De Gulden Passer. Jaargang 5
(1927)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
Een nieuw dokument over de beginperiode van het Lutheranisme te Antwerpen.Het zou bijna overbodig zijn te wijzen op de belangrijke rol door Antwerpen gespeeld in de vestiging van het protestantisme binnen de Nederlanden: meerdere historici hebben hunne onderzoekingen in deze richting geleid, en de martelaarsboeken zijn daar om met namen en cijfers te beteekenen welk aandeel Antwerpen aan het protestantisme heeft gebracht.Ga naar voetnoot1) Het kon evenwel moeilijk anders of meerdere voorvallen moesten aan de historiografen ontsnappen. Immers, zoo het gemengd karakter van de bevolking der stad als de ongewone bedrijvigheid binnen de Antwerpsche muren, maakten het toezicht uiterst moeilijk: de stad en hare omgeving boden ruime gelegenheid voor geheime vergaderingen; de overheid aangesteld om de kettersche praktijken te bestraffen was niet zelden met weinig orthodoxe plannen bezield: een groot deel der feiten is aldus aan het nageslacht onbekend. Anderszijds was juist die gemengde bevolking een faktor, die de kentering der geestelijke stroomingen bevorderde: alle tijdsbewegingen koncentreerden zich rond de Nederlanden, en van deze Nederlanden was Antwerpen dan toch het bruisende hart.Ga naar voetnoot2) Er zijn, zegde ik, leemten in de kennis dier geestelijke evolutie: de continuiteit ervan is niet steeds te volgen, vooral waar het gaat om de beginperiode van het lutheranisme: wij kennen de aktiviteit de predikers voor het tijdsbestek 1550-1585: wij zien toe op zekere afwijkingen in de nieuwe leer (denken wij slechts aan Lloys Pruystinck); wij staan verstomd over de ongewone offervaardigheid der Anabaptisten: wij volgen de aangehouden bedrijvigheid van de Calvinistische predikanten. Niet alleen de chronologische opeen- | |
[pagina 268]
| |
volging der feiten is ons vertrouwd, de latere evolutie in de belijdenis is ons niet vreemd.Ga naar voetnoot3) Anders echter is het voor het aandeel van het volk aan het religieuse proces bij den aanvang van de hervorming. Wij gaan de voorname disputatiën tusschen de humanisten voorbij, eveneens de zwenkingen van een Erasmus, een Melanchton om even te verwijlen bij het geloofsleven van de volksklasse. Hoe houdt zich in de warreling van wijsgeerige verklaringen de mindere man, de geloovige, die wars van elke disputatie over den zin van het Evangelie, met beven de vorderingen van het lutheranisme volgt, en pogingen in het werk stelt om de vordering van de ‘ketterij’ te beletten en de ongeschonden gaafheid van het oude geloof te verzekeren? Is de mindere man wellicht niet betrokken in het godsdienstig konflikt, of heeft zich het lutheranisme onmiddellijk van het volksgemoed meester gemaakt? Uit den aard der zaak hoeven wij rekening te houden met een bestaand godsdienstig konservatisme: de rezultante van den bestendigen invloed sinds eeuwen van het Roomsche geloof op het wereldbeeld. Dit konservatisme kon niet onmiddellijk ontwricht, omdat in het incubatietijdperk van het protestantisme, dit nog allen socialen en politieken inhoud miste, terwijl zulks bij latere hervormers o.a. Zwingli en Calvijn direkt met het godsdienstige in verband was gebracht. Tijdens onze opzoekingen betreffende de hervorming in latere perioden, hadden wij het genoegen de hand te leggen op een dokument, dat ons overzichtelijk een beeld geeft van zekere toestanden en verhoudingen uit de eerste jaren, welke volgen op de vestiging van het Lutheranisme in Antwerpen. Dit schrift verdient onze belangstelling in ruimen mate: het belicht een nieuwe zijde van het probleem,: het geeft niet het droge betoog van een theoloog, maar de alarmkreet van een diep-geloovige: het oude geloof versterft, de misdaden der ketters blijven ongestraft, verboden literatuur wordt op groote schaal verspreid, en de overheden dulden dit alles met een onverstoorbare lijdzaamheid! Het dokument - een naamloos schrijven aan den kanselier van Brabant, uit het jaar 1533 - vertoont een treffende gelijkenis met | |
[pagina 269]
| |
