De Gulden Passer. Jaargang 3
(1925)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Simon Cock (1481-1562).Terwijl de Birckman'sGa naar voetnoot1) hunnen handel over geheel westelijk Europa verspreiden en in vele steden handelshuizen stichten, blijft Simon Cock meer de plaatselijke drukker. Niet dat hij geene voorname plaats in de drukkerswereld inneemt; het aantal werken dat hij in een tijdverloop van 25 jaar uitgaf bewijst ten stelligste zijnen onverdroten ijver. Hij drukt namelijk voor rekening van Adriaen Roelofs en van Jan van Turnhout, beiden te 's Hertogenbosch; hij drukt samen met Gerardus Nicolaus, ook met Martin de Keyzer, voor rekening van Franciscus Byrckman te Antwerpen en te KeulenGa naar voetnoot2), met Claes de Grave, met Jac. van LiesveltGa naar voetnoot3). Doch vinden wij slechts in hem den ootmoedigen en den bescheiden werker, enkel bekommerd om zijn werk zorgvuldig af te leveren en een stuivertje voor zijne oude dagen te vergaren. De verschillende bescheiden die wij van af de jaren 1519 tot 1553 vonden, toonen ons dat allerbest aan. Gedurende die periode treffen wij hem telkens aan als kooper van renten of van huizen. Dit deed hem dan ook als goed ingezetenen burger bij de Antwerpsche bevolking doorgaanGa naar voetnoot4). Geboren in 1489Ga naar voetnoot5) huwt hij vóór 1517 ‘Mechtelde Costens’ of ‘Cortens, Everaertsdochtere’. In Juni 1519 koopt hij van Andries de Meester een huis gelegen in de ‘Bocstege’, waar hij zijn ambacht begint uit te oefenen (I). In 1522 verkoopt hij het reeds mits afkorting van jaarlijksche renten. Van 1530 tot 53 koopt hij achtereenvolgens renten op eigendommen, gelegen in de St Jansstraat, St Antoniusstraat, Lepelstraat, Vliersteeg, Huidevetterstraat, Hopland, Kipdorp en Oude Korenmarkt. Wij mogen dus overtuigd zijn, dat naarmate hij zijne drukkerij bloeien ziet hij zijne inkomsten op andere wijze ook vermeerdert. Onder die talrijke aankoopen dient er nochtans één bijzonder de aandacht te trekken; namelijk die in 1537 van het huis in de | |
[pagina 23]
| |
‘Lombaerde veste’ (II). Alsdan heeft hij zijn werkhuis vergroot; want de acte luidt: ‘een huys dat twee wooningen zijn.’ Daar hij het huis in de ‘Boexstege’ verkoopt in 1522 en dit in de ‘Lombaerde veste’ slechts koopt in 1537, kunnen wij eruit afleiden dat hij gedurende die 15 jaren het laatste huis in huur heeft gehad, vermits OlthoffGa naar voetnoot1) meldt dat hij reeds in 1533 op de ‘Lombaerde veste’ woont. In een acte van 1535Ga naar voetnoot2) wordt hij genoemd ‘Simon Blylevens alias de Cock.’ Waarom men onzen drukker met dien bijnaam bestempeld heeft, blijft voor ons eene vraag. In 1521 te samen met Gerardus Claes drukt hij het werk ‘Aesopi fabulae ac diversorum elegantissimorum authorum apologi latine’, dat als een hunner eerste beschouwd wordtGa naar voetnoot3). Nochtans Nyhoff vermeldt het niet. Van 1525 tot 1540 komen van zijne pers niet minder dan een dertigtal werken, zonder rekening te houden van degenen die hij met andere drukkers uitgaf; zoodat er gemiddeld 2 à 3 per jaar de wereld werden ingezonden. Voor de naamlijst der uitgaven kunnen wij verwijzen naar Nyhoff's Bibliographie. Onder die menigvuldige drukken bekleeden de ‘Souterliedekens’ eene bijzondere plaats en dit wel om twee redenen: 1e daar zij tot veel kritiek aanleiding hebben gegeven en 2e omdat zij kunnen beschouwd worden als de bekroning van Cock's werkzaamheid. Niet alleen op typographisch maar ook op muzikaal gebied hebben de ‘Souterliedekens’ tot veel betwisting geleid, en