De Gulden Passer. Jaargang 5
(1927)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Wellevendheid aan tafel in de XVe eeuw
| |
[pagina 33]
| |
Op het einde der vijftiende eeuw verschenen dan twee bijzondere handboekjes. ‘La contenance de la table’ en ‘Les contances de la table’. Even fragmentarisch is wat wij in de Nederlandsche letterkunde aantreffen vóór dien tijd: het komt neer op enkele passussen van ‘'t Bouc der Seden’, van ‘Der Leeken Spieghel’ en van de ‘Nieuwe Doctrinael’. Later echter wordt al het vorige overschaduwd door ‘De civilitate puerorum’ van Erasmus dat voor het eerst in 1530 verscheen. De zestiende-eeuwsche schooljeugd heeft daaruit, lijk uit de meertalige gesprekboekjes, de voorschriften van deftigheid geleerd. Ook degene die betreffen de welvoeglijkheid aan tafel. Tusschen de fragmenten uit de oude Nederlandsche letterkunde en het handboekje van Erasmus, staat een klein tractaatje van Antwerpschen oorsprong dat tot heden te weinig aandacht genoot en dat we daarom hier willen bespreken en overdrukken. Het is het Antwerpsch vroegdrukje, bewaard in de Bibliotheca Regia van den Haag en bij NijhoffGa naar voetnoot4) gecatalogeerd.
1484. Manieren alsmen over tafel hantieren (Antwerpen, Henr. Eckert van Homberch, c. 1510). 1a; DIt boecxken hout in sulcke manieren || Alsmen over tafel sai hantieren || Noch ander gheestelycke goede leeren || Daer elck mensche hem toe mach keeren || hsn.: maaltyd te Emmaus. || 1b zelfde hsn. || 2a: DIt syn exempelen vâ goede manieren....
Voor het dateeren van het werkje bestaat geen moeilijkheid. In den loop van het boek vermeldt de schrijver den datum van het | |
[pagina 34]
| |
opstel: 1496Ga naar voetnoot5). Het werd dus geschreven weinige jaren nadat de fransche boekjes van den zelfden aard verschenen. Betreffende den datum van den druk is meeningsverschil mogelijk: Nijhoff geeft ‘circa 1510’, steunend op een noot van Campbell die in het Haagsche exemplaar een plaatje weervond door Eckert van Homberch in een gedateerd werkje nog gebruikt in meer versleten staat. Dit werkje is van 1512; zoo komt men dan tot het getal ‘circa 1510’. De uitspraak van Campbell echter schijnt me in dit geval niet onaanvechtbaar. De inhoud bestaat uit een lang gedicht getiteld: Dit boecxken hout in sulcke manieren
Alsmen over tafel sal hantieren
Noch ander gheestelijcke goede leeren
Daer elck mensche hem toe mach keeren.
Daarna volgt een gedicht dat blijkbaar als bladvulling dient en begint: Een vraghe is wien god meest mine
Het heele opus kan echter op geen enkele literaire verdienste aanspraak maken. Wat den inhoud betreft, die kan voor de kennis van de folklore en de zeden onzer voorouders belang opleveren. De tekst schijnt betrekkelijk onafhankelijk te staan van de Fransche werkjes die de schrijver toch wel gekend moet hebben. Hij is echter veel onhandiger samengesteld dan de Fransche tractaatjes: hoofdkenmerk is een ordelooze opsomming van regels voor gasten, dienaars, waard of gastheer. Daar tusschendoor heeft de schrijver dan bemerkingen met moreele draagkracht geplaatst. Ordelijk gegroepeerd kan de les van dit werkje ongeveer als volgt saamgevat worden: Aan den gast wordt de volgende gedragslijn voorgeschreven. Neem slechts plaats nadat de waard u heeft verzocht dit te doen en wees in het kiezen van uw plaats bescheiden. Zit ge te laag aan tafel, dan zal de waard u verzoeken hooger plaats | |
[pagina 35]
| |
