De Gulden Passer. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Een civilité-druk door Willem Silvius.Bij alle onduidelijkheid haar eigen voor ons, heeft toch de civilité een eigen bekoring, welke niet nalaat de belangstelling te wekken van hen die voor letter-schoonheid ontvankelijk zijn. Dit komt voornamelijk doordat haar beeld zoo onmiddellijk gevolgd is naar het levendig, wijl geschreven, type uit den tijd toen alles karakter had, dus stijlvol was. Dat wat wij in onzen hopeloos verwarden tijd missen heeft zij in sterke en zuivere hoedanigheid. Het is niet het statig schrift der getijdeboeken of missalen, noch de op de klassieke vormgeving geïnspireerde minuskel der humanistische boekschrijvers, het is het vaardige handschrift van de brief of het tractaat met de luimige trekken en krullende halen. Het is het loopend gothische schrift, van Fransch karakter dat aan dit drukschrift tot voorbeeld diende. Dit welhaast picturaal te noemen, gulle element trekt ons aan in de civilité, zoodat wij het drukwerk meerdere aandacht schenken, waarin ze gebruikt is geworden. Zoo ging het ook mij toen een Amsterdamsch antiquaar mij een civilité-druk toonde van Vivés Introduction de philosophie divine, te Antwerpen van de pers gekomen in 1565. Doch niet alleen om het lettertype trok dit boekje in klein octavo formaat mijn aandacht. Kort geleden toch gaf de voor de geschiedenis der Antwerpsche boeknijverheid zoo volijverige dr. M. Sabbe een bijdrageGa naar voetnoot1) over Ameet Tavernier, den bekwamen lettersnijder en boekdrukker. Naast veel belangrijks over deze opmerkelijke figuur uit de omgeving van Plantijn, als een welkome aanvulling van het artikel door dr. Leonard Willems Az. indertijd aan hetzelfde onderwerp gewijdGa naar voetnoot2), vestigde dr. Sabbe de aandacht op een door hem in de Universiteits-bibliotheek te Luik gevonden civilité-druk van hetzelfde boekje, welke inderdaad om meerdere redenen vermelding verdient. Van een bibliographische beschrijving van dit zeldzame boekje kan ik me ontslagen achten, ze is reeds door dr. Sabbe in zijn artikel in Het Boek gegeven. Ik kan dus volstaan met de verschillen der beide drukken aan te wijzen, welke zich vrij zeker tot de titel- | |
[pagina 68]
| |
pagina beperken. Op die van het Luiksche exemplaar staat onder het drukkerksmerk van GranjonGa naar voetnoot1): En Anvers, Pour Robert Granjon. Mil Vc Lxv. Op de titel van het inmiddels in veilige haven, het Museum Plantijn-Moretus, aangelande exemplaar is het merk van SilviusGa naar voetnoot2) geplaatst en daaronder het impressum: De l'Imprimerie de Guillaume Silvius || Imprimeur du Roy. || Mil Vc Lxv. Letters en rangschikking van deze titel zijn volkomen gelijk aan die van het eerstgenoemde exemplaar. Slechts de V achter Mil is wat grooter en met langer voorhaal. De omstandigheid dat deze druk met Silvius' drukadres voor den dag is gekomen, bevestigt wat reeds in het aan de tegenzijde der titelpagina gedrukte privilegie van het Luiksche exemplaar staat, dat aan hem octrooy wordt verleend tot het drukken van Vivés werkje en dus Granjon slechts een gedeelte der oplaag met zijn naam voorzien, liet drukken. Het zetsel van het boekje heeft hetzelfde karakter als dat van Granjons' druk: Dialogue de la vie et de la mort, Lyon 1557Ga naar voetnoot3). Ook de titelpagina, met de hoofdregel in ‘lettre de somme’, het wat vrijer gothische type waaruit zich bij vlug schrijven noodwendig het in drukbeeld als ‘civilité’ bekende schrijfschrift moest ontwikkelen. In zijn Champfleury van 1529 geeft de veelzijdige Geofroy Tory een bladzijde met ‘lettres cadeaux’ genaamde hoofdletters, sommigen daarvan zijn van volkomen gelijke vorm als die van Granjons' en ook andere civilité typen. Wat ons gevoel ons reeds liet besluiten, nl. dat de civilité van Franschen oorsprong is, wordt door dit feit mede bevestigd. Opmerkelijk is het hoe bij alle gelijkheid van lettervorm der beide door dr. SabbeGa naar voetnoot4) naast elkaar afgedrukte bladzijden, die van Granjons' Dialogue en van Plantijns' L'A.B.C. ou Instruction Chréstienne, toch het uiterlijk zoo zeer verschillend is. Die van Plantijn kan weliswaar zijn weergegeven naar een vetter afdruk, maar dit verklaart | |
[pagina 69]
| |
