De Gulden Passer. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Over kwakzalvers-strooibriefjes in de XVIe eeuw.Te allen tijde is het ‘mundus vult decipi’, de grootste drijfveer geweest van alle gezondheidsventers, die de eeuwen door, de lichtgeloovige menschheid aan het lijntje hielden met haar de genezing harer kwalen te beloven. Niemand zou het wagen het geringste aandeel ook van zijn fortuin den eersten den besten ter hand te stellen zonder de geloofwaardigste aanbevelingen of waarborgen, maar het onschatbare en omvangrijke kapitaal der gezondheid aarzelt men niet losbollig den eersten den besten arlekijn toe te vertrouwen, die met schoone manieren, bezegelde - maar meest valsche - bewijsschriften, gekke toeren of dwaas geraas het hoofd der menigte op hol brengt.... En zoo is het altijd geweest.... ‘Mundus vult decipi’.... De overheid, die in de stilte van hare vergaderingen de ontleding kon maken van al die klatergouden en ook hinderende handelwijzen, rekende het zich tot een plicht de gezondheid harer onderdanen te behoeden; de gewetensvolle, maar helaas te weinig talrijke geneesheeren in de vergane eeuwen stonden altijd het stedelijk bestuur ter zijde om energische en passende maatregelen te treffen ter bekamping dezer trouwelooze gezondheidsmakelaars die hun verhoog op de openbare plaatsen, bij kermissen, bedevaarten en ommegangen optimmerden om er hunne kunsten en toeren ten beste te geven en de stuivers uit den zak van het onwetend publiek te tooveren. In de gebodenboeken van onze goede stad vindt men hier en daar maatregelen en edikten die tegen hen gericht waren; zoo vond ik namelijk de volgende: ‘Voirts verbied men van wegen als vore, dat alle Tanttreckers, Quacksalvers, ratcruytvercoopers ende andere diergelijke hen insgelijcx van nu voerdane soo wel des werckendags als des sondags en Heyligdaegs vermijden op het voorscreven kerckhoff met hunnen cramen, salven ende andere gereetschap voirts te stane, op pene als boven....’ | |
[pagina 18]
| |
‘Item dat insgelycx geen Quaksalvers, rattevangers, liekensangers, enz... hen voerdane en peyne oft hen vervoorderen met hen waren te stane binnen der straeten ende plaetsen ontrent en loopende naer de nyeuwe Borse, op ter pene, enz....’ Doorbladert men andere registers van het magistraat, alsook Broeckx's Geschiedenis van het Collegium Medicum Antverpiense of Bruxelliense, dan vindt men de eeuwen door, een gansche menigte dier geboden.... Maar we mogen aannemen dat al die zwervers ze weinig ernstig opvatten en hun stieltje immer voortzetten. Alle aard van aanbeveling was hun goed, de aanmeldingen gebeurden door straatroepers of door schrift, want zoodra de drukkunst zich verspreidde, zag men de kwakzalvers er gebruik van maken om hunne kunst of waren aan te prijzen op eenen toon, zonder eenige kieschheid of nederigheid. Daar ‘verba volant en scripta manent’, konden de patienten alzoo, in de stilte hunner kamer, in eenzaam gesprek met hunne kwalen, alle de groote verdiensten van de algenezers overwegen, om zich daarna na rijp nadenken aan de mirakelmenschen toe te vertrouwen. In den beginne geschiedde die drukpubliciteit door het uitreiken op den openbaren weg van kleine strooibriefjes waar alles nopens de wondermenschen bombastisch verteld was; zulke blaadjes, gelijk men het kan begrijpen, hadden maar een kort bestaan; wien de zaak niet aanging wierp het papiertje weg en zoo verging er het grootste deel van in plas of rui. Hier en daar ontsnapte er eentje, en verschool zich tusschen andere papieren om tot ons over te komen. Vier van die drukjes berusten in het Plantin-Museum. Dr Tricot-Royer noteerde ze in zijne studie over het Plantin-MuzeumGa naar eind1);Ga naar eind2) door de welwillendheid van den conservator dr Maurits Sabbe, kon ik ze bestudeeren. Het zijn vier in kwarto-blaadjes, met gothische letter gedrukt, zonder naam van drukker, zonder aanduiding van plaats of datum, hoogst waarschijnlijk kwamen ze te Antwerpen, waarvoor ze bestemd waren, van de drukpers; verder, volgens ik kon afleiden uit den tekst, mag men denken dat zij dagteekenen uit de tweede helft der zestiende eeuw. | |