de beruchte rapporten van Philippe D'Auxy en de Curiel, waarvan de publicatie van zoo ongemeen belang is geweest voor de onderzoekingen over het wonderjaar 1566.Ga naar voetnoot1) Het is niet ons plan in de bondige inleiding bij dit stuk een historisch overzicht te geven van de ontwikkeling van het lutheranisme in de stad, noch deze beweging op den voet te volgen. Maar de in het gemelde stuk aangehaalde toestanden schijnen zoo ongewoon, dat enkele feiten toch moeten herinnerd. Na de terechtstelling der Augustijnermonniken Voes en Esch had de verspreiding der nieuwe gedachte geen stilstand gehouden. De aanhangers van Luthers leer hadden zich dichter gegroepeerd en gaven aan hunne aktie een meer geheim karakter. Teekenend is het evenwel dat wanneer in 1522 de Augustijner subprior Hendrik van Zutphen door den inquisiteur van der Hulst wordt gevangen genomen, deze door zijn broeders in het geloof wordt bevrijd.Ga naar voetnoot2) Teekenend eveneens dat Luther voortdurend in verbinding blijft met de lutheranen te Antwerpen, hen door schriften in het nieuwe geloof versterkt,Ga naar voetnoot3) en ook door de Antwerpsche broeders om advies in zekere vraagstukken wordt verzocht.Ga naar voetnoot4) De kronologische lijst der gestraften wijst daarbij aan dat van 1521 tot 1530 niet minder dan 90 vervolgingen wegens lutheranisme worden ingespannen, onaangezien zekere gevallen waarin de bedreigden, Antwerpen ontvlucht, elders werden bestraft.Ga naar voetnoot5) De bestrijding van de nieuwe sekte werd dan ook met alle middelen | |
[pagina 270]
| |
aangevat, vooral wanneer door den pauselijken legaat Aleander hierover nieuwe aanduidingen waren verschaft.Ga naar voetnoot1). Aleander betoogde aan den keizer dat alle middelen tot beperking der kettersche propaganda zich moesten richten tegen de kettersche literatuur, die welig in onze gewesten werd verspreid. Antwerpen nu, had in de drukkerswereld een eerste plaats, en zag dan ook een menigte persen in dienst van het nieuwe geloof gesteld. Niet alleen vertalingen van den bijbel, maar ook van andere luthersche schriften werden onder de menigte verspreid: het kan volstaan slechts enkele namen te vernoemen van drukkers die zich reeds in de vroegperiode van het lutheranisme als helpers onderscheiden: Nicolaas de Grave, Hillen van Hoochstraten, Vorsterman, Crom, Adriaen van Bergen, Marten de Keyser, J. van Liesfelt en anderen.Ga naar voetnoot2) Wanneer nu de beweging grooter beteekenis verkreeg, geschiedde het verspreiden der verboden literatuur ook op grootere schaal: herhaaldelijk worden lieden bestraft wegens deze euveldaad. Interessant en teekenend is o.a. het geval van Hans van Remunde, die het drukken van de Engelsche Bijbelvertaling op zich nam, waarbij hij voor de verzending naar Engeland door de koopman Ritchard Herman werd geholpen.Ga naar voetnoot3) Door keizerlijke plakkaten werd het drukken en lezen van kettersche werken verboden, en dit verbod werd nog door stedelijke ordonnancien in ruimen mate verscherpt: wij teekenen achtereenvolgens aan de ordonnanciën van 1521, 1525, 1526, 1527. Dit alles mocht niet baten: het lutheranisme scheem langzaam een groot deel der geesten te hebben veroverd.Ga naar voetnoot4)
* * *
Voor de latere periode nu brengt het schrijven dat wij hier publiceeren nieuw licht. | |
[pagina 271]
| |
Het nieuwe geloof had zoowat alle standen aangetast. De beruchte geestelijken Nicolaes van der Elst, pastoor van St. Jacobs, en den oud parochiaan van Melsen, Gielis,Ga naar voetnoot1) hadden een navolger in den parochiaan van het Begijnhof buiten Antwerpen. Deze geestelijke, die vroeger als parochiaan te Zeeland had gediend, was aldaar wegens zijn heresie uit zijn funktie gesteld, en diende nu als parochiaan op het Begijnhof, alwaar hij de menigte door zijn preken ontstichtte en zich een groot auditorium van lutheranen wist te verzekeren. Inderdaad werden in 1533 twee ambachtslieden gevat wegens bijwonen van luthersche vergaderingen op het begijnhof. Wie was nu de parochiaan? Denkelijk staan wij voor een tijdelijk optreden van Cornelis van Kouwenkerken, die uit Zeeland gevlucht, in onze streken verbleef.Ga naar