De Gulden Passer. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Theodorus Crajenschot en de Antwerpsche boekverkoopers(Biographische bijzonderheden over de Crajenschots. - Invoerders van Antwerpsche katholieke boeken te Amsterdam. - Een valsche Moretusdruk. - Mededeelingen over andere Amsterdamsche boekverkoopers).
In de Februari-aflevering (1923) van Het Boek vestigt C.P. Burger de aandacht op een cataloog van hetgeen voorhanden was in den winkel van den Roomsch katholieken boekhandelaar Theodorus Crajenschot, die in de tweede helft van de 18e eeuw te Amsterdam op den hoek van de Heerengracht en de Heisteeg woonde. Die naam had voor ons een bekenden klank. Wij hadden hem ettelijke malen ontmoet in het archief van het Museum-Plantin Moretus onder de vele uitheemsche uitgevers en boekverkoopers over wie daar bescheiden aanwezig zijn. Een groot aantal brieven van Theodorus Crajenschot en van zijn zoon Jacobus Adrianus, loopende van het jaar 1758 tot 1805 (Reg. D L) en de minuten van de brieven aan de Crajenschots gezonden door Jan Jacob Moretus (1730-1757), Frans Jan Moretus (1757-1768), diens weduwe Maria Borrekens (1768-1797) en haar zonen Jacob, Lodewijk en Frans, die gedurende dat tijdverloop de Plantijnsche drukkerij bestuurden (Reg. CCLXXXVI), bevatten tal van inlichtingen over de Amsterdamsche firma en haar betrekkingen met Antwerpen alsook over den Amsterdamschen boekhandel in het algemeen. Het stukje van C.P. Burger geeft ons aanleiding om daar even op te wijzen.
Het Plantijnsch archief laat ons dadelijk toe de uiterste jaartallen die Ledeboer voor de bedrijvigheid van Theodorus Crajenschot opgeeft, te wijzigen. Volgens den auteur van de Alfabetische Lijst der Boekdrukkers, Boekverkoopers en Uitgevers in Noord Nederland was Theodorus Crajenschot slechts werkzaam tot in 1787. Uit een brief aan de Wwe Moretus Borrekens, gedagteekend 4 Juli 1799, blijkt dat hij in dat jaar nog steeds zijn handel voortzette (blz. 333). Een schrijven van Jacobus Adrianus Crajenschot, ge- | |
[pagina 55]
| |
dagteekend 22 Augustus 1801, leert ons dat zijn vader eerst in da jaar wegens blindheid en hoogen ouderdom (hij was toen 85 jaar oud) uit de zaken ging. Ziehier deze passage betreffende het einde van Theodoor Crajenschots boekverkoopersbedrijf: ‘Hy is door Ouderdom en Blindheid niet meer in staat om te schryve, deelt zijn zoon mede, en uit dien hoofde is Hij ook gerissolveert geworden zig van all zyn ongeb. goed te ontdoen en het welk ook door den overleede Boekv: TeteroodeGa naar voetnoot1) verkogt is maar die kort na de verk: door den bestierder aller Dingen uit deze waerld opgeroepen is, om zoo ik vertrouw hem in de Eeuwige Zaligheid over te neemen, de wed: die met zes kleine kinderen blyft zitten en van die Afreekening der verk: zo geen kennis hebbende heeft daar andere Boekv: in genomen om die zaaken voor haar te redderen en dewyl dat geen werk van een dag is moet myn Oude Man wel eenigszints het zig laaten wel gevallen dat het zo lang duurt maar zijt verzeekert Mevrouwe dat myn Oude Man zyn gelde niet zal ontvangen hebbe of hy zal UE: in dank voldoen’ (blz. 335). Uit een brief van 19 Dec. 1803 vernemen wij dat Theodorus Crajenschot toen overleden was en dat zijn zoon Jacobus Adrianus vaders zaak niet voortzette maar door de schepenen der stad als curateur werd aangesteld. In deze hoedanigheid schrijft hij