De Gulden Passer. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
De chifflet's met den prins-cardinaal en prins Thomas in de plantijnsche drukkerij 1635.Kort na het overlijden van de Aartshertogin Isabella in 1633, benoemde Philips IV, koning van Spanje, zijn broeder Don Ferdinand, den Cardinaal-Infant, tot gouverneur van de Nederlanden. Op 4 November 1634 deed deze populaire krijgsman en priester te Brussel zijn blijde intrede, waarover ons een verslag gegeven wordt in het werk Viaje del Infante Cardinal, van Don Diego de Aedo en Gallart (Antwerpen, J. Cnobbaert 1635), vertaald in het Fransch door Jules Chifflet, oudsten zoon van den geneesheer des Konings Jean Jacques Chifflet (Antwerpen, id. id.) Het volk was verlangend om den Prins-Cardinaal te huldigen, vooral omdat de tijden weer vol bedreiging waren voor de Spaansche Nederlanden. De Fransche koning Lodewijk XIII, aangewakkerd door Richelieu, had juist met de Republiek der Vereenigde Provintiën een verbond gesloten om België aan Spanje te ontnemen en tot een onafhankelijken staat te maken onder protectoraat van Frankrijk of van de Republiek der Vereenigde Provintiën. De verschillende steden der Spaansche Nederlanden ontvingen den nieuwen gouverneur met geestdrift. Ook Antwerpen kwam aan de beurt op 17 April 1635. Zoo die blijde inkomst hier zooveel later dan te Brussel gebeurde, lag dit niet aan den Prins-Cardinaal, maar wel aan de Antwerpenaren zelf, die voortdurend uitstel vroegen om hun feestelijkheden beter te kunnen voorbereiden. Die ontvangst van den Prins-Cardinaal was een van de schitterendste plechtigheden, waarvan de Antwerpsche geschiedenis gewag maakt. De som der onkosten beliep tot 78.000 gulden. Caspar Gevaertius wijdde er de bekende, weidsch uitgegeven Pompa introitus aan, die hij liet versieren met de koperplaten van Theod. van Thulden naar P.P. Rubens, en drukken op de persen van J. Meursius in 1641.Ga naar voetnoot1) Nog andere, minder pompeuze, doch even welsprekende werken werden bij die gelegenheid te Antwerpen uitgegeven, a.d.z. 1o bij Balthasar Moretus (1635) de Inscriptiones Arcuum triumphalium et Pegmatum Antverpiae erectorum honori | |
[pagina *6]
| |
[pagina 35]
| |
sereniss. Principis Ferdinandi AustriiGa naar voetnoot1), 2o bij Godtgaf Verhulst (1635) de Triumphael Incomst van den Doorluchtichsten Prince Cardinael FerdinandusGa naar voetnoot2), 3o bij Lauwereys van Diest Corte Wtlegginghen van alle de Triumph-wercken ghemaeckt ende ghestelt ter eeren den Doorluchtichsten Prince Cardinael Ferdinandus... (overgheset door H.M. Hub. Neeffs, priester). Al de bijzonderheden betreffende de feestelijkheden, die toen in onze stad plaats grepen, van af de inkomst van den Prins-Cardinaal op 15 April tot aan zijn vertrek op 24 April, zijn bekend. De Antwerpsche archievenGa naar voetnoot3) en ook Papebrochius in zekere mate deelen ze ons medeGa naar voetnoot4). Mertens en TorfsGa naar voetnoot5) en P. GénardGa naar voetnoot6) doen het hen na. Wij hebben dan ook volstrekt het voornemen niet om hier over die blijde inkomst uit te weiden. Wij wenschen enkel de aandacht te vestigen op een verslag over dit vorstelijk bezoek aan Antwerpen, dat totnogtoe bij ons weten door de geschiedschrijvers niet werd gebruikt. Wij bedoelen een handschrift, dat bewaard wordt in de Stedelijke Bibliotheek te Besançon, en ons welwillend door den boekbewaarder toevertrouwd. Het is het ‘Diaire des choses arrivées à la Cour de Bruxelles depuis la fin de l'an 1633 après la mort de l'infante Isabel, jusques à l'an 1636, escrit par Messire Philippe Chiflet, prieur de