voetnoot2) Eveneens hielden zich meerdere uitgeloopen nonnen en monniken in onze stad op. Onder hen speelde een meester Ysbrandt een gewichtige rol. Ysbrandt Dirksz. SCHOL was priester geweest te Amsterdam. Wegens zijn kettersche prediking werd hij door de overheid gevat en in de gevangenis gesteld (September 1525). Voor Herman van der Goude, doctor in de godgeleerdheid, daartoe naar Amsterdam gecommitteerd, herriep hij zijn beweringen, doch verviel later in dezelfde ketterij.Ga naar voetnoot3) Door den bisschop van Utrecht werd hem dan de prediking verboden, op straf van verbanning. Hij zou dan een tijd te Oosterweel als parochiaan gefungeerd hebben, en daar, denkelijk tengevolge van den strafmaatregel van voormelden bisschop, eveneens verjaagd. Te Antwerpen hield hij zich dus bij de luthersche gemeenschap en predikte in de huizen van de lutheranen. Verder hield hij zich met het opstellen van theologisch schriften bezig, welke te Antwerpen werden gedrukt.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 272]
| |
Groot was evenwel het gevaar besloten in het verspreiden der ‘valsche boucken’ die uit het buitenland rijkelijk in de stad werden gebracht en eveneens te Antwerpen werden gedrukt, in strijd met het keizerlijke mandement, vermits de goedkeuring der geestelijke overheid ontbrak. In de Camerstraat, nevens het huis ‘de vette henne’ woonde een drukker, die vooral verboden Engelsche boeken verkocht, welke in kisten waren weggeborgen. Deze drukker nu - wij zullen verder trachten hem nader te bepalen - moet in verbinding hebben gestaan met den beruchten Engelschen ketter William Tyndale, den vertaler van den Bijbel in de Engelsche taal: deze ‘ketter’ was uit Engeland gevlucht en had zich in 1523 naar Wittenberg bij Luther begeven.Ga naar voetnoot1) Hij vestigde zich later te Antwerpen, en werkte aan den Engelschen bijbel: na zijn gevangenneming in 1534 werd deze vertaling - een onderneming finantieel gesteund door Jacob van Meteren, vader van den historicus - door Coverdale voortgezet.Ga naar voetnoot2) Eveneens wijst de brief op de bedrijvigheid - in luthersche richting - van Jacob van Liesfeit, die zich vooral met de verspreiding van den Bijbel bemoeide, en ook op Adriaen van Bergen, die ondanks bestraffing niet ophield verdachte boeken te drukken en te verspreiden. De schrijver (?) van den brief brengt daarbij enkele aanduidingen die ons nader inlichten over zekere verhoudingen bij de overheden, aangesteld om de ketterij te onderdrukken: een deel dier machthouders was zelf aangetast, verschafte de lutheranen inlichtingen over de gevaren die hen bedreigden: een ander deel zocht slechts roem en geld: weer anderen weigerden zich met de ketters bezig te houden, omdat de toelating tot scherp onderzoek - d.i. tortuur - ontbrak, of omdat van hoogerhand soms werd geageerd om veroordeelingen te vernietigen. De noodzakelijke samenwerking tusschen geestelijke en wereldlijke overheden ontbrak totaal, en aldus werd de krachtdadige bestrijding belet. | |
[pagina 273]
| |
Wij willen nu niet wijzen op sommige treffende opmerkingen, welke in het schrijven voorkomen: te goeder plaats zullen wij de aandacht hierop trekken. Een oogenblik willen wij even verwijlen bij den wensch, in den brief uitgedrukt, alhier de Spaansche inquisitie in te voeren: het verzamelen van getuigenissen bij de geburen over al de handelingen van den verdachte. Uit een en ander blijkt dat het lutheranisme dus een sterke uitbreiding had genomen: zoowat alle klassen en standen had aangetast en voor de religie een wezenlijk gevaar was geworden. Het slot van den brief wijst daarbij op een toestand, op een vrees die totaal uitgesloten zou geweest zijn in de latere stadia van het lutheranisme: de schrijvers van den brief wagen het niet het stuk te onderteekenen, uit vrees dat hun of hunne kinderen schade aan goed en lijf zou geschieden. Dit doet ons een lutheranisme kennen niet vrij van zekere agressieve houding, die wij eveneens aantreffen bij de bevrijding van den gevangen Hendrik van Zutphen. Dit karakter werd bij de verdere evolutie van de nieuwe leer in onze