Almqvist & Wiksells Boktryckcri A.B.)Dit gedenkboek, uitgegeven ter gelegenheid van de Jubelfeesten der Universiteit te Upsala door de bibliothecarissen en de Universiteitsdrukkerij, bevat verscheidene bijdragen van de heeren Nelson Axel hoofdbibliothecaris, Colliander Elof, Walde O., Lundh Herbert, Grape Anders. Hjärne Erland, Heyman Harald J., Samzelius Jonas L. Son. Hulth J.M., Taube N.E., Uggla Arvid H). en Moosberg N., allen verbonden aan de hoogeschoolboekerij. De meeste onderwerpen leveren voor onze lezers geen speciaal belang op, doch de bijdrage van den heer Colliander E. verdient daarentegen in ons tijdschrift eene bijzondere vermelding. De bekwame bibliograaf handelt over Die niederländschen Postinkunabeln der Universitätsbibliothek zu Uppsala. Hij wijst eerst op de algemeene belangstelling, die de drukken uit de eerste helft der 16e eeuw in de laatste jaren mochten genieten. In Denemarken was het Dr. Lauritz Nielsen en in Zweden Dr. Isak Collijn, die zich met de bibliographie dier werken belastten. In Nederland namen W. Nyhoff en Mej. M.E. Kronenberg die taak op en de heer Colliander spaart zijn lof niet voor de Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540 door beiden uitgegeven en nu door M.E. Kronenberg voortgezet. De moeilijkheden om hier tot een betrekkelijke volledigheid te geraken zijn veel grooter dan in de Skandinaafsche landen, getuigt de heer Colliander. Het aantal uitgaven is veel aanzienlijker. Waar de Deensche bibliographie in het geheel maar 298 nummers telt (tusschen 1482 en 1550), geven Nyhoff en Kronenberg er, alleen in hun verschenen deel, 4.000 (tusschen 1500 en 1540). Bovendien lijn die Nederlandsche uitgaven verspreid in de meeste bibliotheken van Europa. Zeer dikwijls zijn het unica en daar de vroeg-zestiendeeuwsche drukken totnogtoe niet zooals de wiegedrukken speciaal opgespoord werden, moet men soms een heele bibliotheek onderzoeken om er één te vinden. Nu Mej. E. Kronenberg het werk door Nyhoff begonnen voortzet, begrijpt men licht hoe wenschelijk het is het totnogtoe ongebruikte materiaal verder op te sporen en men geeft zich ook licht rekenschap van de moeilijkheden, die daaraan verbonden zijn. De heer Colliander heeft systematisch de universiteitsbibliotheek van Upsala doorzocht om er Nederlandsche post-incunabelen te vinden, die aan Mej. M.E Kronenberg totnogtoe ontsnapt waren. Dit onderzoek is niet vruchteloos geweest In het fonds der boeken, die daar voor de 19e eeuw binnenkwamen, vond hij 88 Nederlandsche post-incunabelen, waarvan er 18 Mej. Kronenberg niet bekend waren en dus voorloopig als unica mogen beschouwd worden. Daaronder zijn er vijf Antwerpsche drukken: 1o Biblia, Psalterium cum canticis et letaniis (H. Eckert van Homberbh, 1501 (?)): 2o Erasmus Des., Ecclesiastae sive de ratione concionandi (G. Montanus, 1539): 3o Morellus Theod., De novitate spiritual) (M. De Keyser, 1535): 4o Peniteas cito s. Libellus de modo confitendi et penitendi (M. Hillen van Hoochstraten, z.j.) en 5o Schottenius Herm., Confabulationes tironum litelariorum (M. De Keyser, 1533). Het ware te wenschen, dat overal een nasporingswerk ingesteld werd als datgene, waarmede zich de heer Colliander hier zoo verdienstelijk maakte. M.S. | |
[pagina 165]
| |
Geoffroy Atkinson: La Littérature géographique française de la Renaissance - Répertoire bibliographique. Paris Aug. Picard. Rue Bonaparte, 82. - 1927) In fol. pp. 563.Ce monumental travail comprend la description de 524 livres publiés en français avant 1610, et traitant des pays et des peuples non européens. Il est accompagné de 300 reproductions photographiques de frontispices. Pour réaliser cette oeuvre, M.G. Atkinson, professeur à l'Amherst College aux États-Unis, s'est imposé de longues et patientes recherches à la Bibliothèque royale de Belgique, au Musée Plantin, à la Bibliothèque de l'Arsenal à Paris, à la Bibliothèque de la Ville de Lyon, au Musée Condè et dans un très grand nombre d'autres bibliothèques de Belgique, France, Hollande, Angleterre, Suisse et des États-Unis. L'idée de la composition de cet ouvrage fut donnée à