te nemen en u aldus groote eer bewijzen. In tegenover gesteld geval, zult ge er slechts schande bij oogsten lager te moeten gaan zitten op zijn verzoek. Zeg de ‘Benedicite’ voor den maaltijd. Zorg er voor dat uw handen en nagelen zuiver wezen. Wees over het algemeen matig en niet kieskeurig. Leg niet weer in den schotel wat ge er uit naamt. Eet nooit meer dan den honger u zegt en eet slechts dan. Drink niet buiten den maaltijd. Proef eerst of de spijzen niet te heet zijn. Slorp niet den drank of de soep en smek niet met de lippen. Blaas niet als het eten te warm is. Steek niets in het zoutvat. Leg uw gebruikte lepel niet terug in den schotel. Drink niet met den mond vol, spreek niet zóó, zuiver uw mond voor ge drinkt. Tast sober toe en zoek niet de beste deelen. Weest steeds voorzien van zout en brood. Als ge eieren eet, pel ze dan niet met de nagels maar met het mes. Snijd de korst van brood en kaas tezamen af. Als men u het bekken brengt om de handen te wasschen, spuw er dan niet in. Zout slechts uw eigen spijs. Voor wat de algemeene regels der beleefdheid betreft aan tafel, zegt de dichter: zet nooit de ellebogen op tafel. Zeg geen kwaad van de spijzen. Voedt geen honden en katten want de waard zou denken dat ge ze hem ontfutselen wilt. Zeg geen kwaad van iemand over tafel. Vermijdt allen achterklap. Zeg ook niets kwetsends voor de eerbaarheid der vrouwen. Zwijg over uw eigen gezin. Fluister niemand in het oor en laat het niet doen bij u. Droom noch fantaseer aan tafel. Peuter niet met de vingeren in mond en neus. Wees vooral ‘achter vast’. Indien ge ongesteld zijt, doe u dan roepen door een kind, en verwijder u onder een voorwendsel. Wees ook niet te kieskeurig en eet, want niet eten is beleedigend voor de gastvrouw. Steek niet met het mes tusschen uw tanden want een onvoorzichtige mocht u, stootend, kwetsen. Heb altijd een serviet als ge moet niezen of snutten. Wenk niet over tafel. Gebruik slechts uw eigen mes, brood en zout. Vraag niet weer van een reeds rondgediende spijs. Als hygiënische raadgevingen gelden volgende aanmaningen: eet niet meer dan uw honger. Wees zeer matig in het drinken. Knauw de spijzen klein, want de dokters raden dit aan. De waard moet ieder gracielijk ontvangen, want indien hij wie hem minder lief is, minder goed ontvangt, verstoort dit | |
[pagina 36]
| |
de genoegens der tafel. De waard mag niet kijven met boden en vrouw. De dienaars moeten eerst en vooral zorgen dat het zout op de tafel weze. Ze moeten het er ook eerst af nemen. De talrijke kommen en koppen die ze verzocht zijn in de kamerhoeken te zetten, mogen ze slechts ongeveer half vol schenken. Ze moeten er op letten dat ieder van brood voorzien zij, want dit is boven al noodig. Wat de vermelde spijzen betreft, blijft het boekje bij het essentiëele: bier, wijn, brood, zout, moes, potagie, eieren en kaas worden genoemd. Men bedient zich bij het eten van de hand, van een lepel en een mes. Blijkbaar is de vork nog niet in gebruik. Men maakt gebruik van een serviet en onder het eten is er gelegenheid de handen te reinigen in een bekken dat rondgaat. De moreele beschouwingen die den dichter van belang schijnen betreffen vooral de matigheid in het drinken en de liefdadigheid bij het feesten. Wij doen hierna den tekst volgen en vergezellen hem, in nota, van enkele opklaringen en verwijzingen naar sociale en hygiënische voorwaarden van den tijd. p 2. a
5[regelnummer]
Dit sijn exempelen van goede manieren
Die welc men ter tafelen sal hantieren
Het sy man oft wijf ionck oft out
Die veel beter sijn dan silver of gout.