gewesten totaal aan het lutheranisme ontnomen.Ga naar voetnoot1) Een vraag dringt zich op na de lezing van dit zoo belangrijke dokument: was dit schrijven de aanleiding tot vervolging tegen de aangeduide personen? De appostille op den rug van het dokument brengt reeds eenig licht. Het stuk werd den kanselier overhandigd den 28 Januari 1533, tusschen elf en twaalf uur. Onmiddellijk werd den burgemeester van Antwerpen, Lanceloot van Urssele, over deze feiten ingelicht, waarop deze den kanselier een rapport bezorgde den 2 Februari. De zaak werd verder in den Raad van Brabant besproken, de koningin Maria van Hongarye werd ingelicht en verlangde een rapport om de zaak grondig te kennen. Blijkbaar dus werd de kwestie niet geklasseerd, alhoewel rechtstreeks geen verdere aanduidingen worden verstrekt. Wanneer wij evenwel een blik werpen op de namen der gestraften in de tijdspanne 1533-1535 dan wordt het ons klaar dat het naamloos schrijven niet zonder gevolg bleef. Er moet een streng toezicht zijn uitgeoefend geworden op personen en plaatsen door de (n) schrijver (s) aangeduid. Reeds den 3 Mei | |
[pagina 274]
| |
1533 werden twee lutheranen, Jan Verschueren, timmerman, en Bernaert Hose onthoofd, omdat zij in het Begijnhof hadden gepreekt.Ga naar voetnoot1) Op bevel van de koningin, hield de schout Ysbrandt Schol en een minnebroeder te Antwerpen aan. Involge ordonnancië van 16 Maart 1533 werden beiden naar Vilvoorde gebracht: den 18 Mei daaropvolgend werd de schout aldaar beroepen, om met den ‘Inquisiteur van den Heyligen gelove’ en anderen over de ketterij van beide gevangenen te beraadslagen: Ysbrandt Schol, toen reeds een zeventigjarige ouderling, verklaarde zich bereid alle verklaringene terug te trekken: hij werd evenwel levend verbrand den 27 Juli 1534.Ga naar voetnoot2) In het schrijven werd eveneens Adriaen van Bergen vermeld! De 28 Augustus werd de drukker voor den schout gebracht. Markgraaf en Schout verklaarden dat de aanhouding geschiedde bij bevel van de koningin. Het vonnis in dato 27 November 1534, droeg, dat Adriaen van Bergen beschuldigd was boeken te hebben verkocht, in strijd met de ordonnantie van den keizer.Ga naar voetnoot3) Jacob van Liesfelt, eveneens vernoemd, werd niet bestraft, maar de rekeningen van den markgraaf voor het jaar 1535/36 vermelden een uitgave van 22 s. 6 d. betaald voor het verbranden van de slechte boeken en bijbels gevonden ten huize van van Liesfelt: waaruit dus blijkt dat ook hij niet van een onderzoek bleef gespaard.Ga naar voetnoot4) Over Jan Panis kon ik geen verdere aanduidingen opdiepen: een Jan Panis cum uxore werd verbannen na de troebelen van 1566.Ga naar voetnoot5) Dat onderzoek naar ‘uitgeloopen’ geestelijken eveneens na dit schrijven geschiedde kunnen wij besluiten uit de aanhouding van een minnebroeder en een carmeliet: de laatste was steeds als wereldlijke gekleed, en op zijn kamer werden kettersche boeken gevonden.Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 275]
| |
Dit als gevolg van het vermeldde schrijven. Het hoeft wel geen betoog dat na deze tijdelijke ‘fureur’ het lutheranisme zich verder bleef ontwikkelen, en alleen door de propaganda van andere sekten - o.a. de anabaptisten en meer speciaal door de sekte van Lloys den Schaliedekker - op het achterplan werd gedrongen. Wel bleven alle genomen schikkingen van kracht, maar meer ijver werd besteed aan de vervolging van de herdoopers, terwijl anderszijds de lutheranen minder stoutmoedigheid vertoonden. De latere gebeurtenissen zullen bewijzen dat de stille werking niet zonder vruchten was gebleven: het jaar 1566 vond te Antwerpen een bewuste luthersche gemeente, vooral gevoed door de kooplieden der Duitsche Natie en der Oosterlingen. Het is duidelijk dat nog meerdere gegevens ons ontbreken om de geschiedenis van het lutheranisme in deze vroeg-periode te schrijven. Wij hebben daarom gemeend dit stuk te moeten publiceeren, omdat het een nieuw licht werpt op zekere toestanden uit deze bewogen tijden. Het schrijven berust op het Staatsarchief te Brussel. - Cartulaires et manuscrits ‘Pièces du 16e siècle’, D. 1.
