De Gulden Passer. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Valsche Plantin- en MoretusdrukkenIn de meeste Bibliographiën van beroemde drukkersfirma's als de Estienne's, de Aldi, de Elseviers e.a. moet een hoekje voorbehouden worden voor de contre façon-drukken, die op naam dier firma's uitgegeven werden. Zoo deed A. Willems in zijn belangrijk werk over de Elseviers en zoo zal ook behooren gedaan te worden in de bibliographie van het huis Plantin-Moretus. In het eerste nummer van De Gulden Passer wezen wij op het Jansenistisch Misboek, dat in Holland verscheen en als Moretusdruk, heelemaal buiten den Antwerpschen drukker om, de wereld werd ingezonden. Bij dezen valschen Moretusdruk kunnen wij er heden nog enkele andere voegen.
* * *
John Barclay (Pont à Mousson 1582 † Rome 1621) is o.m. de schrijver van een Latijnschen roman Euphormionis Lusinini sive Satyricon, waarvan de twee deelen opvolgentlijk verschenen te Londen 1603 en te Parijs 1603. Dit werk, opgevat in den geest van Petronius' satirische geschriften, maar vol bijzonderheden van eigen vinding en eigen ervaring, geeft een schildering van het leven, vooral in de hofkringen, van de verscheidene landen, die de held van het verhaal doorreist. Het boek genoot veel bijval en werd ettelijke malen vertaald in het Fransch en in het Duitsch. De Biographie Universelle van Michaud (1811) vermeldt in het artikel over J. Barclay eene Fransche vertaling van Euphormionis Lusinini sive Satyricon, gemaakt door den abt Drouet de Maupertuis en verschenen te Antwerpen in 1711, in 3 deelen. De naam van den uitgever wordt niet opgegeven. De Biographie Universelle bevestigt het bestaan van deze Euphormio-vertaling in het artikel over Jean Baptiste Drouet de Maupertuis. De bibliotheek van het Museum Plantin-Moretus kwam onlangs in het bezit van een exemplaar van dat werk, waarvan wij hier den volledigen titel overschrijven: Les Aventures d'Euphormion; histoire satyrique. A Anvers chez les héritiers de Plantin. M.D CC.XI (Drie deelen in 12o). | |
[pagina 183]
| |
De vermelding van de Plantijnsche firma is hier zonder eenigen twijfel fictief. Het uitzicht van het boek en ook de wijze van opgave der firma, die nooit en vooral niet in 1711 zoo luidde, geven daaromtrent zekerheid. Van 1696 tot 1714 was de weduwe van Balthasar Moretus III eigenares van de Plantijnsche drukkerij en op de ons bekende uitgaven van dien tijd wordt zij als firmante opgegeven, wanneer niet eenvoudig op de boeken staat: Ex officina Plantiniana. In de correspondentie en in de rekeningen van die jaren, bewaard op het Plantijnsch archief is ook over dergelijke uitgaaf geen spoor te vinden. Door wien, waar en waarom werd dit bedrog gepleegd? In het Avertissement van Les Avantures d'Euphormion wordt het werk toegeschreven aan S.S.S.J.P.A.V.L.E.R.E. Op gezag van de Biographie universelle nemen wij aan, dat onder die menigvuldige letters de abt J.B. Drouet de Maupertuis schuilt. In hetzelfde Avertissement wordt ook verzekerd, dat het boek geen vertaling maar een vrije omwerking van Barclay's Euphormion is, zoo vermeerderd en gewijzigd, dat het een ‘ouvrage presque tout neuf’ werd. De nieuwe auteur beweert ook den stijl veranderd te hebben om er meer duidelijkheid en ‘bien séance’ in te leggen. Dit is dan ook zoo, en een der nieuwigheden in deze Avantures bestaat hierin, dat Euphormio te Priamide (allegorische naam voor Parijs volgens de clavis) in het Justitiepaleis bij de boekverkoopers een exemplaar vond van zijn eigen leven door Barclaïus verteld. Hij stelde vast dat er veel leemten en onnauwkeurigheden in dit levensverhaal waren, en beloofde aan den boekverkooper de geschiedenis bij te werken en aldus met minstens nog een derde tekst