aan de Wwe Moretus Borrekens: ‘(De) Boedel ken niet geliquideert worden dan wanneer de weduwe Tettenrode afrekening doet van de verkogte ongebonden Boeken, wylen myn's vaders. - Deze vrouw verkiest die penningen in den Boedel van haaren man te werpen, hoewel eene afgezonderde zaak, volgens het oordeel der Rechtsgeleerden, en bied ons dus van eene somme byna f 5000, veertig percent. - Dit aanbod konnen curateurs niet aanneemen omdat zy dan ieder schuldeischer niet konnen voldoen’ (blz. 343). Jacobus Adrianus was een tijd werkzaam bij zijn vader, dit blijkt uit een brief gedagteekend 16 December 1771. (Blz. 99). Later (in 1773) is hij evenwel op eigen hand een boekhandel gaan oprichten. Op 11 September 1777 doet hij een eerste bestelling aan de Wwe Moretus Borrekens en schrijft haar daarbij: ‘Vous aurez en meme Temps la bonté de m'envoyer une Catalogue des Livres de votre fonds puisque si vous me daignerez honorer de la même confiance, dont mon Pere a joui tant d'Années, je pren- | |
[pagina 56]
| |
drois en meme condition vos livres a debiter dans ces pays’ (blz. 151). Deze brief gaf aanleiding tot een misverstand. De Wwe Moretus leidde er uit af, dat Theodorus Crajenschot overleden was. Jacobus Adrianus moest haar uit die dwaling brengen. ‘Par quelle raison vous croyez mon Pere passé à l'autre monde, schreef hij op 23 September 1777, m'est inconnu, puisque je suis bien persuadé de vous rien avoir marqué de sa mort dans ma derniere. Vous vous trompez, Madame, sur cet Article. Mon Pere jouit toujours encore d'une parfaite santé. Mais depuis quatre ans je fais mes propres affaires dans ce ville’ (blz. 155). Dit wordt bevestigd in een brief van vader Crajenschot, waarin wij lezen: ‘Wij zijn twee boekverkoopers hier ter steede, en Ider op zig zelfs heeft zijn affaires a part. Ik twyvele ook niet hetgeen zijn Ed: van Ued: ordineert en onbied, of hij zal Ued: als een Eerlijk man voldoen zooals hy van zyn vader bij ondervindinge altoos bevonden heeft’ (blz. 159). De zaken van Jacobus Adrianus blijken niet schitterend te zijn geweest. De laatste brief, die hij aan de firma Moretus zendt, (19 Dec. 1803) geeft daaromtrent zeer typische bijzonderheden, die wel verdienen hier medegedeeld te worden: ‘Uwe geëerde van den twaalfden met uwe Traitte op den Heeren G. Doumer & du Souza zijn beiden my geworden. - De eerste is my gebleven, de tweede heb ik onvoldaen teruggegeven: en wel om deze Reden. - Ik onken, nog erken de schuld ten mynen Last op uw Boek niet, al had ik zelf er over met UE: mondelings of schriftelyk gehandelt, dan de voorzichtigheid gebied my, op natuur-rechten gegrond, geene te voldoen, waarvan my de waarheid niet volkomen is vertoond, dat wylen myne vrouw deze ontvangen, en voor hare rekening verkogt zyn, het zy die door haer ontboden of door my, op haar verzoek gevraagt zyn, in die tyden wanneer ik geheel uit mijne affaires gerukt, in den Haag of op andere plaatsen ten welzyn des vaderlands my liet gebruiken. - Niet dat dit een voorwendsel is, om op die gronden de gemaakte schulden, door haar of door my, ter dier tyde gedaan, onvoldaan te laaten. - Neen: dit zyn myn voornemens niet, hoewel er Rechtsgeleerden gevonden worden, die my zulks aanraden, omdat veelen de goedheid wylen mijn's vrouwe zoodanig hebben misbruikt zonder dat zy met eenige auttorisatie voorzien was, dat waare ik niet van de stipste eerlykheid niet doordrongen, alles van my konde afwenden. - Dit | |
