De Gulden Passer. Jaargang 5
(1927)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||
J. Lipsius en Chr. Plantin te Utrecht in 1581.In het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, uitgegeven door N. van der Monde, jaargang 1841, blz. 383, vonden wij een kleine bijdrage van J.J. Dodt van Flensburg over Willem Silvius en Christoffel Plantijn, drukkers, in betrekking tot de Utrechtsche Zaken. Daar wordt o.a. medegedeeld, dat eerst aan Willem Silvius en later aan Chr. Plantin door het stadsbestuur van Utrecht 30 ponden werden toegestaan voor het uitgeven van Guicciardini's Beschrijving der Nederlanden. Deze bijzonderheden zijn algemeen gekend en werden reeds aangeteekend door E. Van Even,Ga naar voetnoot1) P.A.M. Bode van Hensbroek,Ga naar voetnoot2) J. DenucéGa naar voetnoot3) e.a. Het is dan ook niet dat gedeelte van Dodt van Flensburg's bijdrage, dat onze belangstelling wekte, maar wel een ander, waaruit bleek, dat Plantin in gezelschap van Justus Lipsius in Juni 1580 (?) te Utrecht was en daar door het stadsbestuur op 12 quaert wyns werd onthaald. J.J. Dodt van Flensburg geeft uit het kameraarsboek van Utrecht het volgende uittreksel: 1580-1581 - Jun. 22 ‘Dr. Lipsio ende Plantyn, gesworen drukker vd, Stat. Gen., 12 quaert.’, zonder eenige meer bepaalde aanduiding. Het kwam ons geraadzaam voor aan den heer W.A. Schuylenburg, gemeente-archivaris te Utrecht, te vragen om eens na te zien of er onder de bescheiden, aan zijn zorgen toevertrouwd, geen minder laconisch bericht over dit onthaal te vinden was. Daarop werd ons met een bereidwilligheid, waarvoor wij erkentelijk zijn, het volgende citaat gezonden, ontleend aan de Rekeningen van den 2en Kameraar der stad Utrecht Rem. 1580 - Rem. 1581. fol. 53vo: | |||||
[pagina 11]
| |||||
‘Dirck van Botteycking betailt die somme van acht ponden ende acht scellingen vuyt saicke hy den XXVII Juny getapt heeft XII quairten wyns die geschoncken zijn Doctor Lipsio, ende Plantyn gezworen drucker vande generale Staten elcke quaert tot XIIII scellingen gerekent beloipt tesamen vermogens belieftenissen des raets in data den Xen July ende quytantie dair toe dienende die voirnoemde somme van...... VIII ₤ VIII s.’. Dit onthaal van de beide beroemde vrienden door het Utrechtsche magistraat vonden wij totnogtoe bij geen van hun levensbeschrijvers aangeteekend en achtten het om die reden wenschelijk er hier de aandacht op te vestigen. Men weet, dat Plantin Justus Lipsius te Leiden bezocht in de maand Juni 1581.Ga naar voetnoot1) Bij die gelegenheid werd dan de reis naar Utrecht ondernomen, waar Lipsius, die reeds sedert 1579 professor was te Leiden, waarschijnlijk zooals Dodt van Flensburg terecht vermoedt, zijn invloed ten voordeele van Plantin wilde gebruiken. Lipsius had immers te Utrecht een uitstekenden vriend in den persoon van den invloedrijken Dirk Canter, schepen dier stad in 1575, 1576 en 1577, en later burgemeester in 1598.Ga naar voetnoot2) Toen reeds poogde Lipsius om Plantin naar Leiden te lokken en er als drukker der Academie Willem Silvius te vervangen, die op het einde van Augustus 1579 gestorven was, en vervangen door zijn zoon Karel, wiens lust om die taak voort te zetten maar zeer gering was. Toen Karel Silvius omstreeks het einde van 1582 van de plaats van zijn vader afzag, nam Plantin den winkel en het materiaal van Silvius over en werd drukker der Leidsche Universiteit van af 1e Mei 1583. Wij weten ook dat het door Lipsius' tusschenkomst is, dat Plantin van de hoogeschool een jaarlijksche toelage van 200 fl. kreeg.Ga naar voetnoot3) Als een gunstig gevolg van dat hartelijk onthaal door het Utrechtsche magistraat mogen wij dan waarschijnlijk beschouwen het toekennen van het hooger bedoelde steungeld van 30 ponden aan Plantin voor de uitgave van de Beschrijving der Nederlanden van Guicciardini. Het was immers eenige dagen na het onthaal van XXVII Juni, namelijk op XIIII Augustus 1581, dat de steun van 30 ponden aan Plantin werd toegekend. | |||||
[pagina 12]
| |||||
Die gift van het Utrechtsche magistraat staat aangeteekend op twee plaatsen in het stedelijk archief: 1o) in Des Raads dagelycx boek, 1577-1582. fol. 197voGa naar voetnoot1); en 2o) in de Rekening van den 2en Kameraar, Rem. 1580 - Rem, 1581, fol. 28vo, 29, De goede gezindheid van de Utrechtsche stadsvaderen tegenover Justus Lipsius bleek verscheidene jaren later, in 1589, toen hem een zilveren beker of vergulde kop werd geschonken in dank voor een of meer boeken, door hem aan de stad toegezonden. De twee uittreksels, dit geschenk betreffende, werden ons medegedeeld door den heer W.A. Schuylenburg. Wij laten ze hier volgen.
Maurits Sabbe. |
|