Bellefontaine’. Philippe Chifflet was de broeder van Jacques Chifflet, geneesheer van den koning en van de Infante. Hij werd kapelaan van de oratorie van Isabelle en bleef deze waardigheid nog een tijd bekleeden onder den Prins-Cardinaal. In dit dagboek komt o.m. een uitvoerig verslag voor van de blijde inkomst van den nieuwen gouverneur te Antwerpen. Philippe Chifflet behoorde tot zijn gevolg en kàn dus voor een vertrouwbaar getuige gehouden worden. Over de officiëele plechtigheden vertelt Philippe Chifflet niets, dat wij niet reeds weten. Zijn relaas komt in alles overeen met de reeds bekende. Hij schijnt het er overigens niet op aangelegd te | |
[pagina 36]
| |
hebben om voor een soort van officiëelen verslaggever gehouden te worden. Hij maakt meer den indruk van iemand, die voor zijn eigen genoegen aanteekent wat hem speciaal heeft getroffen, en juist daarin ligt het belang van zijn nota's. Hij vertelt ons eigenaardige bijzonderheden, die wij elders niet aantreffen en die toch niet zonder belang zijn. Zoo bevestigt hij, dat het bezoek van den Prins-Cardinaal aan Antwerpen zoo dikwijls uitgesteld werd omdat de Antwerpenaars tijd vroegen om hun triomfbogen en wagens klaar te maken, ‘desirans paraître avec leur splendeur ordinaire’. Een laatste verdaging werd veroorzaakt door de hevige vorst, die o.a. de scheepsbrug vóór de stad gebroken had. Vooraleer met zijn verguld fregat van Willebroeck naar Antwerpen te varen, was de Prins-Cardinaal te Klein-Willebroeek de gast van zijn Staatssecretaris Sr de la Faille, met wien hij eerst een reigerjacht hield, die hem veel genoegen verschafte. Met een vloot van ruim honderd schepen kwam hij voor Antwerpen, begroet met de salvo's van de musketiers op de oevers der Schelde, van de ruiterij van Jan van Nassau, van drie oorlogschepen, die voor de stad op anker lagen, en van de vuurmonden der Citadel. De Prins-Cardinaal nam zijn intrek in de woning van den gouverneur der Citadel. Sedert 18 Maart 1634 was de Prins Albert de Ligne van Barbançon, een van de leiders der mislukte samenzwering tegen het Spaansche gezag, op bevel van Philips IV in de Antwerpsche citadel gevangen gezet. De betrekkelijke vrijheid, die de opstandige edelman hier genoot, werd gedurende het verblijf van den Prins-Cardinaal beperkt. Hij mocht niet meer onder toezicht van zijn bewakers overal rond wandelen binnen de veste. Men liet hem nog alleen toe dagelijks mis te gaan hooren. Daarna moest hij in zijn woning blijven. Philippe Chifflet celebreerde gewoonlijk de dagelijksche mis, die de Prins-Cardinaal hoorde. Dit deed hij een eerste maal in de kapel der citadel. Hierbij stipt hij aan, dat in deze kapel o.a. de grafzerk lag van een zekeren Don Diego de Soto, kapitein der Spaansche Infanterie, beroemd om zijn wonderbare kracht. Hij kon met zijn handen de wieken van een molen in vollen wind en een caros door vier paarden getrokken tegen houden! Dan komt het verhaal van den intocht in de stad door de St Jorispoort, naar de Kathedraal en de abdij van St Michiel. ‘Le peuple | |
[pagina 37]
| |