te vermeerderen. Om dit werk te voltooien trok hij zich terug bij de Druïden (‘une maison de religieux fort austères’, volgens de clavis). Deze omwerking van Barclay's Euphormio is buitengewoon scherpen bitter tegen de hovelingen en grooten van Galatië (Frankrijk) en wellicht moet daarin de reden gezocht worden van de geheimhouding van den echten drukkersnaam. Wij houden het er voor, dat het werk te Parijs uitgegeven werd door iemand, die de beroemde Antwerpsche drukkersfirma als dekmantel gebruikte om aan onaangenaamheden te ontsnappen. Hij verkoos dit wellicht | |
[pagina 184]
| |
boven een gefingeerden drukkersnaam al die van Pierre du Marteau of een andere.Ga naar voetnoot1) De beschouwingen van Euphormio zijn sterk democratisch getint. Hij vaart uit tegen de luxe, die gevoed wordt met den arbeid van het volk, en tegen het zedenbederf, dat veel meer heerscht in de paleizen der grooten dan in de hutten der herders. Hij hekelt het bijgeloof der edellieden, hun ijdelheid, hun oppervlakkige praatzucht, de losbandigheid van hun minnarijen, hun volslagen nutteloosheid, hun zelfzucht, hun schijnheiligheid en niet het minst hun kuiperijen om kerkelijke waardigheden te bekleeden. Al even ongenadig treft zijn satire de advocaten, rechters en griffiers. Van deze laatsten zegt hij: ‘le nom qu'on leur donne est pris des grifes avec lesquelles ils saisissent la proie’. Van de advocaten heet het: ‘La justice présidait à leur jugement, elle tenoit une balance, pour peser, a ce qui me fut dit, l'or & les presens des parties’ (III, 211). Euphormio komt ook aan het hof der Belgen, te Herculiade (Brussel). Kenschetsend voor onze nationale faam zijn de bijzonderheden, die hem daar het meest treffen! Hij hekelt er de dronkenschap en de vele pompeuze redevoeringen, die hij er altijd te hooren krijgt (II, 217, 225). Euphormio vindt onder meer aan dit Brusselsche hof marmeren standbeelden met hoofden uit boter gemaakt. Dagelijks worden die hoofden bij het ontbijt gebruikt en daarna door nieuwe vervangen! De Engelschen, die Euphormio te Brussel ontmoet, onderscheiden zich door drinken, rooken en overdadig eten van aan het spit gebraden ossevleesch met brood! De ware levenswijsheid en de beginselen van deugd en rechtschapenheid worden in de Avantures d'Emphormion vertegenwoordigd door Anaximandre, een allegorisch personage, dat volgens de clavis een ‘sainte et scavante société’ voorstelt (II, 251). Is dit de sociëteit Jesu? Het heeft er wel den schijn van.
* * *
Filippo Finella was een bekende Napolitaansche astroloog uit de 17e eeuw. | |
[pagina 185]
| |
In de Biblioteca Napoletana van Nicolo Toppi (Napels 1678, blz. 85) worden van hem onder meer de volgende werken vermeld: 1o De Metroposcopia, seu de methoposcopia naturali liber tertius. Antverpiae ex Offic. Plant. 1648, in 8o, Ejusdem lib. primus et secundus. 1648, ibid. 2o De duabus conceptionis et respirationis figuris et de connexione inter eas et figuram coelestem. Antverp. ex Offic. Plant. 1550, in 4o, Het eerste werk staat ook in C.G. Jöcher's Allgem. Gelehrten Lexicon, in Haller's Histoire de la Médecine en in Lindenius' De Scriptis medicis libri duo. Het tweede werk wordt door H.W. Rotermund in zijn vervolg op Jöcher opgegeven. Th. Graesse in zijn Trésor de Livres rares et précieux vermeldt van F. Finella nog: Naturale fisonomia planetaria, Nap. 1648, in 4o, en voegt er bij, dat er van dit boek een Latijnsche vertaling bestaat, beantwoordende aan de volgende beschrijving: De metoposcopia astronomica, Antv. Plantin 1650, in 8o, 216 blz., met 410 fig. koppen. Wij. waren nieuwsgierig om kennis te nemen van deze drie werken, die als Plantijnsche drukken voorgesteld worden, en waarvan er in het Plantijnsche archief