[pagina 57]
| |
voornemen koome nimmer in my op, een ider zal het zynen hebben, dan de ware en de twyfelachtige moeten gelyk wagten tot dat de geheele massa geverifieerd, erkend en bevestigt is. - Onder eenen beiden behoort uwe, en, indien alles na mynen zin gaat, zal het einde dezer wagting voor het afloopen des volgenden Jaars opkoomen’ (blz. 343). Uit de mededeeling, dat hij zich ‘ten welzyn des vaderlands liet gebruiken’ meenen wij te mogen opmaken, dat J.A. Crajenschot waarschijnlijk een der vele ‘Keezen’ of Patriotten was, die controol uitoefenden op de regeeringslichamen der Bataafsche Republiek. In 1792 woonde J.A. Crajenschot in de Gouden Paarl in de Kalverstraat (blz. 281), in 1802 op den Nieuwen Dijk (blz. 339). * * * De Crajenschots waren vooral importeurs van Roomsche literatuur en als dusdanig er op aangewezen om drukke handelsbetrekkingen te onderhouden met Antwerpen, dat nog altijd overvloedig op dat gebied werkzaam was. Alles wat zij bij de Moretussen bestelden, gedurende een halve eeuw, behoort bijna uitsluitend tot de Roomsche lithurgische literatuur. Voortdurend zijn het missalen, breviariën, diurnalen, officiën, ritualen, pastoralen, Roomsche Testamenten, canons-bordjes, enz. van allerlei aard en formaat, zwart, of rood en zwart, met platen, al of niet ‘afgezet’, - al de speciale kerkuitgaven waardoor de drukkerij der Moretussen over de wereld bekend was. Meer dan eens brengt de Roomsche geloofssolidariteit er Theodorus Crajenschot toe om aan de Moretussen een of andere kleine gunst te vragen. Zoo verzoekt hij b.v. in 1770 om eenige nieuwe officiën, die hij wenschte te voegen bij een oud missaal van 1677. ‘Het is voor een arme pastorij, schrijft hij, die niet wel een nieuwe kan betaalen’ (blz. 89). Om tot spoedige verzending van bestelde diurnalen aan te manen vindt hij het b.v. goed mede te deelen, dat ze bestemd zijn ‘voor een Nonnetje’ in Italië (blz. 79). Onder alle bestellingen vinden wij er maar één van niet bepaald lithurgisch of theologisch karakter, nl. de Voyage de Monsieur Levaillant dans l'intérieur de l'Afrique par le Cap. Dit was een uitgave van Leroy te Parijs (1790), waarvan de Moretussen het debiet in de Nederlanden hadden. Het boek werd te Amsterdam niet gemakkelijk aan den man gebracht. Op 25 Juni 1792 schreef Crajenschot aan Moretus: ‘De voijage de Mr Levaillant gaat niet al te sterk af. Ik heb er daar nog geen 20 Exemplaaren van gede- | |
[pagina 58]
| |
pieteert of verkogt al schoon ik het al 2 malen in de couranten geadverteert hebbe’ (blz. 273). Uit de correspondentie van Crajenschot op het Plantijn-Museum kunnen wij afleiden, dat nog andere Antwerpsche drukkers en uitgevers tot zijn leveranciers behoorden. Herhaaldelijk vraagt de Amstersche boekverkooper, dat Moretus door een van zijn ‘geringste domestiquen’ het bestelde pak boeken zou laten brengen bij andere Antwerpsche boekhandelaars, van wie hij belangrijker bezendingen verwachtte. Het is Hieronymus Verdussen, wonende op de Melkmarkt, In de gulde Tralie, die het meest aan Crajenschot leverde. Ook vinden wij in den lijst van de winkelvoorraad door C.P. Burger gepubliceerd, een paar uitgaven van H. Verdussen, zoo b.v. Bossuet: Uytlegging der Katholyke leeringe, in 8e (1772); en Cornelius a Lapide: Opera omnia, 10 deelen in fol. (1718). Dit klopt