De Gulden Passer. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De incunabeldrukker en lettersteker Henric Pieterssoen die lettersnider van Rotterdamme (c. 1470-1511)Ga naar voetnoot1).Het onbehoorlijk-lange opschrift van dit artikel heeft aanstonds eenige verklaring noodig, bijzonderlijk wegens de woorden ‘incunabeldrukker’ en ‘lettersteker’, die tegelijk de titels aangeven, krachtens welke deze 15e-eeuwsche Rotterdammer recht heeft op een grootere bekendheid dan hem tot heden toe is ten deel gevallen. Het zuiver-hollandsche woord voor ‘incunabel’ is ‘wiegedruk’, en duidt reeds uit zichzelf aan: een boek, dat gedrukt werd in den tijd, toen de boekdrukkunst nog in de wieg (latijn: incunabulae) lag. Alle boeken, die tot het jaar 1500 zijn gedrukt, noemt men incunabelen - het woord ‘wiegedruk’ wordt zelden gebruikt. En stelt men, om een rond getal te nemen, de uitvinding van de boekdrukkunst op het jaar 1450, dan verstaat men derhalve onder incunabelen: de boeken, die in de eerste halve eeuw na de uitvinding der boekdrukkunst verschenen zijnGa naar voetnoot2). Een incunabeldrukker is dus niets anders dan een boekdrukker, die reeds vóór of in het jaar 1500 werkzaam was. Een ‘lettersteker’ hetzelfde als ‘lettergraveur’ en als het vroeger gebruikelijke ‘lettersnijder’, is de man, die de stalen stempels vervaardigt, welke noodig zijn voor het gieten van de losse looden lettertjes, waarmede een boek gedrukt wordt. Om de beteekenis, die onze Rotterdammer voor zijn tijd en voor de latere eeuwen gehad heeft, goed te begrijpen, moeten wij in het kort nagaan, waarin het lettersteken en lettergieten eigenlijk bestond. Eerst dan kan men zich een goed begrip ervan vormen, waarom Hendrik Pieterszoon een bijzondere plaats als lettersteker inneemt. De uitvinding van de boekdrukkunst bestond niet, zooals men wel eens meent, in het vervaardigen van grootere of kleinere houten letters, die men ofwel samen op één houtblok of plank, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ofwel afzonderlijk stuk voor stuk uitsneed, maar in het gieten van losse looden staafjes, op welker uiteinde de gewenschte letter stond. Met andere woorden: de uitvinding van de boekdrukkunst staat gelijk met de uitvinding van het lettergieten, en de man, die dit het eerste heeft uitgevonden (hoogstwaarschijnlijk is het een Hollander geweest) is dus de eigenlijke uitvinder der boekdrukkunstGa naar voetnoot1). Het gieten van letters geschiedt op de volgende wijze: Men snijdt op het uiteinde van een staafje staal, patrijs of stempel geheeten, de gewenschte letter in spiegelbeeld uit; daarna slaat men die stalen letter 1 à 2 millimeters diep in een blokje koper, matrijs geheeten. Die matrijs plaatst men in een zoogenaamden klemhaak, een instrument niet grooter dan een flinke vuist, welks twee ijzeren binnenkanten zóó in elkaar sluiten, dat er vlak boven de in de matrijs ingeslagen letter een langwerpig-vierkante ruimte wordt gevormd. In die ruimte giet men lood, en nadat men dit even heeft laten afkoelen, maakt men den klemhaak los, neemt het looden staafje, op welks boveneinde zich de letter bevindt, eruit, en na eenige fijnere bewerkingen is de letter gereed, en kan door den letterzetter worden gebruikt. Een bladzijde druks, zooals de lezer er een in ‘De Gulden Passer’ voor zich ziet, bestaat uit ongeveer 2400 van zulke losse staafjes. Iedere lettersoort bestaat uit ongeveer 90 teekens, nl.: 26 hoofdletters, 26 kleine letters, de letters met accenten, de cijfers van 0 tot 9, de zoogenaamde ligaturen: AE, OE, ae, oe, ff, fl, fi, ffi, enz., haakjes, streepjes, punten, komma's, vraag- en uitroepteekens, enz. enz. Er moeten dus 90 verschillende stalen stempels gegraveerd worden, die in 90 afzonderlijke matrijzen worden ‘afgeslagen’, zooals de vakterm luidt. Om uit die matrijzen de benoodigde letters te gieten, heeft men natuurlijk slechts één klemhaak noodig. Want heeft men bijvoorbeeld de matrijs met de hoofdletter A in den klemhaak gestoken, dan kan men daaruit, laten we zeggen 500 A's gieten; daarna vervangt men de A-matrijs door de matrijs met de letter B, giet weder zooveel B's als men noodig denkt te hebben, en zoo krijgen alle matrijzen achtereenvolgens een beurt. Het eenige wat men bij het lettergieten in groote hoeveelheid noodig heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- minstens eenige honderden kilo's - is lood; want om een boek te drukken moet men bijvoorbeeld 12000 a's, 3000 b's, evenzooveel c's, 10.000 d's, 28.000 e's enz. voorradig hebben, daar een boek met 4 of 8 bladzijden tegelijk gedrukt wordt, en terwijl het eene achttal bladzijden onder de pers is, de letterzetters weer aan het volgende, en zelfs aan een derde achttal moeten