zelfs uit godsdienstig oogpunt voor wat den invloed der psalmen tijdens de Hervorming betreft. ScheurleerGa naar voetnoot4) heeft er eene gansche studie aangewijd. In de inleiding wijst hij aan hoe er hij toegekomen is het exemplaar berustende in het museum Meermanno Westreenianum, dat als unicum door vroegere bibliographen, zooals Campbell, beschouwd werd en den datum dragende van 1539, als uitgave van 1540 te mogen bestempelen. Hij beweert dat dit exemplaar vervalscht is en dat het den datum van 1559 draagt. Door vingerdrukken in min of meerdere mate uitgewischt werd de 5 onleesbaar. Misleid door het privilegie afgedrukt op de Ga naar voetnoot5) Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 24]
| |
laatste bladzdijde en dragende den datum van 1539 heeft men zich vergenoegd de 5 door eene 3 te vervangen, zonder zich verder daarover te bekommeren. Tevens kan men ook de vervalsching bemerken in het drukken van het muziekgedeelte, daar dit in de uitgave van 1540 veel te wenschen overliet, terwijl zulks in de gewaande uitgave van 1539 niet meer het geval was. Scheurleer vindt het eveneens zonderling dat 9 gekende exemplaren den datum dragen van Juni 1540. Dit schrijft hij toe aan het feit dat men er eerst geen bezwaar in zag een privilegie te schenken voor de Nederlandsche Psalmberijming; maar dat naarmate de Hervorming veld won men minder gunstig gestemd scheen voor zulken bundel; daaruit vloeide natuurlijker wijze dat de drukker een nieuwe uitgave niet durfde de wereld inzenden en dat hij zich bepaalde bij het herhalen van het jaartal 1540Ga naar voetnoot1). Na dit jaar geeft Simon Cock geen nieuw werk meer uit; hij vergenoegd zich met het herdrukkenGa naar voetnoot2) van de vorige. In 1559 verschijnt eene nieuwe uitgave der Souterliedekens, te koop: ‘Thantwerpen in de Rape by Jan de Laet 1559. In Octavo.’Ga naar voetnoot3) Dus niet bij Simon Cock, terwijl in 1564, twee jaar na zijne dood, zijne weduwe nogmaals met eene versche uitgave te voorschijn treedt. Als titel draagt het: ‘Souterliedekens ghemaeckt... etc. gheprint Thantwerpen op die Lombaerde veste teghen di gulden Hant over anno 1564. Cum gratia et privilegia. In Octav.’Ga naar voetnoot4) In 1557 wordt Simon Cock voor het eerst in de Liggeren der St.-Lucasgilde vermeld. Cock zou dan 68 jaar oud geweest zijn. Inderdaad in 1553Ga naar voetnoot5) verschijnt hij met drie andere boekdrukkers. Jan van Loon, Jan de Laet en Jan Wynricx, ten voordeele van Marie Anxt, weduwe van Jacob van Liesvelt. Zij verklaren dat het contract gesloten in 1551 met Jan Verbruggen en Aerde Peeters vóór den notaris Janne Thielens geheel in het nadeel is van Marie Ancxt. Die acte luidt: ‘Simon Cock, out omtrent vierensestich | |
[pagina 25]
| |
jaren, boeckprinter ende omtrent dertich jaren t' Antwerpen boecken gedruckt ende vercocht hebbende.‘ Dit zou dus de thesis van Olthoff bevestigen, dat Cock in 1489 geboren werd.Ga naar voetnoot1) Zijne opname in de St-Lucasgilde kunnen wij beschouwen als de bekroning van zijnen jarenlangen arbeid. Kort nadien, in 1562 is hij overleden.Ga naar voetnoot2) Nij zijn dood zet zijne vrouw Mechtelde Costens de drukkerij voort, doch niet met denzelfden ijver als haar echtgenoot. Zij bepaalt zich meer tot den verkoop. Als eenige erfgename heeft Simon Cock eene dochter achtergelaten, Catlyne genaamd en gehuwd met Meester Niklaas van de Wouwere. Bij hun afsterven rond 1575 laten zij zes kinderen achter: 3 minderjarige: Jaspar, Johanna en Clara, en 3 meerderjarige: Simon, apothecaris, Mechtelt