met hetgeen Moretus op 20 Augustus 1763 aan J.C. Peez en Bader te Regensburg schreef, nl. dat de Verdussen's onder de Antwerpsche boekhandelaars destijds het meest zaken deden met vreemdelingen. J.P. Grangé werd in denzelfden brief vermeld als de boekhandelaar, die het meest betrekkingen had met Frankrijk. Ook Hubertus Bincken, op de Kattevest, In Sint Elias, behoorde tot Crajenschots gewone leveranciers. In de lijst door C.P. Burger medegedeeld herkennen wij dan ook in P. Verheyen: Zielespijs ofte Christelijke Leeringe, 5 deelen in 8o, een uitgave van Hub. Bincken (1765-1768). Verder dreef Crajenschot handel met Jan Pietersz. Grangé, Pieter van der Hey, en met de Wwe Reynders en Isabella Hertsens ‘prenteverkoperes, In de Harpe, Keyzerstraat’ (blz. 245). Deze twee dames leverden hun vooral vrome ‘beldekens’. * * * In een brief van 22 Sept. 1768 vestigt Theodorus Crajenschot de aandacht van de Weduwe Moretus Borrekens op een Jansenistisch misboek, dat het jaar te voren in Holland valschelijk onder den naam van Jan Jacob Moretus wasuitgegeven. De passage uit den brief, die ons op het spoor van dien valschen Moretusdruk brengt, luidt als volgt: ‘Hier is uyt gekoomen op de naam van UEd. Man zaliger Ged:Ga naar voetnoot1) een Hollands Roomsche Missaal geintitureert het Room- | |
[pagina 59]
| |
sche Misboek, volgens het besluijt van 't H. Concilie van Trenten; Herstelt op bevel van den Paus Pius X uitgegeven; onder 't gezag van den Paus Clemens VIII nagezien, en met de Nieuwe Missen, die door de bullen der Pauzen tot dezen tydt toe vergunt zyn vermeerdert, tusschenbijde een Houte vignetje en daar onder te Antwerpen bij Joannes Jacobus Moretus, op Nieuws overgezedt, en met fijne Platen versiert MDCCLXVII. Daar wort meennig goede en brave Roomsche meede bedrogen omdat het en Jassemist boek is, en door haar gedrukt en uitgegeven op de naam van UEd. Man zaliger die daar meenenen (sic) dat het een goed Roomsch Missaal is. Ag ter de Tytel volgt in het Hollans ook de aanwyzinge van Paus Clemens de VIII en de goedkeuringe van Carolus de Spinosa alles gevoegt in groot 8vo formaat’ (blz. 67). Bij ontvangen van dit bericht antwoordde de Wwe Moretus Borrekens aan Crajenschot (26 Sept. 1768): ‘Wat aangaat het bewuste misboek gedrukt ten jare 1767 met goedkeuringe van syne Hoogw. Carolus d'Espinosa onder den naem van Antwerpen bij mynen schoonvader Joannes Jacobus Moretus met eene aanpryzinge achter den titel het zelve spreekt zig in alle deelen tegen en peyze dat geen goede Roomsche eenige de minste kennisse hebbende van de Boeken by myne voorzaeten gedrukt daerdoor misleyt kan worden, dog versoeke mij eenen in albis met des selfs prys toe te zenden’ (Reg. CCLXXXVI, blz. 212). Uit een brief van de Wwe Moretus, gedagteekend 12 December 1768 blijkt, dat zij het bedoelde missaal van Crajenschot ontvangen had. De uitgevers van dezen valschen Moretusdruk bleken niet goed op de hoogte van de Antwerpsche toestanden te zijn, daar zij de vergissing begingen hun missaal voor te stellen als verschenen bij Jan Jacob Moretus in 1767, wanneer deze reeds sedert 1757 gestorven was. In 1767 werd de Plantijnsche drukkerij bestuurd door Jan Frans Moretus, die in 1768 overleed. Dit Misboek ontbreekt in de bibliotheek van het Museum-Plantin-Moretus doch er bevindt zich een exemplaar van in de Bibliotheek der Universiteit te Amsterdam 1019 E. 21).