Want die met goeden luden wil eten
10[regelnummer]
Het is noot dat si dese puncten weten
Diese oock niet en willen leeren
Die crijghen die schande ende veel oneeren
Ten eersten neemt aendè tafel geen stadt dye leeft
Voor datse die weert u gheeft
15[regelnummer]
Nyemant en sal die hant aen spijse slaenGa naar voetnoot5b)
Voor die benedictie des heeren si ghedaenGa naar voetnoot6)
| |
[pagina 37]
| |
Dan doet als christus int evangelie seyt
Dats dat ghi sult sitten met ootmoedicheyt
Ende niet dencken ia ic ben beter dan hi of sy
20[regelnummer]
Om dat u die weerd boven dander set aen sijn sy
Die weert sal sijn gasten blidelijc ontfaen
Al waer daar een bi die hem had misdaen
Want dander en souden bi spijse bier of wijn
Niet blijde noch vrolijck connen ghesijn
2 b
25[regelnummer]
Hebdi onsuver naghelen oft handen Nagels
So suverse oft ghi crijcht veel schanden
Lecker spijse oft wijn
Neemtse al bi mate die eer is dijn Maat
Al duncket u wel smaken sonder walch
30[regelnummer]
Worpet daer om niet al in uwen balch
Want dat ghene dat u dunct smaken soet
Dat dunct eenen anderen wesen goet
Dat ghi ghebeten hebs wats gheschiet Terugleggen
En steect weder in die scotel metter spijsen nietGa naar voetnoot7)
35[regelnummer]
Hoort ghi dienaers die ter tafelen dient Dienaars
Ick sal u raden als een vrient
Dat ghi daer sont eerst op sult setten
Ende oock eerst af nemen sonder letten
Oock suldi dicwils in allen hoecken
40[regelnummer]
Kannen croesen schalen ende ghelasen soecken
Ende schinckense min dan vol meer dan half
Anders soude men seggen dat ghi waert een alf
Oock suldi mercken naden brode
Want dat is boven al meest van nodeGa naar voetnoot8)
3 a
45[regelnummer]
Nyemant en sal over tafel op ellen bogen liggen
Want men sout u grote schande segghen
| |
[pagina 38]
| |
Sout voor di die spijse die ghi wilt eten
Want eens anders mont en moechdi niet weten
Wilt oock voor di niet snijden een brocke
50[regelnummer]
Meer dan du behoeves in dijnen croppe
Als du den meesten hongher is vergaen
Dan suldi met smaeck der spijsen opstaen
Sonder hongher en eet niet
55[regelnummer]
Want dat maect siecheyt ende groot verdriet
Wildi u spijse oock wel verteren
Wacht u van veel drincken dats mijn begeren Drinken
Buten maeltijt want tmaect quaet bloet
Utghenomen als ghi groten arbeyt doet Beleefdheid
60[regelnummer]
Ende en vermaent niet van eenigher spijsen
Dan ter tafelen is in gheender wijsen
Want ghi souter den weert mede bescamen seer
Nochtans en sout ghebetert sijn niet meer
Proeft te tijde oft die spijse yet si te heet Proeven
65[regelnummer]
Want dat ghi u verberdet dat waer mi leet
3 b
Wildi supen dat doet sonder slorpen Slorpen
Want dat doen zommige grovers op die dorpen
Sonder smecken so knaut dijn spijse Smakken
Want dat is der verckens wijse
70[regelnummer]
In vreemde tafelen suldi di hoeden Honden
Die catten ende die honden te voeden
Want die weert mocht vermoeden oft meenen
Dat ghijse hem sout stelen oft ontleenenGa naar voetnoot9)
Wacht u te noden die comen of gaen
75[regelnummer]
Want die eere behoort den weert te ontfaen
Daerstu geen goet en wilt doen doeter gheen quaet
Ende betaelt den weert dats mijn raet
In moes potagie oft spyse en wilt niet blazen Blazen
Want dat doen die onbesochte dwasen
80[regelnummer]
Gheen spyse en steect in sout vat Zoutvat
Want het waer schande saghe yemant datGa naar voetnoot10)
| |
[pagina 39]
| |