geen spoor te vinden is. De twee eerste boeken kwamen ons in handen. Van de Metroposcopia, 1648, konden wij een exemplaar brengen inde bibliotheek van het Museum Plantin-Moretus, waar het thans onder nr A. 2838 gerangschikt staat; en van De duabus conceptionis bevindt er zich een exemplaar in de Bibliothèque nationale te Parijs, nr V. 8827. Bij het eerste opzicht krijgt men al den indruk. dat de Metroposcopia geen echte Moretusdruk is. De letter en vooral de illustratie, grove onbeholpen houtsneden, wijzen zeker niet op een herkomst uit de aloude Officinia Plantiniana. Die indruk van contrefaçon wordt nog versterkt door gekke zetfouten in den naam van firma en drukker. Ziehier een beschrijving van het boek: Philippi Finella de Metroposcopia, seu Methoposcopia naturali. Liber primus (Houtsnede) Antverpiae, Ex officina Plantiuiana (sic), apud Balthassarem (sic) Morenum (sic), 1648 (In 8o, 4 bl, lim., 170 blz., 1 bl. postl.) Op het titelblad van Liber secundus worden drukkerij en drukker zonder fouten opgegeven: Antverpiae, Ex officina Plantiniana, apud Balthassarem (sic) Moretum, 1648 (162 blz., 1 bl. postl.). Op den titel | |
[pagina 186]
| |
van Liber tertius verschijnen daarentegen juist dezelfde fouten als op Liber primus, (7 bl. lim., 372 blz., 5 bl. postl.) In het exemplaar nr V. 8827 van de Bibliothèque nationale te Parijs vonden wij in plaats van het ééne, dat wij verwachtten, twee werken van Finella, zoogezegd door Moretus uitgegeven. Het eerste boekje uit dezen bundel is: Phillippi Phinellae de revolutionibus annorum (houtsnede), en weer met de hardnekkige naamfouten: Antverpia, Ex officina Plantiuiana (sic), apud Baldassarem (sic) Morenum (sic), 1650 (In 4o, 2 bl. lim., 52 blz., 2 bl. postl.). Het andere boekje is het tweede door Nicolo Toppi opgegevene: Philippi Phinellae de duabus conceptionis et respirationis figuris, et de connexione inter eas, & figuram coelestem (houtsnede). 1650.Ga naar voetnoot1) En nogmaals staan dezelfde fouten in de naamopgave! (In 4o, 2 bl. lim., 37 blz., 1 bl. postl.). Het is niet aan te nemen, dat men in de Plantijnsche drukkerij te Antwerpen zelf zoo stelselmatig op verschillende uitgaven van Finella's werken, en alleen daar, dezelfde zetfouten in den naam van Plantin en van Moretus zou hebben gemaakt. Dit werd door vreemden gedaan uit onwetendheid of misschien ook wel opzettelijk omdat men een zekere gelijkenis met de Antwerpsche firma voldoende achtte en de volledige overeenkomst vermijden wilde. In elk geval hebben wij hier valsche Moretusdrukken voor ons. Zij zijn het werk van den Napolitaanschen drukker Jacobus Gaffarus. Bij de Metroposcopia (1648) in het exemplaar van het Museum Plantin-Moretus is mede ingebonden: De quatuor signis quae apparent in unguibus manuum. Auctore Philippo Finella. Deze uitgaaf van Jacobus Gaffarus (1649) is met dezelfde letter als de Metroposcopia gedrukt, en er komt een portret van FinellaGa naar voetnoot2) in houtsnede in voor, dat ook gebruikt werd in De duabus conceptionis (Exemplaar Bibliothèque nationale), verschenen onder den naam van Moretus. Wat kon de reden van die vervalsching zijn? | |
[pagina 187]
| |
Wij wetenGa naar voetnoot1) dat in de 17e eeuw meermalen boeken over astrologie door de inquisitie op den Index werden gebracht. Wellicht zocht de Napolitaansche uitgever alle mogelijke moeilijkheden te vermijden door zich achter den naam van Moretus te verbergen, ofwel poogde hij de goede gemeente te misleiden door het drukken van die boeken aan een beproefd vrome firma toe te schrijven. Wat betreft de Metroposcopia astronomica Antv. Plantin 1650, het boek door Th. Graesse opgegeven, wij kunnen er niets over mededeelen daar wij het totnogtoe niet konden vinden.