De titel werd door Th. Crajenschot, op de spelling na, zeer juist opgegeven. De verklaring van Paus Clemens VIII, gedagteekend te Rome 7 Juli 1604, en onderteekend M. Vestrius Barbianus, volgt op het titelblad (blz. 3). Het Verlof en Goedkeuring van den | |
[pagina 60]
| |
Antwerpschen Bisschop Carolus de Espinosa, dat onmiddellijk bij de pauselijke verklaring aansluit (blz. 4), is gedagteekend te Antwerpen 9 April 1738. Die beide stukken zijn vertaald naar den oorspronkelijken Latijnschen tekst, die voorkomt in het Missale Romanum ex decreto sacrosancti consilii tridentini restitutum, S. Pii V. jussu editum, Clementis VIII et Urbani papae Octavi auctoritate recognitum, et novis missis ex indulto apostolico hucusque concessis auctum, uitgegeven door het Plantijnsche huis in 1736. De Licentia et Approbatio van Bisschop Carolus d'Espinosa draagt in den Latijnschen tekst de dagteekening 9 Februari 1736, het jaar na de uitgave van het Vaticaansche voorschrift van Paus Urbanus VIII, dat het drukken van missalen zonder goedkeuring der geestelijke overheid verbood. De verschalkers der goede gemeente, die een niet orthodoxe misboek wilden verspreiden, wisten goed wat ze deden met juist deze Licentia voorop te plaatsen. Ze zijn inderdaad van aard om alle mogelijke Roomsche bezwaren te stillen. Carolus d'Espinosa schrijft daar nl.: ‘Zoo hebben wij wel schriftelijk verlof om dat te drukken, willen geven aen den ons Lieven Johannes Jakobus Balthazarsz. Boekdrukker tot Antwerpen: aen wiens Oudt-over-over Groot-Vader Christophorus Plantin Pius V, aan wiens Oudt-over-Groot-Vader Johannes Moretus Clemens VIII, aen wiens Vaderlijken Over-Oudt-Oom Balthazar, en Over-Groot-Vader Johannes Moretus Paulus V, en Urbanus VIII, aen wiens Groot-Vader Balthazar Moretus dezelve Urbanus VIII, en aen wiens Vader Balthazar Moretus Innocentius XI bij een bezonder voorregt verlof vergunt hebben om te mogen drukken Mis- en Getij- Boeken, die naegezien, verbetert, en volgens 't gebruik der H. Roomsche Kerk goetgekeurt waren; aen wien zelf Clemens XI 't zelve verlof en magt gegeven heeft’. Op de Licentia volgen de tafel der feestdagen (5 ongenummerde folio's), twee gebeden voor den dienst der Mis (2 ong. fol.), de gemeene gebeden der Mis (p. 1-16), de missen van al de Zondagen van het geheele jaar (p. 27-506) en de gemeene missen der Heiligen (p. I-LXXXVIII). Bij het eerste opzicht toonen lettertype en tekstschikking, dat wij hier te doen hebben met een druk, waar de Moretus-firma heelemaal vreemd aan bleef. Die indruk wordt nog verhoogd door de vijf | |
[pagina 61]
| |
koperplaatjes, die in het boek voorkomen en volstrekt niet behooren tot het plaatwerk waarmede de Moretussen hun lithurgische uitgaven versierden. Het vierde dier plaatjes, de Besnijdenis, draagt de signatuur: J.V. Schley, direx. Wij kunnen daaruit besluiten, dat de illustratie van het Misboek geschiedde onder de leiding van Jacob van der Schley (1715 + 1779), den Amsterdamschen teekenaar en kopersteker, leerling van B. Picart, die voor talrijke drukkers en boekhandelaars titelbladen, vignetten en andere prenten vervaardigde. De goede naam der Moretussen als Roomsche drukkers moest dus dienen om voor katholieken verdachte waar te dekken. Wij stellen dit feit enkel vast wegens zijn bibliografisch belang, alhoewel wij ons niet ontveinzen, dat het de moeite zou loonen ook den theologischen kant van de zaak te onderzoeken en na te gaan in hoever deze valsche Moretusdruk Jansenistische kenmerken vertoont en wie er de verantwoordelijkheid van draagt. Zeer waarschijnlijk staan wij hier voor het werk van een aanhanger van de zoogenaamde Utrechtsche kerk, waar de leeringen van Port Royal des Champs een vruchtbaar terrein hadden gevonden. Dom Rombout van Doren, uit de Abdij van den Cesarsberg te Leuven, was zoo vriendelijk het Roomsch Misboek