gehuwd met Guilliam van Parijs, boekverkooper, en Elisabeth, gehuwd met Math. Cornelissen, chirurgijn. (III) De drukkersbenoodigheden alsook het huis de ‘Pellicaen’Ga naar voetnoot3) worden overgelaten aan Guilliam van Parijs. De renten op de verschillende huizen door Simon Cock gekocht worden onder zijne kleinkinderen verdeeld. Guilliam van Parijs als voogd der minderjarigen heeft het beheer der goederen hun toebehoorende. In 1580 en in 1586 brengt hij verslag uit over zijne gestie. Om alle verdere moeilijkheden en verwikkelingen te vermijden koopt hij den 6e Juli 1580 (IV) al de paarten in, die zijne schoonbroeders en schoonzusters op het huis de ‘Pellicaen’ bezitten en wordt alleen eigenaar van het geheele huis, dat wonderbaar voor hem geschikt was. Hij wil alzoo het goed van den grootvader zijner vrouw in de familie behouden. Doch tevergeefs; in 1595 verkoopt Mechtelt van de Wouwer, die intusschen hertrouwd is met Jacques van Witsenborch, het huis aan Jerominus Verdussen, den vermaarden boekdrukker. Simon Cock's drukkersmateriaal is dus riet nutteloos uit de familie gegaan. Zijne afstammelingen hebben zich niet tot de drukkunst aangetrokken gevoeld; zij hebben allen andere beroepen gekozen. Jan Cools. | |
[pagina 26]
| |
I
| |
[pagina 27]
| |
Gase, boecbinders erve ex una, ende Claus de Greve huys ende erve ex altera, gelyck ende in alle der manieren hy dat den XVIen dach in Meye anno XVe zessendertich jegens Matheeuse Schoemans, scrynwerckere, gecregen ende terve ghenomen heeft, prout littere daeraf hy hem den zynen mede overgaf: droech op te waerne van allen commeren ende calaingiën die sy etc. Sonder argelist.
XXVII octobris anno XXXVII. Schepenbrieven 1537 K.W. fol, 153. | |
III.
| |
[pagina 28]
| |
voors. manne naevolgende der voors. rekeninge ende raminge ontfangen van haer contingent ende gedeelte wel voldaen ende gecontenteert te zijn. Item der voorn, Elisabetten van de Wouwere met Meesteren Matheeus Cornelissen, ejus marito et tutore, compt boven tgene zy gecost ende gereet ewech heeft gehadt, navolgende der voors. rekeninge ende raminghe noch de somme van dryhondert ende XL Carolus guldenen eens, in voldoeninghe van weclken haer bewezen is ende sal hebben ende behouden pro se et suis: ierst die acht Carolus guldenen erfflick van den XVI Carolus guldenen tsjaers erfflyckere renten die men jaerlycx op deze stadt van Antwerpen heure ende der voers. ingesetene goeden derzelver heffende is ende waeraff dandere resterende VIII Carolus guldenen erffelyck hierna Claren van den Wouwere te deele bevallen zyn, beloopende de capitale somme daeraff tegens den penninck XVIe gerekent metten verloope daeraff verschenen tot halff Meerte anno LXXVI lestleden, ter sommen toe van een hondert LXXX guldenen IIII stuyvers ende 1 Vlems eens. Item noch die sesthien Carolus guldenen erfflick die jaerlycx met twee diverse Scepenbrieven heft ende heffende is op een huys cum fundo et pertinentiis gestaen ende geleghen in de Lepelstrate alhier...Ga naar voetnoot1) Item de voorn. Jaspar van den Wouwere is navolgende der voorn. rekeninghe, raminghe ende concept competerende boven tgene hy gecost ende gereet ewech heeft gehadt noch de somme van een duysent XXV Carolus guldenen II deniers en IIII myten Brabants eens, in voldoeninghe van dien hy hebben ende behouden zal pro se et suis: ierst die sesthiene Carolus guldenen erfflyck die men jaerlicx op den XIIIIe Januarii heffende is op een huys voor aent straete ende vyff huyskens oft wooningen daerachter ane gelegen genaemt