kunnen doorwerken, opdat de arbeid geregeld kunne voortgaan. En de letters moeten in ongelijke hoeveelheden worden aangemaakt, daar de e - althans in het Nederlandsch - ruim tweemaal zooveel voorkomt als een a, en bijna tienmaal zoo dikwijls als een b, d of z. Dat moet de lettergieter voor iedere taal afzonderlijk berekenen volgens een zoogenaamde letterpolis. Het Latijn gebruikt bijv. veel meer q's, u's, en m's dan het Nederlandsch. Verder is het duidelijk dat, als er aan den stempel van de P of aan de matrijs van de R een fout is, alle P's of R's diezelfde fout zullen vertoonen. Mankeert er verder iets aan den klemhaak, dan hebben alle letters, die daaruit gegoten worden, hetzelfde mankement. Eindelijk moet nog uitdrukkelijk erop gewezen worden, dat aan het werk van den lettersteker, dus aan het uitsnijden oftewel graveeren van de stalen stempels, voorafgaat het werk van den teekenaar. Hij is eigenlijk de man die een lettersoort schept. Hij is het, die ervoor moet zorgen, dat al die 90 letters en teekens in de duizenderlei combinaties, waarin ze door den letterzetter moeten worden gerangschikt, steeds één harmonisch, rustig geheel vormen, bij welks lezing het oog zich niet vermoeit, doch integendeel aangenaam wordt aangedaan, zoodat de letter zich gemakkelijk en duidelijk laat lezen. De teekenaar vervaardigt dus, voordat het graveeren der stempels begint, modellen van alle 90 stempels, en aan die modellen heeft de lettersteker zich nauwkeurig te houden; hij mag er geen 1/10 millimeter van afwijken. Is er slechts één letter fout geteekend of fout gegraveerd, dan is de heele lettersoort bedorven, vooral als de foutieve letter wat veel voorkomt. Het oog stuit dan ieder oogenblik op een onregelmatigheid, die, ook al is men zich niet bij reflexie ervan bewust, toch vermoeiend werkt en onaangenaam aandoet. Maar hebben teekenaar en graveur hun arbeid goed volbracht, staan alle rondingen van de c, e, o, b, d, q met elkaar in harmonisch verband; zijn de opstaande stokken van de b, d, h, k, l, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de neerhangende van de p en de q alle naar verhouding even dik, en evenwichtig aan het lichaam van de letter verbonden; is de afstand tusschen de verschillende letters zóó berekend, dat de zwarte en witte partijen van een vakkundig zetsel zoo gelijkmatig mogelijk zijn verdeeld; zijn alle stalen stempels goed in de koperen matrijzen afgeslagen, en zijn de matrijzen zoo nauwkeurig bijgevijld (gejusteerd), dat de diepte van de letter, en de afstand van den boven-, zij- en onderkant van de matrijs overal precies dezelfde is, dan kan de lettergieter weinig meer eraan bederven. Ik zeg ‘weinig’. Want zorgt hij niet, dat de breedte van het letterstaafje, waarop de letter wordt gegoten, harmonieert met het beeld van iedere letter afzonderlijk, dan krijgt men toch weer een leelijk geheel. Verondersteld bijv., dat het letterstaafje waarop de e gegoten is, aan de linkerzijde te breed wordt genomen, en de a aan den rechterkant, zoodat die letters, als zij op het papier worden afgedrukt, telkens te ver van de vlak voorafgaande of volgende letter afstaan, dan wordt de onderlinge verhouding tusschen de letters verbroken. Men krijgt dan iets abominabels te zien, zooals dat in den volgenden regel druks vertoond wordt: Aan den achterkant bereikt men de plaats Gaat zooiets bladzij na bladzij door, dan is een boek onleesbaar. Tegenwoordig zijn lettergieterij en boekdrukkerij twee geheel zelfstandige bedrijven. Als een boekdrukker letters noodig heeft, dan doet hij een keuze uit de ‘Letterproef’ van een lettergieterij, en bestelt dan 50, 100 of meer kilo van, ik zal maar zeggen: ‘Hollandsche mediaeval, corps 10 (dessendiaan)’, dat is de letter, waarmede ‘De Gulden Passer’ wordt gedrukt. Kant en klaar krijgt hij dan het zaakje thuisgestuurd. Op de lettergieterij zijn daarenboven teekenaar en graveur meestal twee verschillende personen. Dit alles was in de 15e eeuw geheel anders. De boekdrukkers teekenden en graveerden hunne letters meestal zelf. Iedere boekdrukker ontwierp dus zelf de modellen (teekeningen) van zijn letters, vervaardigde zelf zijn stempels en matrijzen, dikwijls goot hij ook zijn eigen letters, en drukte daarmee zijn eigen boeken. Meermalen verkocht hij deze ook zelf, en was dus nog boekhandelaar erbij. Natuurlijk had hij ook zijn knechts tot zijn beschikking, en het teekenen, graveeren, gieten, drukken en verkoopen gebeurde dan weliswaar door verschillende personen, maar hoofdzaak was, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de leiding van het heele bedrijf in één hand berustte, dat de patroon over alle onderdeelen van zijn bedrijf zelf een wakend oog liet gaan. En zoo komt