[pagina 19]
| |
I.+ GHELIICK ALS CHRISTUS DEN || Heere zijn cracht ghelaten heeft op der aerdē in zijn godlic woort || in cruden / ēn in ghesteentē om den mensche te ghenesen van alle || gebreken So heeft desen Meester met hem ghebrocht eenen steē || dye seer wonderlicke is in zijn wercken / ende can dē mensche ghe || nesen van alsucke ghebreken als ghi hooren sult. || ⁌ Inden eerstē can desen steen ghenesen alle menschen die heb-|| bē roode loopende ooghen / oft duyster gesichte / oft schellen / vlie- || sen daer die mensche blent af worden / die sal desen steen in wa- || ter legghen ende wasschen hem daer met / die ooghen sullen ghe- || nesen. || ⁌ Ten ij. can desen steē genesen alle die gequelt zijn met Tscuer- || buyckGa naar eind(3) / gaten in dē mont / ofte bleynē /Ga naar eind(4) oft quade stinckende tandē / || oft den tantsweer / oft den Cancker / soo wast uwen mont met dit || wa er vanden steen hy sal daer mede ghenesen. || ⁌ Ten iij, so can desen steen genesen alle die gequelt zijn met die || crauwayge /Ga naar eind(5) soo wast o met dit water / dye crauwayghe sal ghe- || nesen sonder inslaen /Ga naar eind(6) ofte kinderen dye schorfdeGa naar eind(7) hoofden hebben / || met dit water ghewassen / sy sullen ghenesen.|| ⁌ Ten iiij. can desen steen genesen alle menschen die gaen met || quade beenen den hayrwormGa naar eind(8) oft grauworm oft dauworm /Ga naar eind(9) oft || grote gatē daer geē Olie oft salue op werckē en wilt / so wast o mz || dit water en̄ eenē natte doec daer op geleit / het geneest sond salve. || ⁌ Ten v. is desen steen seer goet voor menschen die gequelt zijn || met dē brāt vā die Roose /Ga naar eind(10) so slater eenē nattē doec op si sal vergaē. || Oft menschē die despeneGa naar eind(11) hebbē int fondament / wasschen hē met dit water / si sal verdrooghen en̄ af vallen binnen drie daghen. || ⁌ Ten vi. is desen steē seer goet op vrouwē borstē daer sweerin- || ghe oft grooten brant in is || so slater eenen natten doeck op het sal || vergaan. Oft mensen die eenighe gatē oft ghebreken dragen on- || der haer clederē / dat sy niet en willen te kennē gheuen so wast o || met dit water en slater eenen natten doeck op / het sal ghenesen. || En̄ aldus suldt desen steē gebruickē / tot eē once eē pint waters/|| en̄ tot een half once eē. op eckē waters / en̄ so voort na aduenance.|| ¶ Probatum est. || | |
[pagina 20]
| |
II.Ga naar eind(12)MEN LAET WETE ALLE SIECKE EN CRANCKE MENSCHEN DAT || hier ghecomē is wt Hooch Duytschlant eenē Practesijn en̄ constich operateur des steens en̄ breuksnijder / also dat hi seer cōstich / en met saechter pijne can snij || dē dē steen der blasen / het sy groot oft cleyn / wit / graeu / effen / ront oft getactGa naar eind(13) aen mannē || oft knechtē oudt oft ionck / en̄ dē seluē steen vā vrouwē oft meyskēs / constich wtnemen || sonder snijdē / en̄ de sommige helpen met ander medecijnē / om nemmermeer geen ge- || breken daer af te hebbē. En̄ can oock helpē alle menschē / mannē / kinderē / beyde knecht- || kens en̄ meyskens / ionck en̄ oudt / die daer gescheurt / ghesletē oft ghebrokēGa naar eind(14) sijn in die || eene liesscheGa naar eind(15) oft beyde sijdē / al waren ser ooc medē gheborē / en̄ oock oudt. L oft Lx. iaer / || so canse desen Meester constich snijdē / datter luttel oft geen bloet af comē en sal / en̄ bin- || nen. ic. oft c. daghē de wonde genesen / sonder pijne oft gheen gelt. En can oock de selue || FractureGa naar eind(16) vā mans en̄ vrouwē secreet / die pertinentelicken gheholpē moeten sijn op || schurssenGa naar eind(17) met eenē fijne ducatē goudraet / die dat selfde ghebreck ophouden sal tot des || menschē sterfdach toe / en̄ gantschelijck ghenesen binnen corten tijt. Ten anderen can || desen Meester helpen en̄ ghenesen alle secrete ghebreken vā mannen en̄ vrouwen / hoe || desolaet die selfde persoonen sijn / die hier niet en dienen verhaalt te zijne / om der || eerbaerheyt wille. || Men vint oock by hem de gherechte conste om te genesen de spaensche pocken oft / duytsche franchoyscheGa naar eind(18) / als gaten LemptēGa naar eind(19) lammichedē / pijne int hooft / aermen / beenen || schouderē oft heupē sienlick en̄ onsienlick / om die te helpē in cortē tijt. En̄ oock can hy || verdrijuen de gicht / scheurbuyck / FarenGa naar eind(20) de Roose / cortsen / dē hoest / Cancker / Nolime || tangere /Ga naar eind(21) dē wolfGa naar eind(22) hayrworm / springende vierGa naar eind(23) / oft vlecken inde handt / verhitteyt der Le- || uer / puls des herten / melancolie/ swaerheyt des hoofts / water sucht / geelusucht / ver- || slijmtheyt der maghē / verhitheyt der milten en̄ ander quynende quelende siekten die || vijf oft ses iaer geduert hebbē / menschē / oft kinderē die gheen macht noch cracht in haer || leden en hebbē / die schijnē/ geraect oft betoouert te syne. En̄ can noch helpē voort ander || nieuwe sieckten die nu regnerēGa naar eind(24) en̄ schijnē onhelpelick te zijne / | |
[pagina 21]
| |
als menschen die beuinghe oft schuddinghe oft bulten / wennēGa naar eind(25) scheeue mondē / halsen / armē oft beenē hebben / || daerō coemt stoutelickē ghy die daer ghebreck hebbē vā creupelheyt / lāmicheyt / blint- || heyt oft ander verborgen / stōme oft dooue pijne / wāt desen Meester cā met Gods hul- || pe en̄ sijnder cōste uwe pijne in cotter tijt lisschenGa naar eind(26) en̄ benemen. En̄ besien ooc des men- || schen water oft urijne / en weet deur de visitatie van dat water des menschē ghebreken te || seggen / en̄ daer op goede ordonantie te gheue vā medecijnen naer die sake gelegen is. || Beminde Leser dese ghebreken can desen Meester ghenesen met Gods hulpe ende || sijnder conste / en̄ can oock wel betooghen met sijnder Certificatien / besegelde brieuen || van der Keyserlijcke Maiesteyt / en̄ van veel Heeren / Landen / Dieden daer hy aldus da- || nighen ghebreken en̄ cueren / ghenesen ende volbracht heeft / en de meer andere die || hier te lanck syn om te verhalen. || ⁍ DESEN MEESTER SALMEN VINDEN INDE HUYDEVETTERS STRATE OP || DEN HOECK VANDE JEUDE STRATE INDEN OLYFANT / TEGHEN || OUER JASPAR DOES HUYS, ||Ga naar eind(27). | |
III.Ga naar eind(28)☛ GHY HEEREN BORGERS / EN COOPLIEDEN VAN DESER STADT / MEN LAET U || weten dat hier gecomē is een vremde Meester die welcke vā God begaefd is / met veel || diuersche Consten om alle ghebreken en des menschē te cureren en̄ genesen van de hoof- || de tot den voeten / inwendich en̄ wtwendich / welcke consten hy gheleert heeft van zijnē || Vader / die welcke eenen Heydenschē Meester was / en̄ hadde seuen Jaer in Egypten ge- || woont. Inden eerste can desen meester || genesen / alle groote onverdrachlijcke pijnē des || hoofts en ruystchinghe / tuytinge en doofheyt der ooren / al waren sy alsoo doof dat se || niet een mensche en mochten hooren spreken / geen clocke en hooren luyden / soe zalse de || sen Meester genesen binnen corter tijt. Noch can desen Meester genesen alle pijnn en̄ || weedom der oogen / als roode loopende oogen / schellen / peerlen viecckenGa naar eind(29) op die oogen / || en̄ alle ghebreken die de oogen souden moghen toecomen ofte deyren ||Ga naar eind(30). | |