†
Maria
Gracie ende ghenade Eerwaerdighe ende ghenadighe heereGa naar voetnoot1) Dat wij onbekendelick aldus stoutelick tot uwe ghenade schriven, dat doet ons doen die liefde van thuys Gods die wi hebben tot den christen ghelove ende der zielen daer Christus voer ghestorven is, die meer sijn dan al het tgoedt van der warelt. Het doet ons oock doen dat goedt betrouwen dat wij op uwe ghenade hebben, want wij hooren dat ghi anders in uw offici niet en soeckt, dan die eere Gods, salicheyt der zielen ende ghemayn profijt van den lande ende justicie te doene. Hier om wij siende dat die arme zielen aldus deerlick vermoort werden met dees luterie, bizonder bijnnen Antwerpen die alsoe ghroot is int heymelick als si oit gheweest is, alsoe dat te duchten | |
[pagina 276]
| |
is ende te sorghen, eest dat daer anders niet toe ghedaen en wordt dat qualick tieren sal. ende datter wel mocht eenen omloop coomen eerlanck. Want ten heet niet meer ketterie ofte lutherie mer goet evangelijsch, ende soe worden dan arme menschen verleyt. Ende dat om datter soe veel quaet volx es van buten, uutghelopen monnikenGa naar voetnoot1) ende nonnen, duytschen ende oosterlinghenGa naar voetnoot2) ende oock predicanten, als is meester Ysbrandt die van verscheyden plaetsen verdreven ende ghebannen is ende is daer parochiaen van Oosterweel buten Antwerpen gheweest ende om zijn lutherie afgheset is,Ga naar voetnoot3) nochtans blijft hij t'Antwerpen woonen ende loopt van huyse tot huyse daer die lutheranen woonen ende leert ende preect in haer huysing. Men seyt dat hij ontboden is van mijn vrou van buren,Ga naar voetnoot4) maer alsoe langhe als hij mach t'Antwerpen vri ghaen soe en wilt hij van daer niet. Item die parochiaen van den baghijnhoove tot Antwerpen heeft gheweest parochiaen in Zeelandt ende was alsoe luthers dat die kinderen op strate riepen, onse parochiaen is een lutheraen ende daer om is hij daer afgheset ende is nu ten baghinen buten Antwerpen parochiaen ende preect alsoe dat al die lutheranen hem naeloopen, ende al en preect hij niet openbaer ketterie, hij preect se bedectelick ende leertse in huysen heymelick.Ga naar voetnoot5) Item daer coomen van buyten alle valsche boucken, die alsoe boosch som zijn dat onmoghelick is die simpel menschen en moeten verleijt werden, ende al quaeme die duyvel uut der hellen hij en mochte gheen quader boucken maken. Ende oockt soe prent men t'Antwerpen al dat sij willen tseghémGa naar voetnoota) (sic) mandement van der | |
[pagina 277]
| |
keyserlicke maiesteyt, dwelck seyt dat niemandt boucken in die theologie prenten en soude ten ware bij consent van den ghedeputeerdeGa naar voetnoot1). Ende sommeGa naar voetnoota) daer is ende gheschiet soet veel quaets dat wat die goede predicanten preeken ende leeren de luden dat oude ghélove si en moghen soe veel goets in 't openbaar niet doen als deeze quade in 't heymelicke, want daer en is niemandt die daer teghen seyt of doetGa naar voetnoot2). Daer en gheschiet gheen justicie noch van gheestelick noch van waerlickGa naar voetnootb), wandt die sommighe van haer zijn jonck ende en soeken God niet; die sommighe van haer en sijn selve niet puer is seere te sorghenGa naar voetnootc). Sommighe segghen van den marckghraeveGa naar voetnoot3), want hij noijt daer teghen ghedaen en heeft; ja dat meer is, die lutheranen beroemen haer daer af ende segghen dat hij den parochiaen van Oosterweele selver moet ghegheven heeft. Wij hoopen dat het niet waer en is. Oock sommighe andere ghewaerschuwet soude hij hebben mer wi hoopen dat het soe niet en is. Oock segghen sij openbaer dat men daer gheen justicie teghen doen en mach, ende dat een ieghelick in zijn gheloove blijven mach, tot dat het consilium gehouden is: summa alsoe veel eestGa naar voetnootd) datter niet toe ghedaen en wortGa naar voetnoot4). Die een seyt ick ben een waerlick heere | |
[pagina 278]
| |