St. Andries, gestaen in de Langhe Vlierstege alhier achter de Swaen tusschen Jan Heymans, metzer, huys ende erve ex una ende Erasmus Boselaer huys ende erve aen dandere zyde, bedragende de capitale penningen daeraff tegens den penninck XVIe gerekent ter sommen toe van twee hondert ende LVI Carolus guldenen eens; Item noch die sesse Carolus guldenen erffelyck van den tweelff Carolus guldenen tsjaers erfflyckere renten daeraff dander resterende sesse Carolus guldenen erffelyck te deelen bevallen zijn Janneken van den Wouwere en die men jaerlycks te Kersavonde heft ende heffende is op een huys cum fundo et pertinentiis genaempt de Vischribbe gestaen ende gelegen op d'Oude Corenmerct alhier tusschen thuys genaemt den Steen ex una ende thuys genaemt het Prieel van Roosen aen dander zijde... etc.Ga naar voetnoot2) Item der voorn. Johannen van den Wouwere compt boven tgene zij gecost ende gereet heeft gehadt, navolgende der voors. rekeninghe, raminge ende concept de de somme van een duysent vyventwintich Carolus guldenen twee grooten en vier myten Brabants eens in voldoeninghe van welcke haer bewesen ende in gerechter lotinge ende cavelinge te deele bevallen ende zal hebben ende behouden pro se et suis: ierst die negen Carolus guldenen erfflyck die men jaerlycx Johannis heft ende heffende is op twee huysen oft wooninghen gestaen ende gelegen in de Lepel strate alhier tusschen Godevaert Slagers huus ende erve aen beyden zyden, bedragende de hooftsomme daeraff een hondert en de vierenveertich Carolus guldenen eens ende | |
[pagina 29]
| |
het verloop daàraff verloopen ende verschenen tot halff Meerte anno LXXVI lestleden, beloopt XV Carolus guldenen ende vyfthien stuvers eens; item noch die sesse Carolus guldenen erfflyck die men jaerlycx heffende is op een huys metten gronde ende toebehoerten, gestaen ende gelegen int Hopland alhier tusschen der gulden van de Colveniers erve ex una ende Sander van Groesbeke camere en altera... etc.Ga naar voetnoot1) Ende der voorn. Claren van den Wouwere zyn insgelycx hiertegens te deele bevallen ende zal hebben ende behouden pro se et suis in voldoeninghe van een duysent XXV Carolus guldenen II grooten en IIII myten Brabants eens die haer navolgende der voors. rekeninge, raminghe ende concept competerende syn, boven tgene zy gecost ende gereet ewech heeft gehadt: ierst die tweelff Carolus guldenen erfflyck die men jaerlycx XIIa octobris heft ende heffende is op een huys voor aent strate ende noch op sesse huysen neffens malcanderen in den gange, fundo et pertinentiis, gestaen ende gelegen in de Baghynenstrate alhier tusschen Berbels Verbert erffgenmen huys ende erve ex una ende Joos van Bierbeke huys ende erve ex altera, beloopende de hooftpenningen daeraff jcgens den penninck XVIe gerekent ter sommen van een hondert XCII Carolus guldenen eens; item tverloop daeraff tot halff Meerte lestleden verschenen bedraecht seven Carolus guldenen eens; item etc.Ga naar voetnoot2) Ende mits dezen etc., soe vertegen etc., ende schouden malcanderen etc., gelovende etc.. Voorts soe is te wetene dat de voers. partyen noch tsamen onverscheyden ende onverdeylt behouden blyven ierst een huys cum fundo et pertinentiis genaemt den Gulden Pellicaen gestaen ende gelegen op de Lombaerde veste alhier ende daertoe noch een huyssinge metten achterhuyse, hove, fundo et pertinentiis, genaemt St Anna, gestaen ende gelegen opt Vlemincx velt alhier, op de commeren ende lasten daer vuytgaende. VIIIa octobris anno 1576. Schepenbrieven 1576 M.N. I fol. 404. | |
IV.