het, dat in de boeken van de 15e en het begin der 16e eeuw over het algemeen veel meer éénheid en veel meer persoonlijke uiting van kunst en schoonheid en smaak zit, dan in de boeken die na dien tijd zijn gedrukt. Reeds in de 15e eeuw was er echter een neiging te bespeuren, om den arbeid te verdeelen. De boekhandel had zich reeds vrij spoedig tot een eigen bedrijf ontwikkeld; de verzending per kar of schip, en de verkoop op missen en markten eischten immers een afzonderlijke exploitatie. Maar ook de letter-stekerij en -gieterij begon een zelfstandig vak te worden. Zoo vindt men bij een aantal drukkers aan den boven-Rijn (te Bazel, Straatsburg, Spiers, Heidelberg) reeds sedert ongeveer 1485 een lettersoort, door de vakmenschen aangeduid als M21 90/91, die blijkbaar door eenzelfde lettergieterij is geleverd. Hetzelfde treft men iets later aan in groote drukkerscentra zooals Parijs en Venetië. Een definitieve scheiding van de bedrijven was dat nog niet, eerstens omdat dat gebruiken van dezelfde lettersoort door verschillende drukkers voorloopig nog uitzondering bleef, en ten tweede, omdat minstens het lettersteken en het boekdrukken nog lang in één persoon vereenigd bleven. En dat lag ook voor de hand. Een boekdrukker, die er waarde aan hechtte, mooi werk te leveren, zorgde zooveel mogelijk, onafhankelijk te blijven van de lettergieterij. Hij kon dan de letters waarmede hij drukte geheel naar eigen smaak vervaardigen, en voor iederen tekst en ieder formaat die lettersoort ontwerpen, welke daartoe het meest geëigend leek. De drukker Jan Thibault, te Antwerpen, getuigt bijvoorbeeld in 1525 op het eind van zijn latijnsch Nieuw Testament uitdrukkelijk, dat hij de cursieve letter, waarmede het boekje gedrukt is, zelf gesneden heeftGa naar voetnoot(1). Hij wordt dan ook elders genoemd: ‘Jan Thiboult, printer ende lettersteker’Ga naar voetnoot2). Ook andere drukkers uit dien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd noemen zich uitdrukkelijk: lettersteker of lettergieter. Martinus de Keyser (Martin Lempereur) zegt in zijn Psaultier de Dauid (Antwerpen 20 Juni 1525. N K. 416), dat hij ‘fondeur de de lettres’ is. Joos Lambrecht te Gent, die daar in 1539 zijn bekende Refereynen int vroede, int zotte, item int amoureuze drukte (N K. 1785), klaagt eerst (bl. 1 b): ‘Ick schaems my der plompheyt, dat men in onzen landen zo menyghen mensche vindt, die ons nederlantsch duutsch of vlaemsche sprake, in Romeynscher letteren gheprentt, niet ghelezen en can’, en noemt zich dan in het colophon: ‘Lettersteker’. Waaruit duidelijk genoeg af te leiden is, dat hij zijn romeinsche letters zelf heeft geteekend, gegraveerd en gegoten. Ook een zekere ‘Petreius die boeckdrucker’, waarmee ongetwijfeld Johannes Petrejus (Peterszoon) te Kampen is bedoeld, schijnt lettergieter geweest te zijn, en zelfs Grieksche letters gegoten te hebben. Hij was o.a. leverancier van Peter Janszoon te Leiden. Toen deze in 1534 Den Psalter na die Hebreeusche waerheyt, ouergeset door Johannem Campensem uitgaf (N K. 1207), vertelde hij daarin aan den Lezer: ‘Ick hadde voor mi genomen Titulen met Hebreeussche letteren voor alle die Psalmen te setten, waert saecke geweest, dat Petreius die boeckdrucker dye Hebreeusche letteren gehadt had desghelijc hi wel fraye ende hubsche letteren heeft int Griecsche ende Latine’. Nu keeren wij eindelijk terug tot onzen Hendrik Pieterszoon den Lettersnijder. Men verontschuldige de voorgaande lange uitweiding. Niet alleen was zij, zooals gezegd, noodig, om een goed inzicht te geven in de beteekenis en den invloed van onzen vrij onbekenden Rotterdammer, maar ook, omdat het over een vak gaat, welks techniek niet juist algemeen bekend is, daar het publiek, wat boeken betreft, alleen in rechtstreeksche betrekking treedt met den boekhandelaar, en hoogstens ook met den boekdrukker, wiens technisch product het onder de oogen krijgt. Maar lettersteken en lettergieten zijn vakken, waarmede men in gewone omstandigheden nooit in onmiddellijke aanraking komt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. GULDEN LETANIE (Antwerpen z.j.; NK. 1346), bl. 14a. Uit NAT., pl. Antwerpen (cliché 289, proef).