ick moet justicio doen, mer die commissarius die moeten se mij leveren, ende wat wil ick veel vanghen, ick soude bij aventuer varen ghelyck die ander marckgrave beer Claes van Liere, diese somtijt most laten ghaen met zijn schade ende schande, want die commissarius liet se ghaen ende daer en was niemandt die tseghen (sic) haer tughen woude, al eest dat men voer oft nae roept. Daer teghen die gheestelicke heeren segghen, het en is ons niet bevolen ende aldus verghaet Christus ende zijn gheloove, want alleman sueckt zijn profijt ghelijck als Paulus leert ende nie tgheene dat Christus aenghaet; ende soe verghaen wij al te samen, Dwelck deerlick te beclaghen is, dat alsulken stadt daer al soe veel goede luden in zijn ende alle tlandt soe wel afvaert, dat daer niemandt en is die God sueckt. Och het is ghelick Christus in 't Evangelie segt; wee u ghi schriben ende phariseers die op Moyses stoel sijdt; ghi vertient die mente ruyte,Ga naar voetnoota) ende anijs ende cleyn dinghen weech di svaer; maer die ontfarmhertichheijt, justicie, gheloove ende groote dinghen der wet laet ghi verghaen. Och waert dat men dat dusentste deel seijde ende dade teghen den keyserlicke maiesteyt, ja teghen die marckghrave ofte borghemeesters men soude beeter corrigeeren dan dat men doet, dat ons salicheyt ende der zielen aengaet ende die eere Gods doer gheschietGa naar voetnoot1). Ende het en zij datter een cort remedie toe ghedaen werdt, het zal eerlanck qualick tieren ende varen t'Antwerpen. Ende aenghesien dat al deese ghebreken geschien doer ghebreck van iusticien [ende]Ga naar voetnootb) executie der iusticien, wandt daer zijn mandementen ghenough ghegheven, mer daer en is niemandt die die exequeert, noch gheestelick noch waerlick; want di suchen haer selven ende niet God; oft om dat si daer selver meede besmet zijn oft ghelick si segghen, dat si niemant en moghen ter scherpen examinatie brenghen. So seide mijn heere die | |
[pagina 279]
| |
marckgrave die doot is,Ga naar voetnoot1) die nochtans soe vurich in diese sake was; hij beclaechde dat zeere, ende had voer hem ghenomen dat hij doer provisie van boven zoude ghecreghen hebben, mer die Heere heeft hem ghehaelt alsoe dat daer niet meer af ghecomen en is. Och het is een deerlick dinck ende seer te beclaghen dat men een mensch om dieverie van eenen ghulden of twee ende uut fame ende gheruchte mach aentasten ende examineren ende dat degheene die God zijn eer steelen, Christus, den sacramenten ende der sielen dooden, ende daer alsulce fame en de gheruchte afghaet, dat niet alleene een straet of twee mer die geheel stadt weet af te sprekene ende gheturbeert wert. Hier omme uut grooter liefden ende minne die wij hebben tot die eere Gods ende salicheyt der zielen comen wij met grooter hoopen tot uwen ghenaden die daer staet in die stede der keyserlicker maiesteyt, iae in die steede van God, horende dat gheneycht zijt ende sueckt die eere Gods, salicheyt der zielen iusticie ende ghemeyn profijt; dat ghi doch hier op letten [wilt] ende ter herte nemen, want eest dat ghi die eere Godts sueckt, ghi en moghet nimmermeer die beeter vinden dan in deeser sake.Ga naar voetnoota) Eest dat ghi oock geldt sueckt, dat willen wij u wel versekeren, dat ghi suldt gheldt met hoopen cryghen, welck ghi met goede consciensien hebben moecht in die correxie van alsulcker sakeGa naar voetnoot2). Ende wandt daer nu sonderlinghe ende bequaeme maniere es om tot kennissen te coomen, soe bidden wij u dat ghi niet verbeyden en wilt wandt het meer dan tijdt es. Ten eersten soe is t'Antwerpen een man ghevanghen ghenaempt Jan panis van dueren die welke een ghroot lutheraan van eerst is gheweest die wel mellenGa naar voetnootb) sal alle die andere lutheranen die daer sijn; eest datter kerstelick in gheleeft werdt ende wel gheexaminert werdt; mer eylacen tes te sorghene dattet niet veel zijn en zal, want die lutheranen sorghen met allen seere ende vergaderen vast geldt onder malcanderen om hem te verlossen want sij sijn in dusent lastenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 280]
| |