le benissoit en passant, et admirant sa bonne grace disoit que les peintres faisoient tort a sa beauté et qu'il estoit autre qu'on le designoit’. Uitvoerig worden dan alle feestelijkheden, verlichting en vuurwerk, plechtige missen, een bal bij Don Hieronimo de Brisneno, vertooningen, enz. beschreven. Ph. Chifflet vertelt zelfs, dat men aan den Prins-Cardinaal als groote zeldzaamheid liet zien: ‘une truye de Gand de grandeur monstrueuse, agée de trente mois, laquelle pesoit 650 livres’. Op 19 April 's namiddags werd er door eenige ‘confréries’ van de stad, in de groote zaal van de St Michielsabdij, een Vlaamsche vertooning gegeven van het stuk Andromeda. De aan de rots geboeide dochter van den Koning van Ethiopië stelde hier de stad Antwerpen voor, beroofd van de handelsvrijheid aan den boord der zee en blootgesteld aan de woede der kettersche en opstandige Hollanders, hier verpersoonlijkt door het monster, dat Andromeda zocht te verslinden. De Prins-Cardinaal was Perseus, ter bevrijding van Andromeda-Antwerpen opgekomen. Ph. Chifflet is vol bewondering voor de prachtige versiering van de Jezuïetenkerk, waar hij op 20 April mis las voor den Prins-Cardinaal. ‘On n'a rien vu de si sumptueux partout ou nous avons esté avec S.A.’ Hij beschrijft o.a. den heerlijken kazuifel, dien hij als miscelebrant moest dragen. Het goud en het zilver en de kunstige borduursels waren zonder weerga. ‘Cest chasuble estoit si pesante, schrijft hij, que i'avois peine de me relever après les genuflexions.’ Hij gewaagt ook met geestdrift over de muziek, die daar uitgevoerd werd door talrijke knapen, begeleid door allerlei speeltuigen. ‘Sur les ailes de l'Eglise (comme se dressant en deux estages) il y avait 22 espinettes a grands claviers, et deux en bas pres de l'autel, toutes tinctoient a divers chans, et d'un bel accord durant la messe.’ Na de mis brachten de Paters Jezuïeten den Prins-Cardinaal in het klooster in de kamer van een broeder, die zulke heerlijke bloemen schilderde, dat de hand geneigd was om ze te plukken. Ph. Chifflet noemt dien schilder niet, maar het spreekt van zelf, dat het de beroemde bloemenschilder Daniel Seghers is, die destijds in het Antwerpsche professiehuis der S.J. vertoefde. Men bood den Prins-Cardinaal twee schilderijen aan, het eerste een beeld van O.L. Vrouw in een tuin van rozen en andere bloemen, het andere voorstellende het kind Jezus en zijn kozijntje St Jan Baptista met bloemen spelende. | |
[pagina 38]
| |
Hier werd aan den Prins-Cardinaal ook getoond: ‘Son visage en perspective fait par un Hollandois nommé Abraham de Vries qui retournoit fraichement de Paris’Ga naar voetnoot1). Zijne Hoogheid en het hof bewonderden dit portret ten zeerste en noodigden dezen schilder uit om zich te Brussel te komen vestigen. ‘On invita ce peinvenir tenir sa résidence à Bruxelles, et luy donna t'on le prix par tre a dessus (?) Van dick d'un commun accord’. Na het feestmaal door de Paters Jezuïeten aan den Prins-Cardinaal en zijn gevolg aangeboden, werden door de leerlingen van het college een gelegenheidstuk en verscheidene balletten uitgevoerd. Op Zaterdag 21 bezocht de Prins-Cardinaal nog drie Antwerpsche schilders in hun woning, nl. Rubens, Sneyers en Geeraard Zeghers. Van Rubens roemt hij de ‘doctrine universelle qu'il conioint à l'art’; van Sneyers zijn bekende gave om dieren te schilderen; en van Zeghers zegt hij o.m. ‘(il) a acquis de grands moyens par son industrie et basti une maison sur la mer brughe plus semblable a un palais qu'a la demeure d'un peintre’Ga naar voetnoot2). Wij stippen die bijzonderheden hier enkel aan omdat het gebruik van Ph. Chifflet's handschrift ons daartoe nu gelegenheid verschaft. Ons hoofddoel bij het schrijven van dit stukje is echter vooral de aandacht te vestigen op hetgeen de kapelaan van den Prins-Cardinaal vertelt over diens bezoek aan de Plantijnsche drukkerij, dat ook op het programma voorkwam. Philippe Chifflet voelde zich zeker geneigd om over dit bezoek wat uitvoeriger te schrijven dan over andere. Hij was niet alleen de vriend van Balthasar Moretus I, die toen aan het hoofd der drukkerij stond, maar hij was ook zijn gast. Reeds in een brief gedagteekend 12 Januari 1635 had Balthasar Moretus hem uitgenoodigd: ‘ubi Antverpiam cum Principe adveneris, te hospitem expecto’Ga naar voetnoot3). Ook Ph. Chifflet's broeder, de geneesheer van het Hof Jean Jacques, zijn zuster en zijn neef werden gevraagd. In een brief van 11 April schrijft Balthasar Moretus o.a. ‘Gratissimum te mihi hospitem futurum; nec Amplissimi fratris tui filio hospitium quaerendum, qui | |