II. JACOB VAN MAERLANT, Wapene Martijn (Antwerpen, 28 Aug. 1496), bl. 44a (CA. 1026).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch ook met deze lange uitweiding zou dit artikel vrij onverstaanbaar blijven, ware het niet dat de Heer Wouter Nijhoff verschillende clichés had willen afstaan uit zijn plaatwerk: L'art typographique dans les Pays-Bas, 1500-1540, dat men in dit artikel voortdurend aangehaald vindt. Hem zij hier nogmaals mijn erkentelijkheid daarvoor betuigd evenals aan de uitgeversfirma W.L. en J. Brusse te Rotterdam, die óók hare clichés ter beschikking stelde van ‘De Gulden Passer’. Hendrik Pieterszoon van Rotterdam was dus boekdrukker, misschien ook boekhandelaar, waarschijnlijk ook lettergieter, en vóór alles lettersteker. Gegevens omtrent zijn vader en moeder bezitten wij niet, dan alleen, dat zijn vader den naam ‘Pieter’ moet hebben gedragen. In 1496 bezat Hendrik een drukkerijtje te Antwerpen, en uit de boekjes, die hij daar drukte, zijn eenige feiten te distilleeren, die tot uitgangspunt kunnen dienen voor verdere onderzoekingen. In genoemd jaar gaf hij te Antwerpen uit de Wapene Martijn van Jacob van Maerlant, een boekje in oud 8o-formaat (ongeveer 3/4 van de grootte van ‘De Gulden Passer’) bestaande uit 44 blaadjes (88 bladzijden), en op het eind daarvan zegt hij: ‘Gheprendt in die stadt van Hantwerpen in die Camerstraet naest die Gulden Eenhoren bij mi Henrick die Lettersnider. Anno MCCCC .xcvi. den xxviij. dach in Augusto’ (= 28 Aug. 1496Ga naar voetnoot1). Dat hij van Rotterdam geboortig is, zegt hij in een ander boekje omstreeks dienzelfden datum - het draagt dag noch jaartal - te Antwerpen gedrukt, nl. het Boeck vanden Houte (van het H. Kruis), een gedicht, dat vroeger eveneens aan Jacob van Maerlant werd toegeschreven. Het eindigt op de 44e bladzijde met de mededeeling: ‘Gheprent Thantwerpen by my Henrijc van Rotterdamme Littersnijder’ (CA. 1025). Heel nauwkeurig hebben wij ons nu door onzen Lettersnijder laten vertellen, dat hij te Rotterdam geboren was, in 1496 een drukkerijtje bezat te Antwerpen, dat hij lettersteker van zijn vak was, en dat hij twee boekjes met gedichten van (pseudo)-Jacob van Maerlant drukte, waarvan de Wapene Martijn op 28 Augustus 1496 van de pers kwam. In een ander klein boekje van 6 blaadjes, getiteld: Dit is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die ganck die ihesus ghinck wt pilatus huse tot opten berch van caluarien, stichtelijke beschouwingen over het lijden van Jesus bevattende, verzwijgt hij weliswaar weer het jaartal, maar geeft hij de ligging van zijn drukkerij nog duidelijker aan: ‘Dit boecxken es gheprent Thantwerpen buten die Camerpoert in die Camerstraet naest den Gulden Eenhoren bi my Henrick Lettersnider’ (CA. 771). Zijn werkplaats lag dus buiten de Kamerpoort. Maar omtrent één ding heeft hij ons nu nog niet ingelicht, welke namelijk zijn familienaam is. Dien moeten we weer opdiepen uit een ander werkje: Die gulden letanie vanden leuen ende passie ons liefs heren, dat slechts 14 blaadjes omvat, en te Antwerpen wederom zonder jaartal is verschenen. Daar luidt aan 't einde het adres: ‘Gheprent Thantwerpen int groen dal by my Henrijc pieters zoen van Rotterdam die lettersnijder’ (NK. 1346). Hij heette dus ‘Pieterszoon’ of, zooals we tegenwoordig zouden zeggen: Hendrik Pietersen (Vgl. de afbeelding op Fig. I). Intusschen zien wij, dat hij te Antwerpen van de Kamerstraat naar het Groen Dal verhuisd is. Dat overkwam onzen Hendrik nog al eens. Bepaald hokvast schijnt hij niet geweest te zijn. We raken althans omstreeks 1500 zijn spoor te Antwerpen kwijt, vinden hem eenige jaren later terug in zijn geboortestad Rotterdam, en daarna te Delft. Doch voordat we hem daarheen volgen moeten we eens nagaan, in hoever en met welk succes hij te Antwerpen naast het drukkersbedrijf ook het bedrijf van ‘Lettersnider’ heeft uitgeoefend. De vier genoemde boekjes die uit zijn Antwerpschen tijd dagteekenen, zijn alle met dezelfde lettersoort gedrukt. Wij geven hier een reproductie uit Maerlant's Wapene Martijn (Fig. II). Het is, zooals men ziet, een forsche, mooie, duidelijk leesbare, regelmatige, doch tamelijk zware gothische letter. Behalve de eigenlijke letters, en de gewone leesteekens: punt en dubbele punt (.:), komen er in de Antwerpsche boekjes nog voor eenige vrij zware hoofdletters, 4 à 5 mm. hoog, door de vakmenschen ‘volle lombarden’ genoemd, dan nog een rubriekteeken, een zoogenaamde divies of divisie (-), en een schuin staand streepje (/), dat de plaats van onze tegenwoordige komma inneemtGa naar voetnoot1). Al deze tee- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kens zijn op figuur II te vinden. Wij zouden dus precies kunnen berekenen, hoeveel en welke matrijzen Hendrik de Lettersnijder bezeten heeft. Bij onze verdere beschouwingen laten wij nu die teekens en de volle lombarden rusten, en houden ons alleen bezig met de eigenlijke lettersoort, waarmede de teksten gedrukt werden, en die volgens den vakterm in dit geval heet: M7598. Met deze formule wordt aangeduid, dat de M van deze gothische lettersoort op een bepaalde wijze is geconstrueerdGa naar voetnoot1), en dat de hoogte van 20 regels ongeveer 98 millimeter bedraagt. Behalve de vier genoemde werkjes kennen we