* * *
Het lijdt niet den minsten twijfel, dat ook veel lithurgische werken, door de firma Moretus uitgegeven, herhaaldelijk nagedrukt werden. De contrefaçon was het groote misbruik, waaraan talrijke drukkers zich in de 17e en 18e eeuw te buiten gingen, en niets was verleidelijker dan boeken na te drukken, die een debiet moesten hebben zoo ruim en zoo zeker als dit van de kerkelijke uitgaven der Moretussen. Gewoonlijk verschenen die contrefaçons onder den naam van den nadrukker, maar soms werd de schaamteloosheid zoover gedreven, dat de vervalscher Moretus als de uitgever op het titelblad vermeldde. Daar het Antwerpsche huis het monopolie der lithurgische werken voor Spanje en de Koloniën bezat, was het immers veel voordeeliger de vervalsching onder den naam van Moretus te laten doorgaan. In de Plantijnsche archieven zijn heel wat stukken te vinden die op dergelijke vervalschingen betrekking hebben. Wij hebben er hier eenige bijeengebracht. De Compagnie Huguetan te Amsterdam, samengesteld uit de gebroeders Marc, Jean. Henry en Pierre Huguetan, afkomstig uit Lyon, heeft zich herhaaldelijk aan contrefaçon van Moretus drukken bezondigd. Gewoonlijk werd de Antwerpsche firma daarover ingelicht door een correspondent, die zulks toevallig ontdekte. Ziehier wat de papierleverancier der Moretussen, Ysbrand Vincent, op 24 Januari 1695, uit Amsterdam, aan Balthasar III schrijft: ‘Inmiddels kan ik niet nalaaten UEE. als een goed vrient te zeggen, dat ik ten hoogsten verwondert ben, dat de onbeschaamt- | |
[pagina 188]
| |
heid van Mrs Huguetans, zo verre henlieden het geheugen doet verliezen met het oordeel te gelyk, en dat zy lieden zich zodaanig van hunne baatzucht blindelings laaten verrukken om U onder een bedekte schyn in te wikkelen met henlieden te handelen, als hadden zy de gedagten of UEE. reets zoud konnen hebben vergeeten hoe dat ze reets voor een jaar of twee begonnen hebben eene uwer werken na te drukken zelf met UEE. naam gelyk ze noch daaglyks met de Parijssche drukken doen. Waarelyk ik weete niet of ik ervaarenheid genoeg heb, en of ik in mijn oordeel misse: maar toch zoals ik deeze menschen ken, dunkt mij dat ik geen Tovenaar behoef te weezen om door henlieder bedekt bedrog zo klaar als den dag heene te zien, en dit is myne meening van henlieder voorneem om door het middel van alle slag uwer Boeken eenige ontbiedende en in alle gewesten zonder voordeel zendende, eene naauwkeurige kennisse van het beste vertier niet alleenlijk der Boeken maar van uwe Correspondenten te krygen en daarna het dienstigste en courantste op de persse te leggen en een gestabileerde handel van te maaken: want zy hebben twaalf of dertien parssen, en zouden die graag gaande houden, zonder onderscheid wie of waar zy iemand benaadeelen, gelyk wy zulks daaglyks zien en bespeuren’Ga naar voetnoot1). De achting van Y. Vincent voor de Huguetan's was niet bijster groot, ook nog om andere redenen. Over een der broeders (de tweede) schrijft hij dat hij ‘zeer stark speeld en dobbelt, edoch (onder ons) de naam heeft van wel wat te konnen, 't geen de fransjes noemen fil: en waarmede hy nu en dan, zo wel iemand by het linker been krygt, die hem niet kennen’.Ga naar voetnoot2) Elders nog zegt hij. dat de ‘gebroeders Huguetan (te Amsterdam) in allen deelen vry veel belachelyke persoonaadjen ende Gaskons of gebraden Haanen speelen’.Ga naar voetnoot3) Dat de Huguetan's zich werkelijk met contrefaçon drukken bezighielden, zonder eenige inachtneming van de privilegiën van andere drukkers, blijkt ook uit een stuk, medegedeeld door M. Kleerkooper en W.P. van Stockum Jr,Ga naar voetnoot4) en waarin de ‘Overluyden van het Boekverkoopersgild’ te Amsterdam hun een niet twijfel- | |