[pagina 39]
| |
eodem tecum fruetur. Imo si et frater una cum sorore venire dignetur, eadem domus ipsis patebit’Ga naar voetnoot1). Het bezoek aan de Plantijnsche drukkerij had plaats op Donderdag 19 April in den namiddag nadat de Prins Cardinaal den eersten steen van de Carmelietenkerk had gelegd. Max Rooses vermeldt hetGa naar voetnoot2) zonder er eenige bijzonderheid over mede te deelen. Ziehier hoe Ph. Chifflet er verslag over geeft. ‘La cérémonie achevée (het leggen van den eersten steen der Carmelietenkerk), S.A. (de Prins-Cardinaal), désireux d'imiter la louable curiosité des Archiducs Albert et Isabelle, de la Reyne-Mère, du Roy de Pologne, prince pour lots, et de plusieurs autres grands Princes, fut visiter l'Imprimerie Plantinienne du Sieur Balthasar Moretus, chez qui j'estois logé; et vit-il imprimer en sa présence une belle inscription en grande feuille estendue, que le Sieur Balthasar Moretus luy presenta et à tous ceux de sa cour, en mesme temps qu'on les levoit de la presse’. Wij hebben den tekst van dit huldeblad teruggevonden in de Triomphael Incomst van den Doorl. Prince Cardinael uitgegeven door Godtgaf Verhulst (1635). Wij laten hem hier volgen met zijn lof voor den vorst, zijn zinspeling op den oorlog met de Hollanders, die geen vijanden maar blinde verdoolden zijn, en zijn vredewenschen: SERENISSIME PRINCEPS Cum invictissimo Caesare, Potentissimo Hungariae Rege, utroque tibi cognomini, victrices copias in sacri Romani Imperij hostes feliciter eduxisti; Iam batavos, non tam hostes quam rebelles, nec tam rebelles quam caeco errore seductos, maximi Regis fratris tui armis atque auspicijs, Marchionis AytoneGa naar voetnoot3) prudentia & industria, Austriacae vertitus ac felicitatis tuae ductu | |
[pagina 40]
| |
Felicius Debellato, Regiae celsitudinis tuae recreata adventu, gratulabunda concepit; venerabunda te coram praesente excudit Xiij. Kal. Maias Anni M. DC. XXXV.
Wat Ph. Chifflet verder over het bezoek aan de Plantijnsche drukkerij vertelt is werkelijk interessant omdat het ons een denkbeeld geeft van het belang en de bedrijvigheid van dit werkhuis in 1635. ‘S.A. prit un plesir singulier à veoir les compositeurs assambler les caractères, entrelarder les distinctions et les espaces et arranger le tout sur la forme, s'enquérant de plusieurs belles curiositez qui concernent le collecte de cet art. Le Sieur Moretus le pourmena de l'Imprimerie par tous les quartiers de son logis, et luy fit veoir toute son oeconomie qui ressemble a une petite république: en un quartier estoient les correcteurs, en un autre les assembleurs, deça les fondeurs et répareurs, et enfin les tailleurs en bois qui fort à propos, venoient de parachever l'image de S.A. de son long, armé en guerrier, et si bien faite qu'elle fut admirée par tous ceux de la Cour. Aussi le dessein avoit esté dirigé par Rubens et dressé par un de ses plus braves disciples. Au bas estoient ces mots: IMPERII et FIDEI vindex, dum proteris hostes,
FERDINANDE, Austriacis oriens lux addita Fastis;
Sisne togâ, dubium reddens, an clarior armis,
Hoe frontis decus, hos cultus, haec ora ferebas.