nog slechts enkele andere boekjes uit de Antwerpsche periode van Hendrik den Lettersnijder, nl. 2 uitgaven van een Donatus (latijnsche spraakkunst; CA. 648-9), waarvan nog slechts eenige armzalige fragmentjes over zijn, en een latijnsch boekje met Maria-Mirakelen van de Broederschap der Zeven Smarten van Maria te Abbenbroek (CA. 1261), welk werkje in 1496 zou gedrukt zijn, doch waarvan het eenig bekende exemplaar verdwenen isGa naar voetnoot2). Hoe lang Lettersnijder in Antwerpen gebleven is, weten we niet precies; alleen staat het vast, dat hij in 1504 te Rotterdam woonde. Of hij intusschen te Antwerpen of op andere plaatsen nog meer boekjes heeft gedrukt, die thans verloren zijn gegaan, ontsnapt natuurlijk óók aan de contrôle. Veel kunnen het er evenwel niet geweest zijn, anders was er nog wel iets van te vinden. Rekent men alles bijeen, dan kan Lettersnijder in de 8 jaren, die tusschen 1496 en 1504 liggen, slechts hoogstens 2 jaren besteed hebben aan de eigenlijke boekdrukkerij. Maar wat heeft hij dan in de overige 6 jaar uitgevoerd? Ongetwijfeld heeft hij die geheel of grootendeels besteed aan het ‘lettersnijden’, d.w.z. aan het teekenen en graveeren van letters. Het staat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs genoegzaam vast, dat hij het letterstekersbedrijf reeds vóór 1496 uitoefende, dus voordat hij een boekdrukkerijtje opzette. Wij vinden namelijk dezelfde lettersoort, welke Hendrik de Lettersnijder in 1496 te Antwerpen gebruikte, reeds in 1492 gebruikt door den eersten Antwerpschen drukker Matthijs van der GoesGa naar voetnoot1), en een jaar daarna, eveneens te Antwerpen, door Govaert Bac, zoo niet in de Grammatica van Perottus, 3 Juli 1493 (CA. 1379), dan toch in de Crone van Maria, 24 Nov. 1493 (CA. 498)Ga naar voetnoot2). Te Deventer is zij reeds op 1 Maart 1493 door den bekenden boekdrukker Jacob van Breda gebruikt voor het drukken van een flinken kwartijn van 256 bladenGa naar voetnoot3). Eveneens wordt diezelfde lettersoort op 6 Juni 1495 gevonden bij den Delftschen drukker Christiaen Snellaert in het Alphabetum divini amoris (CA. 801)Ga naar voetnoot4). En in hetzelfde jaar treffen we, ruim drie maanden vroeger, alweer dezelfde letter aan bij de Reguliere Kanunniken van het St. Michaelsklooster in den Hem, even buiten Schoonhoven, die hun Breviarium Traiectense van 28 Februari 1496 (CA. 375) ermee drukkenGa naar voetnoot5). In gewone omstandigheden zouden de incunabel-biliografen uit deze feiten besluiten, dat Matthijs van der Goes te Antwerpen, bij wien de lettersoort het eerst voorkomt, de eigenlijke ontwerper ervan is geweest, en dat Govaert Bac te Antwerpen, Jacob van Breda te Deventer, Snellaert te Delft, en de Reguliere Kanunniken te Schoonhoven, ofwel die letters hebben nagesneden, ofwel ze hebben gekocht van Van der Goes. Doch nu we precies diezelfde letter eenige jaren later in handen vinden van Hendrik Pieterszoon van Rotterdam, die zich voorloopig van geen andere lettersoort bedient dan deze, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die zichzelven telkens en telkens aandient als ‘de Lettersnijder’, daarmee aangevende, dat het teekenen en graveeren van letters zijn eigenlijk vak was, geeft dat een anderen kijk op de zaak. Met historische zekerheid blijkt, dat onze Rotterdammer de oorspronkelijke ontwerper van die lettersoort moet geweest zijn; en al treedt hij pas in 1496 als boekdrukker op, toch mogen en moeten wij besluiten, dat hij vóór dien tijd reeds als lettersteker werkzaam was, en dat niemand anders dan hij de letters heeft gestoken, die men reeds vóór 1496 te Antwerpen, Deventer, Delft, en Schoonhoven vindt. En dit gaat natuurlijk zeker op, wanneer wij nà 1496 bij Hendrik Eckert, den opvolger van Snellaert (1498), bij Hugo Janszoon van Woerden te Leiden (1498), en bij Peter van Os te Zwolle (1499) de lettersoort terugvinden, welke Hendrik de Lettersnijder heeft gestoken. Met opzet wordt hier gezegd ‘gestoken’, waarmede bedoeld wordt, dat Lettersnijder zeker de modellen heeft geteekend, de stempels heeft gegraveerd, en die in de matrijzen heeft geslagen. Of hij ze zelf ook voor zijn klanten gegoten heeft, is een andere vraag, die overigens weinig aan de hoofdzaak afdoet. De meest waarschijnlijke loop der dingen is deze geweest, dat onze ‘Lettersnider’ alleen de matrijzen, en misschien ook de daarbij behoorende stempels kant en klaar aan Antwerpen, Deventer, Delft, Schoonhoven, Leiden en Zwolle geleverd heeft, en zich niet zelf naar die plaatsen heeft begeven. Het gieten van de letters is immers zoo'n kunst niet; dat kon men te Deventer en elders zelf ook wel, en de gieters moesten al heel onbekwaam zijn, als zij uit goede matrijzen slechte letters goten, zooals