Ga naar voetnoota) Ten tweeden soe isser een prenter t'Antwerpen wonende in die camerstrate binnen die oude poorte naest de vette henne op die selver sijde nae onser vrouwen kerchof toe. Daer suldt ghi vinden boucken vol ketterie in engelsche tale ende oock andere, mer ghi moet binnen in die kamer ghaen ende doen die kisten opdoen daer salmen se vinden ende omdat beeter te doen, soe moech die eenen ghoeden kersten enghelsman met u neemen ende deesen bouckprenter sal uw oock wel wijsen eenen grooten kettere ende doctoer die om zijn ketterie uit Enghelandt verdreven is.Ga naar voetnoot1) Item ten derden soe suldi t'Antwerpen vinden te coepen ten huyse van iacop van liesvelt eenen bibel die seer quaet ende periculoes is voor een kersten mensch, want daer zijn in verworpen ende heel achter gheset sommighe boucken anders dan zij behooren te staen nae der ordinancien ende auctoriteyt der heylighen kerken recht oft si van gheender weerden en waere ende sonder auctoriteyt.Ga naar voetnoot2) Item den vierden soe suldi vinden veel boucken waer af die som- | |
[pagina 281]
| |
mighen vol ketterie zijn, die sommighe sonder oorlof ende examinatie ende teghen 't mandement der keyserlicker maiesteyt, als is een bouxken van der barmherticheit geheeten...... (sic) al en eest niet quaet, want het zijn anders niet dan autoritates biblie: nochtans eest periculoes ende teghen mandement sonder consent gheprint van Adriaen van berghen dewelcke tweemael om alsulcke zaken heeft ghestaen op die kakeGa naar voetnoot1). Item ten vijfsten waert dat mijn heere iemandt sonde op 't beghijn hof [ende] dede alle baghijnen bijeen roepen die een [voer d'ander] nae, vermanende haer op haer concientie ende haren eedt dat sy al segghen souden wat si van haeren parochiaen ghehoort hebben in 't openbaer oft int theymelick, belovende haer dat men dat sekreet sal houden sonder haer te mellene, so weeten wij sekerlick datter veel ketteriën van hem zal bevonden werden. Item ten sesten als hi sal 't Antwerpen comen dat hi dan eens heymelick als die parochiaen van den baghijnhof zal preeken daer quame in die kercke ende saghe wat volck dat hi daer vont want daer coomen veel lutheranen die zeer rijck zijn. Dat hij dan dat baghijnhof toe sloet ende dede daer een ieghelick sinen naem overgheven ende ghaen dan ter stondt nae haer huysen toe, soe weten wij sekerlick dat hij daer verschaien luthersche boucken in haer huysen vinden sal. Item ten sevensten soe mach hi mijn heere die parochiaen van Sint Jacops vraghen, die in corten tijden in zijn parochie een vrouw vonen heeft die sonder sacramenten ghestorven is, in wiens huys hij oock luthersche boucken vondt, waer omme hy se op sijn kerckhof niet en wilde laten beghraven, mer die vrienden hebben se heymelicke doen graven op onser vrouwen kerckhof. Item ten achsten, waert dat meester Ysebrandt van Amsterdam, die parochiaen gheweest is tot Oosterweel buten Antwerpen opgenomen worde ende geexamineert met die vrou daer hij thuys leyt | |
[pagina 282]
| |
ende die andere daer hij daghelix mede omghaet van huysen tot huysen, die alle ghader ende meestendeel suspect zijn ende langhen tijd gheweest zijn met lutherie, men soude daer veel quade boucken vinden.Ga naar voetnoot1) Item ten neghensten wij souden u noch wel veel ander persoonen noemen hier ende daer, maer dat soude al zijn van hooren segghen ende gheen sekerheyt ghelyck in deeser voorschreven puncten. Nochtans weten wij sekerlick wel dat men wonder dinghen bevinden soude van boucken ende van seghen teghen tgheloove, kersten kercke ende keyserlicke mandementen, waert dat sake dat men inquisitie dede ghelyc men in Spaengen doet welke wij vermoeden dat mijn heere wel weet. Soe wanneer dat daer iemandt is befaemt in eenighe plaetse soe comen daer die commissarius ende daghen terstondt daer alle die ghebueren inde straet daer hij woent ende alle menschen van zijn natie ende ambacht ende daer vraecht men eeniegelick bijsonder op haren eedt wat sij ghehoort hebben van hem oft iemandt anders dat teghen gheloof mocht zijn ende eest dat [si swijghen] ofte die waerheyt niet en seggen ende namaels [bevon- den werdt] dat zijt gheweeten hebben soe sijn sij meyneedich ende het wort op haer verhaelt ende si werden