l'auteur par M. Gustave Lanson, qui se plaçant au point de vue des études littéraires, estime avec raison que pour mieux se tremper dans l'atmosphère du public de Ronsard, il importe de savoir jusqu'à quel point les lettrés de 1550 à 1560 s'intéressaient aux pays lointains. Pour mieux comprendre les idées de Montaigne sur les ‘Cannibales,’ il considère comme indispensable de savoir quelles étaient les idées de ses contemporains sur ce sujet. L'utilité de l'ouvrage de M. Atkinson est indéniable à ce point de vue, mais elle s'étend bien au delà du domaine restreint de l'histoire littéraire. Nous ne signalerons que l'intérêt majeur qu'offre ce travail pour l'étude de la bibliographie anversoise, qui est la préoccupation essentielle de notre revue. M. Atkinson décrit environ cinquante ouvrages traitant des pays lointains parus à Anvers. Voici la liste des éditeurs et des imprimeurs anversois qui se retrouvent dans sa bibliographie: Bellère J., Bonte G., Boromere C., Brilman P., Coninckx A., Copyns G., G. van Diest, J. van Ghele, J. de Grave, M. van Hoochstraten, J. Keerberghe, J. Mollyns, Chr. Plantin, F. Raphelengien, J. Richart, G. Silvuis, J. Steelsius. H, Verdussen, G. Vosterman, J.B. Vrients et J. Withage. Rien qu'en comparant la liste d'OlthofGa naar voetnoot1) avec les noms signalés ici, nous constatons que la bibliographie de M.E. Atkinson peut nous apprendre certaines choses inconnues. Nous trouvons chez lui une édition de Corneille Boromere alors qu'Olthof n'en connait pas. M. Atkinson signale Pierre Brilman inconnu à Olthof, libraire et citoyen d'Anvers, habitant au Château rouge ‘en la Cammerstrate’. Il décrit de cet éditeur un Recueil de diverses histoires touchant les situations de toutes regions & pays de J. Boemus (1540). M. Atkinson signale également un imprimeur anversois du nom de Gilles Copyns. travaillant en 1544 pour Grégoire Bonte. Il s'agit ici trés probablement de Gilles Coppens van Diest. Dans une série d'appendices M. Atkinson donne 1o la description des ouvrages géographiques, où le merveilleux l'emporte sur le vrai, tels que les voyages de J. Mandeville et du Prêtre Jean; 2o la liste des ouvrages inaccessibles ou non trouvés: 3o une liste d'ouvrages qu'il appelle ‘exclus’ parce qu'ils s'occupent moins de géographie que de mathématiques, de cartographie, d'histoire naturelle, de botanique, de médecine, de politique, d'histoire, de religion et de littérature dans leurs rapports avec la vie des peuples non européens. Nous félicitons M. Atkinson de son zèle et nous croyons pouvoir lui assurer que de nombreux spécialistes de tout genre lui sauront gré d'avoir mis à leur disposition un instrument de travall aussi utile, édité avec tant de soin et de goût. M.S. | |
[pagina 166]
| |
Dr. S. Ullmann, Histoire des Juifs en Belgique jusqu'au 18e siècle (Notes rt Documents). Anvers (1927).L'auteur publie sous ce titre une traduction de la brochure allemande ‘Studien zur Geschichte der Juden in Belgien bis zum XVIII en Jahrhundert’ qu'il avait fait paraître à Anvers en 1909. Ce petit travail avait un grand mérite: il contenait dans les Annexes quelques copies d'ailleurs imparfaites, de documents déposés aux Archives Générales du Royaume, restés dans l'ombre jusque là. Pour la version française Mr. Ullmann ne s'est pas cru obligé de mettre son travail à jour. Il est bien regrettable qu'il n'ait pas eu cette préoccupation scientifique élémentaire. Il a paru depuis 1909 un nombre de travaux qu'il ne pouvait négliger. Mentionnons les articles de Mr. Van der Essen sur l'espionnage politique sous Philippe II. le livre de Izak Prins: ‘De Vestiging der Marranen in Noord-Nederland’ et certains documents que j'ai publiés dans mon Étude sur les Colonies marchandes à Anvers. L'ouvrage de Mr. Ullmann qui avait des qualités en 1909, n'est donc qu'une réédition d'une étude déjà périmée. J.A. GORIS. | |
Dr. F.W.T. Hunger, Charles de t'Escluse, (Carolus Clusius). Nederlandsch kruidkundige, 1526-1609. - Met een kaart, vier portretten, twee platen buiten, en 199 afbeeldingen tusschenden tekst. Den Haag, Martinus Nijhoff. 1927.