boven (blz. 8) reeds is opgemerkt. Heeft Hendrik van Rotterdam ook te Keulen afnemers gehad? Bij sommige Keulsche drukkers treft men lettersoorten aan, die een zeer gemarkeerd nederlandsch karakter dragen. Het zijn typen 6 (M7598) en 9 (M75115) van Hermann Bumgart, type 11 (Proctor) van Ulrich Zell, en type 8 (M7598) van Ludwig von RenchenGa naar voetnoot1). De type van Ludwig von Renchen kunnen we echter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanstonds uitschakelen, daar ze hoogstens een slechte copie is van de letter van Hendrik den Lettersnijder. Daarentegen zijn typen 6 en 9 van Bumgart juist dezelfde als die van Lettersnijder, terwijl type 11 van Zell identiek is met type 6 van Bumgart, en door Zell waarschijnlijk pas in 1502 werd gebruikt. Wij hebben dus feitelijk alleen te maken met de twee lettersoorten van Bumgart. Deze komen beide eerst in of na 1497 voor, dus nadat Hendrik de Lettersnijder zijn drukkerijtje te Antwerpen had opgericht. Daar Antwerpen als handelscentrum directe verbinding had met Keulen, ligt het voor de hand aan te nemen, dat die nederlandsche lettersoorten daar rechtstreeks vanuit Antwerpen zijn geïmporteerd, ofschoon de kundige bewerkers van den straks in de noot vermelden incunabelcatalogus van het British Museum te Londen steeds verband schijnen te zoeken tusschen Keulen en den genoemden Delftschen drukker Christiaen Snellaert, die inderdaad ook langs anderen weg met Keulen in verband kan worden gebracht. Doch hetzij Snellaert als intermediair gefungeerd hebbe of niet, in elk geval is Hendrik de Lettersnijder de man, om wiens lettersoort het te Keulen ten slotte te doen was. En zoo krijgen wij tegelijk een perspectief op het schijnbaar onbeteekenende drukkerijtje, dat hij in 1496 te Antwerpen oprichtte. Als drukkerij was de inrichting inderdaad onbeteekenend, maar blijkbaar heeft Hendrik die ook niet opgericht, om ex professo het boekdrukkersvak met annexen te gaan uitoefenen, maar veeleer om reclame-boekjes te drukken voor zijn letterstekerij. Wat de hedendaagsche lettergieterijen trachten te bereiken, door hun Letterproef aan hunne afnemers toe te zenden, datzelfde trachtte onze Lettersnijder te bereiken door het drukken van kleine boekjes, die tevens als zelfstandige handelsartikelen op de markt konden gebracht worden. Geheel in de lijn van deze beschouwing ligt ook het feit, hij zich ging vestigen te Antwerpen, de voornaamste handelsstad van de beide Nederlanden, welke over directe handelsverbindingen met het binnen- en buitenland beschikte. Tevens verklaart zich nu ook gemakkelijk, hoe zijn lettersoort te Keulen zoo spoedig bekend werd, en ten slotte wordt het dan ook duidelijk, waarom hij zijn drukjes steeds van zulke volledige adressen voorzag, met woonplaats en straatnaam erbij, en steeds met de zorgvuldige vermelding, dat hij ‘lettersnijder’ was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En hij heeft succes gehad met zijn reclame. Van 1496 af dateert de snelle verbreiding van zijn lettersoort in Nederland en België, zoodat nog geen halve eeuw daarna de grootste helft van de nederlandsche en belgische drukkerijen de typen van onzen Rotterdammer had aangekocht. Ter voegzame illustratie volge hier de lijst der drukkers, bij wie men de Lettersnijder-type aantreft. Het onderzoek loopt slechts tot het jaar 1540, en is voornamelijk gebaseerd op de gegevens, welke in de 22 tot heden verschenen afleveringen van Wouter Nijhoff's werk L'art typographique dans les Pays-Bas (1500-1540) te vinden zijn. Het is mogelijk, dat hier of daar een naam te veel of te weinig in de lijst voorkomt, daar de facsimiles bij Nijhoff niet altijd voldoende materiaal geven, om met volkomen zekerheid te oordeelen. Die middeleeuwsche lettersoorten lijken meermalen zoo sprekend op elkaar, dat het zelfs voor een geoefend oog niet altijd mogelijk is, een definitief oordeel te vellen zonder inzage van de oorspronkelijke drukwerken. Eveneens staat het vast dat verschillende drukkers, vooral in de latere jaren, hun letters niet van Lettersnijder zelven betrokken hebben, doch ze hebben laten copieeren door een anderen lettersteker. Ook dit doet weinig aan de hoofdzaak af. Copie of geen copie, het letterBEELD, de teekening, blijft van Hendrik den LettersnijderGa naar voetnoot1).