[pagina 22]
| |
Noch verdrijft desen Meester / alle vleckē plecken / sproetē ēn opdrachticheytGa naar eind(31) des aen- || sichts / en̄ maect de huyt wit schoon en̄ claer / als oft wter natueren ware. || Noch maect desen Meester losse Tanden dat sy vast staē / en̄ maect swarte tandē wō- || derbaerlicke wit / en verdrijft alle pijne der tandē / dat het nimmermeer weder en coēpt. || Noch geneest desen Meester de heescheyt der kelen / en̄ verdrijft den stinckendē adem. || maectse welriekende en̄ langhe. Noch verdrijft desen Meester die dunheyt der borst /Ga naar eind(32) || het bloet spouwē / en̄ geneest den genē die met grooter pijnen heur water maken en̄ die || bloet pissen. Noch can desen Meester genesen alle quade beenen / open zeeren / verdoruē || wonden / lijfs open gaten / de Cancker / den Wolffistels / Spenen tacken int fondament || verdrijft desen Meester dat sy niemmermer weder en comen / al warē sy twintich Jaer || ghedragen. Noch geneest desen meester het roode en̄ grau melisoenGa naar eind(33) terstont en̄ geneest || den genen diet water laden / oft die daer zeer dick van zijn binnen seer corten tijt / en met || so weynich in te gheuen dat het sal schijnen een mirakel Gods te zijn. || Noch geneest desen Meester aile sweeren / buylen / en̄ apostuemen /Ga naar eind(34) als daer zijn ghe- || naemt den Antrax Hydrophorbea / Ramula Nacta / Undunia / Sephyrus / Carbonckel. ||Ga naar eind(35) Noch verdrijft desen Meester / het sweeren der vrouwen borsten / dat se daer nae niet || meer en sweeren en̄ verdrijft het opstaen der moeder. || Noch verdrijft desen Meester het Graueel en den Steen der blasen sonder snijden. || Noch gheneest desen Meester de geschuertheit van mans en̄ vrouwē sonder snijden. || Noch geneest desen Meester het Morbū of de pockēGa naar eind(36) gaende staēde byder stratē son- || der smoutē oft smeeren / men sal ooc by desen meester vindē noch veel geexperimē- || teerde consten / daer mede hy gheneest alle heymelijcke ghebreken / van mans en vrouwe / || de hier niet en dienen verhaelt / ende desen Meester heeft ooc een schoon secreet om die || cortse te verdrijuen binnen ses uren tijts / en̄ desen meester sal een yeghelhck zijn water || Judiceren van waer / en̄ hoe die seicten ghecomen souden moghen wesen daerom comt || en geeft v ghebreken stoutelijc te kennen soe sal hy v ghenesen binnen zeer corten tijt / || en met soe luttel in te gheuen dat het sal schijnen mirakel te zijn. || | |
[pagina 23]
| |
Item noch is dese Meester grootelijcx begaft om die Peste / ende andere brandende siecten te genesen. || || Niet sonder Godt. || Itē noch can dese Meester alle mēschen haer planetē auōtuere oft cōqlexie lezen van || tbeginsel hares leuens tot den eynde toe / te wetē in wat waēdēGa naar eind(37) oft tijdē sij geluckich || of ongeluckich zijn en̄ noch ander gelijcke scientien / die hier te lāck zijn te verhaelen || Desen Meester salmen vinden || Desen Meester en begeert gheen ghelt op de hant voor dwerck en is volbracht. || in de cammerstraet int schilt van burgoijnen.Ga naar eind(38) | |