voor ons na te zien, van een theologisch standpunt uit, en hij kreeg wel degelijk den indruk met een Jansenistisch missaal te doen te hebben. Reeds de vertaling in de volkstaal van de gebeden van het misboek en vooral van de gebeden van het canon der mis, zonder er een commentaar bij te voegen, is een aanduiding voor het Jansenistische karakter van het boek. In de XVIIIe eeuw was het een stelsel bij de Jansenisten de liturgie en de officiëele gebeden der kerk in de volkstaal te verspreiden en te vulgariseeren, terwijl de orthodoxen, getrouw aan de voorschriften van Rome, weigerden aan het publiek de letterlijke vertaling van die gebeden te geven. Wat meer is, de Tafel der Feestdagen vermeldt als plaatselijke heiligen alleen die van Utrecht, Deventer, Leeuwarden, Groningen en Haarlem, de bisdommen, waar de Jansenisten een toevlucht hadden gezocht en waar ze hun hièrarchie gevestigd hadden (Utrecht, Deventer, Haarlem). De heiligen van de orthodox katholieke Nederlanden. de bisdommen 's Hertogenbosch, Breda en Roermond, worden in dien kalender niet opgegeven. De afwezigheid van de aankondiging van het feest van den | |
[pagina 62]
| |
H. Gregorius VII (25 Mei) zou ook nog kunnen beschouwd worden als een teeken van den Jansenistischen oorsprong van dit misboek. De Jansenisten, vooral in Frankrijk, hadden een hekel aan dit feest. Dit is echter geen afdoende bewijs daar enkele Plantijnsche missalen uit de XVIIIe eeuw dien heiligendag ook onvermeld laten, alhoewel zij als aanhangsel een blad bevatten met de aanduiding van de mis en de oratie van dien heilige. * * * Uit Th. Crajenschot's brieven doen wij hier nog een paar aanhalingen, die eenige inlichtingen bevatten over andere Amsterdamsche boekverkoopers. Op 2 Nov. 1769 schrijft hij o.a. aan Mevrouwe Wwe Moretus: ‘In antwoort op UEd. geeerden van den 30sten October dient dat de Boekverkopers Pierre MortierGa naar voetnoot1) is overleeden maar de kinderen en erfgenaamen leeven nog onder allen de zoon is alhier stadsdrukker Zacharias Chatelin,Ga naar voetnoot2) dood maar de zoon in de Boekaffaires leeft, en zij behouden de zelfde tekeninge als bij de vaders leeven Zacharias Chatelin en Zoon. J. WesteinGa naar voetnoot3) of UEd.: daar nu meede Jacobus of Joannes myn onbekent Jacobus Westein zoon van den ouden Westein hier te Amsterdam woont heeden in een goede staat als boekverkooper te Leiden en J. CatuffeGa naar voetnoot4) een ouden ziel en goed man is om het dood loopen van zijn boekhandelarij op zijn ouden dag nog na Surinaemen vertrokken om zijn fortuyn te maaken of beeter te leeven of hij leeft myn onbekent dog ik geloof niet dat hy meer in leeven is’ (blz, 83). Op 30 Januari 1792 schrijft de oude Crajenschot over J. Degroot: ‘Bij mijn zeer veel bekent dog dien heer woont niet meer in den Haag die is met het patriottismus aldaar van daar vertrokken, en woont meen ik zeeker tegenswoordig in der steden van Braband of Vlaanderen maar in wat voor stad mijn tegenswoordige onbekent, dog zoo UEd.: gaaren wilde weeten in wat voor stad wil ik myn daar van nog wel nader en nauwkeuriger informeeren. Zyn Edele heeft zijn lettergieterij, stempels, matreyzen, en al wat daar meerder | |
[pagina 63]
| |
behoord tot zoo een compleete lettergieterij, aan de Heer Van Staden en Comp: geheel en al overgedaen en verkogt’, (blz. 277). De lettergieter J. De Groot was blijkens dezen brief ook een Kees of Patriot, die stond tegenover de Oranjeklanten of voorstanders van den Prins Willem V. De Patriotten zegevierden in 1784 en de Prins vertrok, maar werd in 1787 weer hersteld door zijn zwager den Koning van Pruisen, die zelfs meteen leger in Holland viel en Amsterdam belegerde. Toen vluchtten vele Patriotten naar Zuid-Nederland, maar keerden in 1795 in Noord-Nederland terug, toen de Prins voor goed naar Engeland uitweek.
Maurits SABBE. |
|