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alles bijeengenomen hebben er in de beide Nederlanden van 1493 tot 1540 omstreeks 70 drukkerijen bestaan, en daarvan hebben er 43, dus 60% de type van Hendrik den Lettersnijder aangeschaft. De overigen waren in hun smaak en keuze verdeeld. De drukkerijen in Vlaanderen (te Brugge en Gent), hielden meer, en zulks onder den invloed der fransche cultuur, die door het Bourgondische hof werd bevorderd, van een type met fransch cachet. Leuven gebruikte onder den invloed van den daar vertoevenden humanisten-kring, waartoe ook Erasmus eenigen tijd behoorde, bijna uitsluitend de uit Italië stammende romeinsche en cursieve lettersoort. Ook te 's-Hertogenbosch was dit het geval, wat wel toe te schrijven is aan de daar wonende Broeders van het Gemeene Leven, die zelf een drukkerijtje hadden. In Deventer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Zwolle treft men drukkerijen aan, welker letters meer naar duitsche voorbeelden waren gesneden. Doch over het algemeen kan men zeggen, dat overal elders, waar de cultuur een onvermengdnederlandsch karakter droeg, zooals in bijna alle in de lijst hierboven genoemde plaatsen, de lettersoort van Hendrik Pieterszoon van Rotterdam ingevoerd werd, soms zelfs met uitsluiting van alle andere lettersoortenGa naar voetnoot1). Binnen 30 à 40 jaren had de Lettersnijder-type zich dus zóó ingeburgerd, dat zij als 't ware de klassieke nederlandsche boekletter was geworden, een feit, dat niet alleen een eervol getuigenis aflegt voor den echt-nederlandschen kunstzin en het koopmansoog van onzen Rotterdammer, maar dat evenzeer den goeden smaak eert en het nationale streven van onze oude nederlandsche boekdrukkers, die zich met bekwamen ijver erop toelegden, hun clientèle ‘nationaal fabrikaat’ aan te bieden. Want de door Lettersnijder ontworpen type was ook in haar ons taan en haren oorsprong een nationale, specifiek-nederlandsche letter. Doch daarover straks. Tot nu toe hebben wij slechts kennis gemaakt met één lettersoort, door Hendrik den Lettersnijder ontworpen en in den handel gebracht. Zij telde, zooals gezegd, 98 mm. hoogte per 20 regels. Wij zullen ze noemen de ‘middelste’ type, ter onderscheiding van twee andere lettersoorten, een groote en een kleine, eveneens door onzen Lettersnijder geteekend, die echter in vorm en constructie geheel en al gelijk zijn aan de eerstgenoemde, en alleen in grootte en dikte verschillen. De aanduiding is dus bij deze twee andere typen eveneens M75, doch de hoogte per 20 regels is respectievelijk: 115 en 80 mm. Naast M75 98 krijgen we dus twee formules, nl. M75 115, een groote lettersoort, die gewoonlijk slechts gebruikt wordt om enkele regels, die goed in het oog moeten loopen, te zetten, en M75 80, een kleinere type, waarmede boeken van klein formaat, of van groot formaat, doch dan in 2 kolommen, werden gedrukt. De groote lettersoort treft men in de handen van Hendrik den Lettersnijder het eerst aan in een allerzeldzaamst boekje van 6 blaadjes in 4o-formaat, dat in de Universiteitsbibliotheek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Gent berust, en dat geen titel draagt, noch ook een jaartal. Het bevat een aantal latijnsche woorden, en begint: ‘Curia, palacium’ - bij gebrek aan beter, wordt het boekje zoo geheeten - met daarboven de nederlandsche vertaling van ieder woord. Blijkbaar was het dus een schoolboekjeGa naar voetnoot1). Wat echter dit werkje tot een zeer bijzondere merkwaardigheid maakt, is de laatste regel: Impressum. Rotterdammis Per me. Henricum Lettersnid(er). dat is: Gedrukt te Rotterdam door mij, Hendrik (den) Lettersnijder. zooals men op het hierbij gevoegde facsimile (Fig. III) kan lezen. Het blijkt alzoo, dat Hendrik Pieterszoon de Lettersnijder ook te Rotterdam een drukkerijtje heeft gehad. Of hij daar nog meer heeft gedrukt dan dit eene schoolboekje, is niet bekend. Ook weten we niet precies, in welk jaar hij zich in zijn geboortestad heeft gevestigd, daar het schoolboekje geen datum draagt. Doch hier komen gegevens van andere zijde ons ter hulp. Reeds in 1873 had Marinus Campbell, een fijn incunabelkenner en bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, in een opstelletje over ‘De beginselen der boekdrukkunst te Rotterdam’ de aandacht gevestigd op dit schoolboekje, dat door Ferdinand Vanderhaeghen op de Universiteitsbibliotheek te Gent ontdekt was in den band van een oud boek, waar het in losse blaadjes was opeengeplakt tot Ersatz-bordpapier. Bij een nauwkeurige bestudeering van de lettersoorten, waarmede het boekje is gedrukt, kwam Campbell tot het resultaat, dat het omstreeks 1505 van de pers moet gekomen zijnGa naar voetnoot2). Dat Campbell daardoor toonde, een goed oog te hebben op oud drukwerk, wordt bevestigd door een aanwijzing, welke ik te danken heb aan Mej. Dr. H.C.H. Moquette, adjunct-archivaris van het Gemeente-archief te Rotterdam. Beantwoordende aan mijn verzoek, om zoo mogelijk in de Rotterdamsche archieven nasporingen te doen omtrent Hendrik Pieterszoon den Lettersnijder, wees Mej. Moquette mij twee stukken aan, voorkomende in het Archief der Weeskamer, respectievelijk gedateerd: 7 Dec. 1504 en 19 October 1509. In het eerste stuk verklaren de Weesmeesteren, dat ‘heinric pieters soen de printer’ wiens vrouw, die ‘geertruut claes dochter’ blijkt geheeten te hebben, overleden was, den inventaris van zijn goederen heeft overgelegd (verteech ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. CURIA PALACIUM (Rotterdam, z.j., NK. 665). bl. 6b.