Icy se pourra descrire l'oeconomie du Sieur Moretus, qui est ordinairement de 40 ouvriers, payez punctuellement tous les samedis, qui sont les compositeurs, tireurs ou imprimeurs, correcteurs, assembleurs, graveurs tant en bois qu'en taille douce, puis les fondeurs et quelquefois d'autres pour faire des matrices avec les poincons anciens’. Een zeer belangrijke mededeeling in dit verslag is die betreffende het voltooien van de houtsnede, het portret van den Prins-Car- | |
[pagina 41]
| |
dinaal voorstellende. De graveur, die hier bedoeld wordt, is Christoffel Jegher of Jegherendorff. Hij werkte naar een teekening van Erasmus Quellin. Wij geven hierbij een reductie van deze houtsnede. Het oorspronkelijke blad heeft een formaat van 36 × 27. Uit deze passage blijkt dus dat Chr. Jegher met nog andere graveurs in het jaar 1635 in het Plantijnsche Huis zelf werkzaam was. Wij wisten overigens, dat Jegher onder de gewone werklieden van Moretus behoorde en door hem per week betaald werd.Ga naar voetnoot1) Het bezoek van den Prins-Cardinaal had plaats een jaar nadat Jegher zijn merkwaardige reeks portretten van de Romeinsche Keizers voor camaïeu-druk had gesneden. Het werken naar teekeningen van Erasmus Quellin, geïnspireerd door Rubens, was overigens bij Jegher niet zeldzaam. Het bezoek van den Prins-Cardinaal vervulde Balthasar Moretus met een begrijpelijke fierheid. Hij schrijft er over aan verscheidene zijner bekenden en zondt hun daarbij een exemplaar van het huldeblad, dat hij den Prins had aangeboden. In een brief aan Antonius de Winghe (20 April 1635) lezen wij: ‘Ispe Princeps hesterno Typographiam meam visere dignatus est. Inscriptionem eo praesente excudi, quam mitto’Ga naar voetnoot2) Aan Jan de la Faille schrijft hij onder dagteekening VI Kal. Maias 1635: ‘Sermus Princeps Cardinalis officiam meam sua praesentia honestavit: ego Inscriptionem obtuli, ispso spectante excusam, quam R.P. sempilij Libris adiunxi. Spero quà in ea Inscriptione concepi vota, Deus secundabit, totius orbis Christiani bono’Ga naar voetnoot3) Onder de menigvuldige brieven, waarin melding gemaakt wordt van het vorstelijke bezoek, is er een, dien wij hier toch nog even willen aanstippen. Balthasar Moretus deelde ook het nieuws mede aan zijn neef Franciscus Raphelengius, die op dat oogenbtik met een van zijn zusters te Delft verbleef. ‘Nos hic in gaudijs, luidt het in dien brief van 8 April 1635, et publicis et privatis; quorum te, cum sorore tua, participiam, si temporum infelicitas pateretur,Ga naar voetnoot4) unice optarem. Sermus Princeps Antverpiam venit; nec tantos fratri suo Regi in Regnis Hispaniarum, quantos sibi in Belgio honoros delatos, letus agnovit. Plantiniam etiam | |
[pagina 42]
| |
suâ praesentiâ illustrare dignatus est, eiqz Inscriptionem hanc ipso coram spectante excusam obtuli. Hinc adiungo Inscriptiones Arcuum et Pegmatum à me senatu volente impressas: itemqz libellum Flandricum, è quo soror tua triumphales nostras pompas cognoscat’.Ga naar voetnoot1) Het hier bedoelde Vlaamsche boekje, waaruit de zuster van F. Raphelengius de pracht van de intrede van den Prins-Cardinaal zou leeren kennen, is zonder twijfel de Triumphael Incomst van Godtgaf Verhulst. De bron van familievreugde waarop Moretus bij het begin van dezen brief zinspeelt, is een dubbel huwelijk, dat van Martinus Nutius met Catharina Galle, en dat van Elisabeth Moretus, dochter van Jan I, met Michiel Hugens, zoon van Reginald, thesaurier en ‘senator’ van Antwerpen, gesloten op 6 Mei 1635.