het donkerder voorkomen niet geheel. Plantijns' typen zijn nauwer gegoten, hebben minder wit ter weerszijden dan die van Granjon. Bovendien zette deze de woorden met grooter tusschenwit, welke afstanden vaker door lang uitgehaalde letters werden onderbroken en verlevendigd. Granjon benaderde op deze wijze dichter het luchtig losse handschrift, dat hem uitgangspunt was, de andere civilitélettergieters dwongen hun typen meer in het engere raam eener voor andere letterkarakters geeïgender werkmethode. Van der Keere komt met zijn civilité dichter bij die van Granjon dan Tavernier. Dat van den Antwerpenaar is eigener, en vooral door de zwaardere lijnen gemakkelijk als van hem te herkennen. Van der Keere's détailvormen hebben eveneens iets geheel eigens, maar ademen toch meer de Fransche geest. Er is in dit verband nog te wijzen op het veel zorg en geoefendheid eischende gieten der ‘créneerende’ letters, dat zijn zulken met buiten het corps uitstekende stok- en staarthalen, die zoodoende over het witte gedeelte der boven of onder geplaatsten heen kunnen vallen. Naar het mij voorkomt maakten Van der Keere en Tavernier spaarzaam gebruik van deze tijdroovende en harder letterspecie vorderende giettechniek, Maar over dit en andere vorm- en techniek- verschillen is heel wat meer op te merken dan waartoe ik gelegenheid heb, en vrijheid durf te nemen, in deze slechts als mededeeling over Silvius' drukwerk bedoelde bijdrage. Niet echter mag ik nalaten te besluiten met een paar gevolgtrekkingen, waarom mij juist dit drukje zoo belangrijk voorkomt, op eene waarvan dr. Sabbe reeds heeft gewezen in zijn meergenoemd artikel over Tavernier in Het Boek. En wel deze, dat wat Marcus van Vaernewijck vertelt in zijn Historie van Belgis, dat Granjon voor Silvius een civilité heeft gesneden, aan waarschijnlijkheid wint, al is tot dusver het ‘cluchtgen’ dat het eerst er mede gedrukt zou zijn nog niet gevonden. Dr. Leonard Willems Az. betwijfelt zulks in zijn zoo belangrijk artikel over: Ameet Tavernier en de invoering der civilité-letter in Zuid-Nederland. Hij zegt daarGa naar voetnoot1): ‘Een aardig proefje van de civilité van Silvius is het hierbij gereproduceerde colophon van Het Leven der Roomsche ende Constantinopelsche Keyseren int cort, een boekje dat hij in 1566 drukte; ook in den titel is de letter verwerkt. | |
[pagina 70]
| |
Is de letter die wij hier zien een andere dan diegene van Silvius' “cluchtgen” of was van Vaernewyck slecht ingelicht toen hij zegde dat Granjon ze sneed? In elk geval geeft deze letter niet den indruk een werk van Granjon, noch een Fransch schrift te zijn. Ik vind wel verwantschap tusschen de drie civilités van Granjon, ook tusschen de beide van Tavernier, maar zie geen middel om voor de letter van den Gheestelijken A B C een plaats in te ruimen tusschen de Granjon-letters.’ De letter van den Gheestelijken A B C kan ik, bij gemis aan het origineel of reproducties, niet met Granjons' typen vergelijken, maar wel durf ik beweren dat die in het colophon van Het Leven der Roomsche en Constantinopelsche Keyseren van Granjon moeten zijn. De daarop voorkomende W versterkt mij in mijn meening. Bij geen der andere civilité-sneden van Tavernier of Van der Keere komt ze in dien vorm voor. In tegenstelling met de overigens vlotte en vrije vormgeving van Granjon, heeft ze door de zoo letterlijk als dubbele V opgevatte bedachten vorm, iets gedwongens. Om begrijpelijke redenen, leefde deze letter niet voor den Franschen stempelsnijder. Ook uit het aannemen van dit feit, zou dus af te leiden zijn dat Van Vaernewyck niet slecht was ingelicht. En ten opzichte van Silvius' druk van de Introduction de philosophie divine, is het althans moeilijk denkbaar, dat Granjon zijn naam op een aantal exemplaren daarvan liet plaatsen, zoo dit boekje, met door hem toch als een navolging aan te merken typen, ware gedrukt. De Type Facsimile Society en de Gesellschaft für Typenkunde bemoeien zich uitsluitend met Incunabeltypen. Zulks is in velerlei opzicht jammer, in 't bijzonder voor de civilité, die èn om haar vorm èn om haar geschiedenis alleszins de aandacht verdient. Maar wie weet, wellicht worden wij toch nog eens verblijd met een monographie aan haar gewijd. Dit stukje bedoelt daartoe een steentje bij te dragen.
S.H. de Roos. |
|