| |
[pagina 30]
| |
ende allen henlieder ende der voers. weeskinderen recht, paert, actie ende gedeelte van eenen huyse dat voormaels twee wooninghen zyn geweest, cum fundo et pertinentiis genaempt den Pellicaen, gestaen ende gelegen op de Lombaerde veste alhier tusschen des voors. Guilleaume van Parys ende zyne huysvrouwe huys ende erve aen deen zyde oostwaert, ende Jans Gast oft actie hebbende huys ende erve ex altera, comende achter op deser stadt roye, ende waeraff dander resterende seste paert der voorn. Mechtelden van den Wouwere van te voren toebehoirende was, gelyck ende in alle der manieren Symone Cocx, boeckprintere, der voorn. erffgeveren grootvader was, tzelve huys cum fundo et pertinentiis op den XXVIIen octobres anno XVc ende sevenendertich by transporte gecregen heeft van Jan Boot, canifassier, al prout littera quam tradidit ende omme welcke voors. geheele huyssinghe ten hoochsten ende meesten prouffyte te brengene hebben de voors. comparanten tselve ter vryer Vrydaeghs Merct deser stadt diverse Vrydaghen openbaerlic eenenyegelyck even nae doen vuytroepen ende veylen te coope by Laureys Dresseleer, gesworen oudtcleercooper dezer stadt, waeraff nae vele ende lange roepens als leste ende hoochste verdierdere ende meest daerom biedende namentlyck des Vrydaegs den XVIIen Junii lestleden den coop ende palmslach dairaff ontfanghen heeft Symon van den Wouwere tot behoeve ende prouffyte van den voers. Guilleaume van Parys voor de somme van vijvenveertich ponden Brabants erfflic int geheele, al prout de coopcedullen, tsjaers erfflic boven de eenenvyftich Carolus guldenen XIII stuyvers ende eenen grooten Brabants erfflic die de voors. erffnemeren gereet in handen ende tot behoeve alleene van den voers. Symone ende Elizabeth van den Wouwere opgeleet ende voor hun gedeelten betaelt hebben ende die zy by dezen den lesten penninck metten yersten bekenden ontfangen thebbene; ommenoch zevenentzeventich Carolus guldenen goet van goude etc. oft die weerde daervoor in anderen ganckbaren gelde nae advenant, ende thien stuvers sPrincen munte jaerlycke ende erfflycke renten; dandum alle jare op de XVIIe Junii, daeraff dierste jaerrente vallen ende verschynen sal seventhien Junii anno eenentachtich proximo; te wetene den voors. Jasparen van den Wouwere vyventwintich Carolus guldenen sesthien stuvers ende twee grooten Brabants erfflick daeraff; item der voorn. Janneken van den Wouwere gelycke vyventwintich Carolus guldenen sesthien stuyvers ende II groten Brabants erfflic daeraff ende der voorn. Cleercken van den Wouwere gelycke vyventwintich Carolus guldenen XVI stuyvers ende II groten Brabants erfflyck daeraff; te waerne van allen anderen voercommer ende calaengiën op XXV Carolus guldenen erfflic, daer jaerlicx voren vuytgaende, prout littere ende anders nyet. Ende dien voorn. voorcommer hebben geloeft ende geloeffden mits dezen de voors. erffnemeren pro se et suis van den voors. XVIIen Junii lestleden, want zy tvoers. huys alsdoen aenveert hebben voordane eeuwelick duerende jaerlycx te geldene ende te betalene sonder mindernisse etc. ende oock etc.. Salvo dat tvoers. huys mede principael pant is ende blyft over IIII scellingen drye ende eenen halven grooten Brabants erfflic deser stadt van Antwerpen die Franchois Gast gelden ende draghen moet vuyt zynder voers. huyse hiernaest gestaen, sonder dees huys cost, last oft schade, etiam prout littere ende anders nyet; conditione dat de voors. erffnemeren schuldich ende gehouden zelen wesen gelyck zy geloeft hebben mits dezen van de voers. LXXVII Carolus guldenen ende X stuyvers erfflic aff te moeten lossen ende quyten, vyventwintich Carolus guldenen XVI stuyvers ende II groten Brabants erfflic daeraff bynnen tsjaers naestcomende; item noch | |
[pagina 31]
| |
gelycke XXV Carolus guldenen XVI stuyvers ende II groten Brabants erfflic daeraff bynnen een jare daernae ende dander resterende XXV Carolus guldenen XVI stuyvers ende II groten Brabants erfflic daeraff bynnen noch een jare daerna, nyet min, maer wel meer opdat sy willen elcken penninck daeraff altyt met XVI penningen met alsulcken gelde als ten daghe van de affquytinghe gemeynlyck bynnen Antwerpen in borssen gaen selen ende met verschenende renten. Pro certitudine unde obligaverunt tvoers. heele huys et ulterius se et sua quecunque.
Die sexta Julii anno 1540. Schepenbrieven 1580 M.N.I. fol. 440. |
|