[pagina 189]
| |
achtige afstraffing geven omdat zij met dergelijke practijken ook een boekverkooper uit Brussel en verscheidene andere in Braband, waarmede de Amsterdamsche boekhandelaars in ‘goede correspondentie’ leefden, wilden benadeelen. Uit latere brieven van Y. Vincent blijkt dat ook Jozef Athias, drukker en boekverkooper te Amsterdam, verdacht werd Moretus' drukken na te maken, en wel een der menigvuldige Officiën der H. Maria, door de Antwerpsche firma uitgegeven. ‘Ik vinde mij verplicht volgens voorgaande verzoek van wylen Heer Moretus, UEE. bekend te maaken dat de Jood Attias alhier ordre van Lissebon heeft gekregen om te drukken een kerkboekje, ik geloove in 12o dat ze noemen Officio de la Vierga’, zoo schrijft Y. Vincent op 24 October 1698 aan de Weduwe van Balthasar Moretus IIIGa naar voetnoot1). Als postscriptum staat nog in dezen brief: ‘Ik heb ook van een ander kerkboek rood en zwart gehoord dat hier op de drukkerij van Attias zoude gedrukt worden: maar de naam is mij vergeeten, en het heeft geen voortgang genomen.’ In denzelfden brief gaat Vincent's verdenking weer eens naar de ‘Gascons en Gebraden Haanen’. ‘En bij de Huguetans dunkt my dat ook iets Kerkelijks in rood en zwart voorgeslagen is te drukken, het welk de Heer Leonard, vertrouwe ik, UEE. niet verbergen zal, zo UEE. oordeeld gevoeglijk te zijn, zonder my te noemen hem discours gewijze op het kapittel van Huguetans werken te brengen’Ga naar voetnoot1). De hier bedoelde Heer Leonard is de bekende Frédéric Leonard, ‘imprimeur ordinaire de roi’ te Parijs, die in October 1698 met zijn neef te Amsterdam vertoefde en op zijn terugreis te Antwerpen Mevrouw Wwe Moretus bezocht.Ga naar voetnoot2) Vincent bleef de handelingen der Huguetan's bewaken en hield Antwerpen op de hoogte. Wat later berichtte hij: ‘Tot noch heb ik geene nadere kennisse wegens het rood en zwart drukken; doch ik kan niet gelooven dat Huguetans nu zoo onvoorzichtig zullen zijn UEE. naam te gebruiken, Ik zal een oog in het zeil houden zo ik iets verneeme niet nalaaten UEE. aanstonds kennisse daar van te geeven, hebben reeds last gesteld daar op te waaken’.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 190]
| |
Het jaar nadien had Mev. Wwe Moretus uit Duitschland het nieuws ontvangen, dat de Huguetans een Diurnale Romanum op naam van haar firma hadden nagedrukt. Zij schreef daarover aan Vincent: ‘Hebbe met recht mij te beklagen over het ageren der selve (Huguetans) die het usurperen myner naeme op hunne boecken van ghelijcken inhoudt als mijne syn, te stellen, dit noch te meer tegen hunne belofte voor desen ghedaen, sulckx niet meer te attenteren: dat het seker is wordt my wt Duytslandt gheschreven, hoe een boeckxen Diurnale Romanum in 24o weder op mynen naeme hebben laeten wtgaen, oversulckx bidde door een 2de a 3de persoon twee dusdaenighe boecxkens, als oft bij mij ghedruckt waeren, te doen koopen ende toe te senden, opdat deselve besichtight hebbende, hun daerover myne rechtvaerdighe klachte doe, en