In oren of nase en steke of stoket niet Vingeren
Met bloten vingheren wats gheschiet
En steect u tanden met ghenen messen
85[regelnummer]
Want bi u mocht een staen mocht u quetsenGa naar voetnoot11)
4 a
Worpt niet ter tafelen uit mont of nase
Datmen u niet en kon voor sot of dwase
Mer trouwen teghen noot so rade ick u Serviet
Draecht altijt een doecxken over uGa naar voetnoot12)
90[regelnummer]
En legghet uwen lepel in gheenre wijsen
Weder in die schotel metter spijsen
Eens anders mes bier of wijn of broot
Dat suldi schauwen sonder noot
En roept weder om die schotel niet
95[regelnummer]
Alsmense u afneemt wats gheschiet
Over tafel suldi met oghen niet wincken
Noch met vollen monde en suldi niet drinckenGa naar voetnoot(13)
Wacht u van rupsen daer ghi moecht
Over tafel want tis een grote duecht
100[regelnummer]
Ende boven al weest ymmer achter vast
Mer quaem u over eenich merckelick last Ongesteldheid
Inden buyc van pijnen steken of van wint
So roept een dienaer of een kint
Ende bidt hem heymelic dat si u roepen
105[regelnummer]
Ende doet hem segghen dat u een comt soecken
4 b
Wildi drincken bier oft wijn Lippen
Siet dat dijn lippen suver sijn
Ghi en sult niet spreken wil ick u raden
Als uwen mont met spijs is gheladen
110[regelnummer]
Van die ghene die ghi eedt syn broot Praten
En spreect geen onduecht dati wijsheyt groot
Noch en seght teghen niemants herde woorden
| |
[pagina 40]
| |
Want si soudent begrijpen diet hoorden
Ist dat ghi vroom sijt inden strijt
115[regelnummer]
Inder tafelen sonder nijt
Sedich opter straten devoot inder kercken
So machmen wijsheyt aen di mercken
Schouwet over tafel dat fenijn
Van achterclap want sinte augustijn Augustinus
120[regelnummer]
Die heylighe vader dat verboot
Al den ghenen die hi hadde ghenoot
Nyemants reden en soude schoren
Weest traech int spreken mer snel int horen
Dat is dat die heilighe apostel sint ian leert S. Jan
125[regelnummer]
Diet onthout wort daer bi gheleert
5 a
Eerbaer personen ionc van iaren
Sullen toe horen ende haer woorden sparen
Van vrouwen en salmen niet spreken
Over tafel oneerbaer dorpers treken
130[regelnummer]
Want die veel clappen ende callen
Die moetdich in groten sonden vallen
Als ihesus die eeuwighe waerheyt
Int evangelie selve heeft gheseyt. Evangelie
En verspreect u huysghesin niet ter tijt
135[regelnummer]
Die wijle dat ghi over tafel sijt
Reyn van herten ende heusch van monde
So suldi wesen tot allen stonden
En luystert over tafel in nyemants ore
Op datmen u niet en houde voor een dove
140[regelnummer]
En wilt oock niet dromen noch fantasieren
Mer weest blijde in goeder manieren
En bescaemt die werdinne in geenre wijsen
Int misprijsen haerder spysen
Men vintse seiden men machse soecken
145[regelnummer]
Die alle menschen te passe connen coken
5 b
Die weert wacht hem van kijven
Met boden ende met sijnen wijve
Tast in die schotel met soberheyt
Niet vanden besten dats eerbaerheyt
150[regelnummer]
En wilt in die schotel niet over tasten
| |
[pagina 41]
| |
Om lecker morselen al soudi vastenGa naar voetnoot14)
Wort u wat goets voor gheleyt
Kent staet ende deylt voort met abelheyt
Van sout ende broot weest voorsien
155[regelnummer]
Eer ghi u eyeren slaet ontween Eieren
Metten messe dijn eyeren schel
Niet metten naghelen verstaet dit wel
Vingher noch duym en sult ghi lecken
Anders soumen met u ghecken
160[regelnummer]
Als ghi u handen dwaet