Over het leven van Charles de l'Escluse waren wij tot heden slechts gebrekkig ingelicht. Men was het vrijwel eens over zijn groote verdiensten en beteekenis, maar biographische gegevens bleven schaarsch. De laatste bijdragen tot zijn levensgeschiedenis dateeren van 1900 en zijn verschenen in een boek van Dr. Gy. Istvanffi, die een aantal brieven van Clusius ontcijferde. Dr. Hunger was dus volkomen gerechtigd zijn aandacht te wijden aan het leven van den man die ‘èn door zijn grootheid van geest, èn door zijne enorme werkzaamheid, zoowel de innerlijke waarde als de omvang der toenmalige plantenkennis dermate heeft vermeerderd als voor hem niemand het had gedaan’. De schrijver laat zijn onderwerp echter nog niet los: hij is niet bij machte geweest de massa onbestudeerde documenten die men van en over Clusius bezit te ontcijferen. Daarom noemt hij dit boek van een 500 blz. dan ook, met al te groote bescheidenheid, een voorstudie. Het was de moeite waard dit leven te onderzoeken. Clusius en Dodoens zijn als geleerden Europeesche figuren, zij behooren tot den intellectueelen adel van onzen stam. Het is dan ook in een breeden zin dat men den ondertitel moet opvatten: ‘Nederlandsch kruidkundige’. D'expression latine, in tegenstelling met Dodoens. Clusius werd te Atrecht geboren van Franschsprekende ouders, van hem zelf is geen vlaamsch woord bekend, hij bezat de taal echter volkomen, daarvan getuigt zijne Fransche vertaling van ‘Het Cruydeboeck’ van Dodoens. Hij is een Nederlandsch geleerde: al zijn werken zijn bij Plantijn gedrukt en uitgegeven, hij is op het einde zijner dagen een der glories geworden van de Leidsche Universiteit. Zijn intieme samenwerking met Dodoens maakt hem onafscheidbaar van dit figuur. Als persoonlijkheid, het type van den humanistischen geleerde. Degelijk, ernstig, gewetensvol zoeker. Een geest geboren om te ordenen, een echte nomenclator. Een mensch die de liefde voor zijn wetenschap diep in het hart droeg, een onbaatzuchtige | |
[pagina 167]
| |
zonder persoonlijke ambitie. In godsdienstzaken van een verdraagzame vrijzinnigheid, al werd zijn oom door de Inquisitie gedood. Met heel zijn hart geecht aan de hervorming: de menige onaangenaamheden die hem dit bezorgde droeg hij met kalmte en veel waardigheid. Ten slotte: een vrijgezel, geheel aan zijn wetenschap overgegeven. Ietwat onwetend van de aardsche dingen van geld en belangen: hij wordt nerveus te Antwerpen te midden dier ‘mercatores qui perpetuo de suis mercibus confabulantur’, dat ellendig beursgeklets, zegt de geleerde. Al die karaktertrekken heeft Dr. Hunger goed doen uitkomen, wijl hij stap bij stap de lange en schoone carrière van Clusius volgt. Hij heeft gepoogd ook het tijdsbeeld rond zijn personnage te schilderen, zoodat Clusius zich op een gestoffeerde achtergrond beweegt. Clusius is een pionier geweest in zijn vak: hij heeft heele onbekende gewesten van zijn wetenschappelijk domein opengesteld voor het onderzoek. Misschien was alles in zijn werk niet origineel, misschien nam hij het zoo nauw niet met het auteursrecht zooals onze kitteloorige zeden het nu eischen: de geleerden der Renaissance verkeerden in een opgewonden vreugderoes over al de Sesamas en de schatten die plots werden geopend voor hun begeeren. Zij hebben dit alles zoo gauw mogelijk willen tot gemeengoed maken. Aan Clusius danken we dan als zuiver oorspronkelijk en eigen werk: een eerste flora van Spanje en Portugal (1576), een essay over de Amerikaansche flora naar planten meegebracht door Francis Drake (1582), een merkwaardige flora van Oostenrijk en Hongarije (1583), een boek over de Hongaarsche paddestoelen (1601). Hij was behalve een oorspronkelijk werker ook een initiator, een propagandist voor zijn wetenschap: in zijne bibliographie neemt de lijst van zijn vertalingen en bewerkingen meer plaats in dan die van zijn eigen werk. Behalve Dodoen' Cruydeboeck, vertaalde hij een groot aantal plantkundige geschriften uit het fransch, uit het spaansch en het nederlandsch. Zijn werk omvat ook twee landkaarten die hij op verzoek van Ortelius voor diens opus magnum teekende. Met Antwerpen en vooral met de Plantijnsche drukkerij heeft Clusius drukke en uitstekende betrekkingen gehad. Bijna heel zijn werk werd door Plantijn verzorgd. Zijn volledige werken gaf Plantijn uit: ‘entendant par icelle que désirés redonner toutes vos oeuvres en un volume que j'ay des longs désiré de pouvoir imprimer’. Elders treffen wij van Clusius een uitlating aan die wel wat verbazing kan wekken: hij smaalt op de correctuur lijk ze bij Plantijn wordt gedaan, ze lijkt hem erg gebrekkig. Voor de geschiedenis van het Plantijnsche huis zijn hier enkele interessante gegevens te vinden. Over de wetenschappelijke prestatie van den schrijver valt niets dan goed te zeggen. Het is een eerste-rangs werk, en het ziet er ook zoo uit. Met een weelde van illustraties en buitentekstplaten wordt de faam van M. Nijhoff eens te meer bevestigd en rechtvaardigd. Het boek is waardig van hem die genoemd werd: ‘le père de tous les beaux iardins de ce pays’. Dr. J.A. GORIS. |
|