ghecorrigeertGa naar voetnoot2), O waert dat men eens 't Antwerpen inquisitie dade aldus van strate tot strate ende van ambacht tot ambacht dat die luden op haren eet ghevraghet werden voer haer trouwe ende kersten heeren, die naerstich waren in sake, ende God voer ooghen hadde, men soude ghenough vinden ende die stadt soude wel ghepurgeert werden van alle ketteriën ende valsche boucken, die daer soe veel zijn in die husen in theimelic dat het nemmermeer wel zijn en sal, want die boucken sijn al soe valsch dattet onmoghelicken is die luden en soude bedroghen werden. Ende si makent soe bont dattet zeer te beclaeghen es, ende seggen dat si die kersten menschen zijn ende en heeten niet meer lutheranen maer evangelischen ende vermeeten haer dat eerlanck al nae huer opinie ende secte sijn zal. | |
[pagina 283]
| |
Siet ghenadighe heere, hier hebt ghi stoffe ghenough ende seker stucken om die stadt te purgeren ende die salicheit der sielen ende die eere Gods te soeken ende wij weeten wel ist, dat ghi beghindt dat ghi dusent mael meer vinden sult dan wij hier schriven waer omme wi ootmoedelick bidden doer het bloet ons heeren ende doer ons kersten ghelove dat ghi doch hier inne wilt dbeste doen ende stellen nu eenen muer voer het huys Gods, segghende ghelick die heilige coninck Ezechias tot zijnen knecht ende seyde, doen om die sonden van den joden God haer plaechde, alzoe dat die duere van den tempel ghesloten werdt ende die heilige steede van Hïerusalem ende dat geheel landt in beruerte ende verdriet quam doen seyde hij aldus: ‘Hoert nae mij mijn kinderen, ich hebbe in minen sin met Godt verbondt te maken, want hij heeft ons verkoren dat wij voer hem staen souden ende dat wij hem dienen souden souden met den godliken dienst’. Och eerwaerdighe heere en willet u niet laten verdrieten desen arbeyt ter eeren Gods te doene wij sien doch dat men om tijtlick profijt wel commissarriussen sendt in dorpen in steden om heertelinghe te doeneGa naar voetnoot1): tes een cleyn sake dat ghi eens inquisitie doet in een stede op dat daer God mede ende in bleve, eest dat ghi doet, ofte oock ghelet, wi versekeren u dat ghi u daghen noijt beetere sacrificie God en deedt oft doen en moecht, dan in dees sake alsulken [stede] te purgeeren, daer also veel goede luden wonen [gi suldt] gheldt sonder eynde cryghen, och en wilet doch niet toeven maer ter stond te werke stellen eer deese jan panies die daer ghevanghen is, uutcoome oft sterve want van hem soe suldi alle beschiet wel crijghen. Item ten thienste soe bidden wij u als dit ghedaen sal zijn dat ghi dan eene goede ordinancie wilt maken, ende ordineeren dat men ghien boucken en prente ofte vercoope noch niemandt en hebbe in huys kerken ofte strate eenige boucken in theologie ten zij dat se gheexamineert zijn nae ordinancie ende uutwijsende des keyserlicken mandement, ende gheteykent met de handt ende seker teeken van dien ghi dat beveelen sult. Oock waerdt noch van node dat men alle halve jaren inquisitie dade, soe mocht dat quaed uuten kersten menschen verdreven worde /oft anders so est te duchten dat het qualick tieren sal/ dwelck ons die heeren gonne die regneert | |
[pagina 284]
| |
in der ewicheit wiens plaetse ghi ons in d'aerde bewaert. Gheschreven 't Antwerpen van ons simpele menschen uut der liefden Gods, met groet betrouwen op uu, siende dat ons oversten ende ons gheestelicke luden ende predicanten daer anders niet toe en doen. Al eest dat wij onbekendelick aen uw schrijven, wi versekeren uu nochtans dat ghi dit aldus vinden sult mer wi en dorven ons niet laten kennen, wij sorghen dat die quade boeven 't avent oft morghen schade doen souden, oft onse kinderen aen goed aen lijf.
De hier gedrukte tekst volgt getrouw het oorspronkelijke: alleen werd gepoogd door punctuatie orde te brengen in het zeer losse en verwarde verband: alles wijst er op dat de brief geenszins uit de pen van een geleerde is gevloeid. Commentaar is overbodig: al te sterk wijkt het geschetste beeld af van de voorstelling ons door de traditie verstrekt. Rob. VAN ROOSBROECK. |
|