IVGa naar eind(39)ALSO ONS DIE HEYLICHE SCHRIFTUEREN GHETUYGHEN ENDE || spreken van die bermherticheyt en̄ liefde des Heeren / die hy tot het menschelijcke || gheslachte dragende is / alsoot ooc wel blijckelijc is by die groote wonderlijcke gauen die desen expeerten Medecijn Meester van God almachtich ontvangen heeft / also dat || hy veel diueersche menschen ghecureert en̄ ghenesen heeft / als men dagelijcx meer en̄ meer || deur swercxGa naar eind(40) ghetuyghenissen beuint / ende noch beuinden sal. || Inden eerstē cā desen Meester en̄ Meestersse genesen alle gebrekē en̄ pijne des hoofts, || Als schorfde hoofdē / vallendē siecktē / raserijenGa naar eind(41) en̄ alle crampē en̄ crommicheyt des mōts / || alle beroerige der popelsijenGa naar eind(42) / die ghedachtenissen te vstercken / en̄ alle vellē / vliesen cateer || nenGa naar eind(43) / en̄ catractēGa naar eind(44) op die ooghē / en̄ alle duyster ghesichte. Oock vdrijuen sy alle cateerne || des hoofts / daer dē mensche subijtelijck af sterft / en̄ connē oock alle hayr dat wit oft grau || is / wederom swert / geel oft blont maken sonder af te gaen / en̄ dat binnē drie daghē tijts / en || sy verdrijuē ooc alle sproeten / maesschenGa naar eind(45) ende licteekenen des aensichts / en̄ alle ghebreken || des monts en der kelen. || En̄ sy ghenesen ooc alle cortsen / hoest / fluymē / cortē asem / geelsucht / watersucht / ban- || denGa naar eind(46) coeck enGa naar eind(47) / fenijn en̄ vergiffenisse / en̄ alle andere vlegenGa naar eind(48) siecten en̄ cranchedē des men- || schen inwendich en̄ wtwendich / die hier te langhe soudē sijn te verhalen en̄ te schrijuen. || En̄ noch connē sy ghenesen alle gebrekē der pocken / buyle / gaten / lammichedē / quade || beenē / seerē vā auonturēGa naar eind(49) / alle | |
[pagina 24]
| |
wonden en̄ quetsueren / en̄ die creupel en lam sijn / ende op || crucken springen / en die haer leden onghebruyckelyck sijn. Die connen sy hulpē metter hul- || pe Gods / in so corten tijt / dat hem alle menschen verwonderen sullen. || En̄ noch connen sy ghenesen alle Mans / Vrouwen en̄ kinderē die gheborsten / ghebro- || ken oft ghescheurt sijn / in de nauel oft int ghemachteGa naar eind(50) / die connē sy ghenesen sonder snijdē. || Wāt doet ghijse snijdē / so staense int perijckel vā haer lijf en leuē. Maer desen Meester die || hulptse en̄ gheneestse sonder pijne oft weedom aen te doē / al gaende en̄ staende achter stra- || ten / sonder haer werck daarom te laten staen. Ghelijck hy hier binnen Antwerpen ghe- || daen ende bewesen heeft / meer dan aen hondert menschen. || En̄ noch so connen sy ghenesen alle secrete ghebreke vā mannē en̄ vrouwen die sij se- || cretelijckē onder haer cleederen dragende sijn / en̄ die gefortseertGa naar eind(51) sijn in haren arbeyt / tac- || ken en̄ spenē int fondament / en̄ die vande moeder gequelt sijn / en̄ die ooc vande steen / gra- || ueel / calculum / slijm der lendē / nieren en̄ blase ghequelt sijn / en̄ sy ghenesen ooc den scheur- || buyck / roose/ die varentGa naar eind(52) en̄ die gicht en̄ veel meer ander ghebreken / daer ander Meesters || gheenen raet oft remedie teghen en weten. || Item so wie onser van doen heeft in dese voorscreuen puncten oft articulen en̄ ghebre- || ken oft in eenighe meer andere / die come tot ons / in brenghe selue sijn urijne oft water me- || de so meucht ghylieder van ons breeder bescheetGa naar eind(53) hooren / want het moeste wel een won- || derlijcke crancheyt sijn / daer wy ons seluen niet op verstaen en souwen. || Want Christus die spreect. Lucas int. V. Capittel. Die ghesonde en behoeuē den Medi- || cijn Meester niet / maer die daer cranck en̄ sieck sijn. Daerō ghinck die Heere deurt gant- || sche lant vā Galileen / en̄ gheneesde alderley cranchedē des menschē / en̄ beueelde sijn Dis- || cipulen te doen van ghelijcke. Hoe veel te meer behoort dan een Medicijn Meester te || doorreysen alle landen / om die crancke menschen te helpen. Want Christus die seyt / dat || het een lidt het ander helpen moet. || ⁌ Ende men sal desen expeerten Medecijn Meester ende Meestersse vinden woonachtich hier tot Antwerpen / aen sint Jans poort / op sint Jansvliet. ||Ga naar eind(54) |
|