* * *
In het Diarium van Ph. Chifflet wordt nog een ander vorstelijk bezoek aan de Antwerpsche aartsdrukkerij aangeteekend. Ditmaal was het Thomas van Savoye, prins van Carignan, zoon van Karel Emmanuel van Savoye, die naar Antwerpen kwam op 19 Augustus 1634. Ontevreden over Cardinaal de Richelieu, sloot hij bondgenootschap met de Spanjaards, die hem het bevel over hun leger in de Nederlanden toevertrouwden. Ph. Chifflet vertelt, dat Prins Thomas te Antwerpen ontvangen werd, ongeveer op dezelfde wijze, waarop dit met de Infante in 1625 te Breda gebeurde. Hij werd door de burgerij van de haven naar het huis van Sr Vandergouette geleid, waar hij zou verblijven en waar het magistraat hem verwelkomde bij monde van den pensionaris. Daags nadien, op 20 Augustus, hoorde Prins Thomas mis bij de Jezuïeten, waar hij de zeldzaamheden en de rijke sieraden bewonderde. Daarna bezichtigde hij den kermisommegang met zijn gewonen praal. Hij bezocht de citadel, waar hij een smeekende vrouw genade verleende voor haar man, die moest opgehangen worden. Op 21 Augustus genoot Balthasar Moretus de eer Prins Thomas te Ontvangen. | |
[pagina 43]
| |
‘La matinée du 21, schrijft Ph. Chifflet, fut employée à veoir les riches tableaux de la grande église et la maison des Oesterlins. Après disner S.A. fut veoir la maison de Rubens et de trois autres peintres les plus fameux, celle des Tapissiers et l'Imprimerie de Plantin, où Moretus luy présenta dans une grande feuille ceste inscription: Serenissimo Francisco-Thomae Sabando-Austriaco, generosissimae indolis Principi, qui cum Martello Brabantiae Duce dicere ausit ac possit: regnare nolo, et imperare Regibus a iustâ aberrantibus belli caussâ; officinia Plantiniana, maximi Heroiis recreata aspectu, perpetuam felicitatem Marti Phoebique alumno, belli ac pacis artes edocto, venerabunda apprecatur XII kal. septemb. anni M. DC. XXXIV.’ Op 22 Aug. na mis gehoord te hebben in de marmeren Lorettokapel der Carmelieten, vertrok Prins Thomas naar Hulst, Selzate en Gent. In de correspondentieboeken van Balthasar Moretus vinden wij ook sporen van dit bezoek.Ga naar voetnoot1) Philippe Chifflet had hem verscheidene brieven gezonden om hem te verwittigen dat Prins Thomas naar Antwerpen kwam en zijn drukkerij ging bezoeken. Die berichten waren niet tot bestemming gekomen en eerst op het laatste oogenblik werd Moretus van het voornemen van Prins Thomas op de hoogte gebracht. Dit bracht den drukker evenwel niet in verlegenheid. Het huldeadres, dat hij in dergelijke omstandigheden aanbood, zou klaar zijn. Daar had hij nooit veel last mee, schreefhij aan Chifflet, hij verzon dit gewoonlijk in één uur gedurende den nacht, als hij maar de eeretitels van den bezoeker kende. Nu had hij vernomen, dat Prins Thomas opperbevelhebber werd der Spaansche troepen om Lotharingen te heroveren en hij had in verband daarmee al een huldetekst gevonden, die den Prins niet weinig zou loven en toch niemand kwetsen. Hij zou dien tekst onderwerpen aan Ph. Chifflet's broeder, den geneesheer van het hof, die deel ging uitmaken van het vorstelijk gevolg en bij Moretus te gast zou zijn. De brief, waaraan wij deze bijzonderheden ontleenen, is gedagteekend op 16 Augustus 1634, en luidt als volgt: ‘Rde admodum et Clarme Domine, - Non unas tuas de Sermi Principis Thomae huc adventu accepi, quem tamen in diem veneris diferri hic intelligo. | |
[pagina 44]
| |
De Inscriptionibus quas Principibus Typographiam meam praesentiâ suâ illustrantibus offerre soleo, haud multum laboro, horâ unâ nocturna concipere eas solitus dum titulos ipsorum ac dignitates satis cognovi. Belli Imperatorem hunc fore inaudivi adversus Francos pro Lotharingo restituendo; aliquid iam concepi, quo eum haud leviter laudem, nec quemquam graviter offendam. Amplmi D. fratris tui iudicio submittam, quem gratissimum mihi hospitem exspecto.’ Daags na het bezoek van den Prins, dien Moretus niet alleen als een vereerder van Mars, maar ook een begunstiger van Phoebus' kunsten had gehuldigd, wordt Ph. Chifflet daarvan op de hoogte gebracht. Moretus zendt hem, op verzoek van Jean Jacques Chifflet, eenige exemplaren van het huldeadres. Alleen iemand, die een onrechtvaardigen oorlog op zijn geweten heeft, schrijft Moretus, zou hem kunnen kwalijk nemen, dat hij Prins Thomas met Marcellus vergeleek. Ziehier den tekst van dit tweede briefje: ‘Rde Admodum et Clarme Domine, Discessit hodie cum Amplmo fratre tuo, serenissimus Princeps, qui Typographiam meam invisere dignatus est, utpote non tantum Martis, sed et Phoebi artium cultor. Mitto fratris tui iussu, haec Inscriptionis meae, qua Principem excepi, exemplaria. Quod Marcello eum assimilem, nemo merito indignetur, nisi quem iniusti belli conscientia accuset’.
MAURITS SABBE. |
|