Spouwet niet int becken dats myn raet
Knouwet cleyn die spijse dijn
Dat raden die mie meesters van medecijn
En wilt den kase voor nyemant legghen Kaas
165[regelnummer]
Als ick den wisen heb horen segghen
6 a
Oock salmen eten soberlijck
Ende snyden corst ende cruym ghelijck
Beyde van kase ende van brode mede
Het waer schande die anders dede
170[regelnummer]
Eer ghi vander tafelen opstaet
Leest ymmer u gratie hoet gaet
En weest den vercken niet ghelijck
Die vanden backe gaen slapen int slijck
Want beesten vercken die niet bat en weten
175[regelnummer]
Die lopen ten neste als si hebben gheten
Die arme inden huysen ende opter straten
Denct dat si om gods wil gheern mede aten
Die heylighe man Job bekende dat Job
Die sijn broot alleene niet en adt
180[regelnummer]
Mer die rijcke vrecke die costelijcke adt
Ende den armen al vergat
Die wert al begraven inder hellen
Wacht u om te werden sijn ghesellen
| |
[pagina 42]
| |
Men leest inden ouden testament
185[regelnummer]
Als sommighe clercken is bekent
6 b
Hoe dat die milde heere
Den kinderen van ysrahel gaf een leere
Die iheremie octavo staet bescreven Jeremias
Dat si vrolijck souden leven
190[regelnummer]
In haren feestelijcken daghen
Eten ende drincken sonder claghen
Ende seynden met mildicheyt
Den armen die niet en hebben bereyt
Int hesters boeck der coninghen Ester
195[regelnummer]
Staet ghescreven wilt versinnen
Dus assuerus die coninck in sinen hove
Dede een ghebot van groten love
Den groten den cleynen metten meesten
Dat nyemant en soude in sijnder feesten
200[regelnummer]
Den anderen brenghen noch schincken
Meer aan hem selven luste te drincken
Ey lacen heeft dit ghedaen een heyden
So moghen wi wel met reden screyden
Dat wi die kerstenen willen sijn
205[regelnummer]
Overvloedich drincken bier oft wijn
7 a
Bringten ende wachten met groten maten
Heel ofte half met cleynre vaten
Wyf ende kinder moetens onberen
Dat si in dronckenschap verteren
210[regelnummer]
Ende overbrenghen op eenen dach
Met gulsicheden int ghelach
Daer seven armen bi mogten leven
O lacen wat reden sullen si noch gheven
Hoort God heeft gesproken door den propheet
215[regelnummer]
Ysayam alsmen wel weet Isaias
Wee u die daer sterc sijt den wijn te drincken
Ende in dronckenschap u selven laet versincken
Mer lacen wat wil ick u veel scriven
Vander onghetijdicheyt die si bedriven
220[regelnummer]
Tis grote schande dat moet ic lijen
Tfy tfy der vuylre stinckender boeverijen
Och oft si weder mochten opstaen
| |
[pagina 43]
| |
Daer wi met voeten over gaen
Die nu bernen inden hellen stanck
225[regelnummer]
Ende tsal eewelick dueren sonder verganck
7 b
Daer waer een peerde wolde niet droncken drincken
Mer men moste hem altijt ghifte schincken
Als hi die ghifte hadde ontfaen
So woldi hi thuys waert gaen
230[regelnummer]
O corte ghenuechte der vuylre sonden
Sy syn vergaen in corten stonden
Sy souden nu crupen ende gaen
Vasten bidden ende weenen menighen traen
Mer leyder het is met hem te laet
235[regelnummer]
Daer om keert weder het is mijn raet
God wil hem gheven sijn eewich licht
Die dit ut minnen heeft ghedicht
1496
Doemen ‘M.CCCC.XCVI’ screef
Want hi u vrient in gode bleef
240[regelnummer]
Och leyder tis meest al verloren
Datmen leert den dwasen doren
Mer die wijse is gheringhe gheleert
Wel hem die te tijde keert
Want leyder die menighe comt te laet
245[regelnummer]
Daer om keert tot gods wort dats mijn raet.
|
|