UE. deswegen breeder schryven.’Ga naar voetnoot1) Vincent zond dadelijk de twee verlangde exemplaren, maar voegde erbij, dat de schuldigen ditmaal niet de Huguetans waren: ‘Na dat my bericht word hebben de Huguetans dat werk niet: maar de Compagnie van Boom, Waesbergen &a gedrukt, gelijk noch een ander Roomsch kerkboek, dat ondersteld, zouden de Huguetans te onrecht beschuldigt zijn geweest uit Duitschland’Ga naar voetnoot2). Het bleef toch onzeker wie eigenlijk de nadrukkers waren: ‘UEE. zult niet kwalijk doen, schreef Vincent aan Mev. Wwe Moretus, vraagsgewijze aan Waesbergen te schrijven of henlieden Maatschappye of Huguetans het zelve gedrukt hebben. En zo haast UEE. my de naam van een ander boek geschreven zult hebben, zal ik my daar aan gelegen laaten leggen’.Ga naar voetnoot3) Van dezen Diurnale-nadruk hooren wij verder niet meer. In 1706 is het een andere zaak in denzelfden aard, die onrust wekt. Hier was het Vincent, die de kat de bel aanhing. ‘Midlerwylen moet ik UEd. als een oprecht goed vriend bekend maken, schreef hij naar Antwerpen, dat er van de Brevieren &a die hier by de compagnie van Pieter en Jan Blaauw, Hendrik en Dirck Boom, Goethals en Waasbergen gedrukt voor 4 dagen onder de Boekverkoopers verkocht zijn, een party na Brabant is gezonden en dewyl zulks tot UEdts groot nadeel, ook tegens het voorrecht van UEdts | |
[pagina 191]
| |
koninklyke privilegie is strydende, heb ik mij verplicht gevonden om UEdt hier van kennisse te geeven, opdat UEdt... zodanig middelen beraamt als UEd. tot voorstand van UEdts recht bevinden zult heilzaam en nuttelyk te zyn. Te meer vermits ik van ter zyden kan bespeuren, dat de gemelde Compagnie, waaronder de weduwe Waasbergen, en Waasbergen te Dansig is, die Brevieren en andere uwer kerkboeken, nu wederom op nieuws van voorneemen zyn te herdrukken. Of deeze lieden nu gelyk de Huguetans gedaan hebben. UEds naam gebruiken, weet ik niet; maar ik zal my daaraan geleegen laaten leggen, en zulks laaten weeten’Ga naar voetnoot1). Vincent raadt Moretus aan bij vernieuwing van zijn privilegies strenger straffen te voorzien voor de namakers. ‘Het is my onbewust en ik heb onder anderen vergeten UEds te vragen of UEdts privilegie by verandering van een Spaansch Koning vernieuwt moet worden, in welken gevalle, het myns oordeels (onder verbeetering) zeer nut voor UEd. zoudt zyn, zulk een privilegie met zwaarder boetens en peenen voor de naadrukkers en inbrengers der nagebootste boeken te begunstigen’Ga naar voetnoot1). Het volgend lijstje van bedoelde boeken werd door Vincent opgezonden; 13 Breviarum franciscanum 12o Vincent voegt er zelf bij, dat er onder die boeken ‘zeer weinig van de sorteeringe’ van Moretus voorkomenGa naar voetnoot3), en een paar weken nadien zendt hij nog geruststellender nieuws: ‘Wegens de kerkelyke boeken hier gedrukt en verkocht. is, gelyk ik my de eere | |
[pagina 192]
| |
gegeeven heb zulks te schryven van zeer gering belang geweest: Dit kan ik hier by voegen, dat dewyl die Compagnie van Pieter en Jan Blaeu met Waasbergen, Goethals en Boom, geheel en al gescheiden is, dat die genoemde boeken naar alle waarschynlykheid hier niet lichtelyk meer herdrukt zullen worden, en de Hugetans zyn ér geheel uitgescheiden, dit heb ik geraaden gevonden tot UEdts waarschouwing en gerustheid, bekend te maken’.Ga naar voetnoot1)
MAURITS SABBE. |
|