Uit NAT., pl. Rotterdam (cliché 288, proef). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertiet), en beloofd heeft, voor zijn kinderen: Cornelis - dezen treffen we later te Delft als boekdrukker aan - Pieter en Catharina, als wier weesmeester de stad Rotterdam optrad, de noodige zorg te zullen dragen. Uit hetzelfde stuk blijkt, dat het huis van Hendrik den Lettersnijder gelegen was ‘int westvirendeel binnen dijcx’, en aan de westzijde belendde aan ‘de Spoyeuaert’. Dat wil dus zeggen, dat hij woonde op de Hoogstraat, hoek Spui, thans no. 347 (mode-rnagazijn van de firma Lampe). Wij laten hier de oorkonde in haar geheel volgen:
Wij Joris Huych Wittesoen ende Pieter Ghijsbrecht Daemszoen scepenen in Rotterdam oirkonden omdat gekuert is etc., dat Heinric Pieterssoen de printer verteech ende vertiet van Cornelis, Pieter, ende Katrijn, sijn weeskinderen, daer moeder oif was Geertruut Claesdochter saliger gedachten. In den eersten zoe sal Heinric blijven in allen goeden ende in allen insculden ende uutschulden. Item Heinric bewijst hem elcx voer hoer moederlic erue ses pont groet vlaems te betalen binnen sjaers daerna dat sij van horen vader vertegen waren. Item Heinric sal Pieter sijn weeskint houden tot sijn mondigen dagen toe ende hem geunen eten ende drincken, cleederen ende scuenen. linnen ende wollen tot all sijn noetdrufte toe ende ter scholen houden gaen, als hij dat mit eren sal willen verandwoerden. Item dit heeft hij versekert up sijn huys ende erue, daer hij nv tertijt inwoent, staende int westvirendeel binnen dijcx ende heeft belegen Margriet meester Jans weduwe an de oostzijde ende de Spoyevaert ande westzijde, noch versekert up sijn porsse en up sijn printen, item voert up all sijn goet wonnen ende ongewonnen. In kennissen besegelt mit onsen segelen int jaer ons Heren xvc ende vier upten sevenden dach in DecemberGa naar voetnoot1).
Het blijkt dus achteraf, dat Campbell's vermoeden, volgens hetwelk het boekje Curia palacium omstreeks 1505 zou gedrukt zijn, niet ver van de waarheid af kan staan. Dat Hendrik Pieterszoon in 1504 te Rotterdam woonde staat immers vast. Wanneer er evenwel naar een nauwkeuriger dateering van het zeldzame Rotterdamsche boekje wordt gevraagd, zou ik meenen, dat we den datum nog iets vroeger kunnen stellen, bijvoorbeeld op 1503-1502, of zelfs op ongeveer 1501. Want het vermoeden ligt wel een beetje voor de hand dat Lettersnijder zijn latijnsch schoolboekje te Rotterdam gedrukt heeft vrij spoedig na zijn aankomst in die stad, daar zulke werkjes voor de oude drukkers een geliefkoosd reclame-artikel waren. Als zij zich ergens gingen vestigen, verspreidden zij bij voorkeur het eerst een schoolboekje. Dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was een artikel van niet te grooten omvang, dus goedkoop, dat daarenboven veel gevraagd werd, en dat tegelijkertijd een geschikte proefneming voor henzelven was om hun persen zuiver te ‘stellen’, de inkt op de noodige dikte en samenstelling te brengen, nieuwe knechts te oefenen in het hanteeren van de pers. enz. enz. Nog een andere reden is er, om den druk van het Rotterdamsche boekje op omstreeks 1500 of kort daarna te stellen. De reeds genoemde Keulsche drukker Hermann Bumgart gebruikte, zooals wij boven zagen (blz. 15-16), naast type M75 98 ook type M75 115, en deze laatste lettersoort is juist de groote type van Hendrik den Lettersnijder. In welk jaar Bumgart die lettersoort ging gebruiken, staat niet vast. Men vindt ze alleen in een boekje zonder datum, dat zeker niet lang vóór 1500, en waarschijnlijk vlak na 1500 is gedruktGa naar voetnoot1). Evenals de lettersoort M75 98 moet Bumgart te Keulen ook de lettersoort M75 115 van Hendrik den Lettersnijder ontvangen hebben. En daar deze type omstreeks 1500 te Keulen verschijnt, moet Lettersnijder's boekje, dat hij te Rotterdam uitgaf, en waarin die lettersoort voor 't eerst gevonden wordt, óók omstreeks dit jaar, of niet lang daarna, van de pers gekomen zijn. Het hier volgende cliché (fig. IV) vertoont 'n zevental regels in die groote type, uit een druk van 1508, zoodat de lezer zelf kan oordeelen hoe ze staat. Men ziet dat de letter geheel hetzelfde karakter draagt als de middelste type, boven in fig. II afgebeeld: iet of wat zwaar, maar duidelijk, en zeer regelmatig van vorm. Uit het onderschrift van fig. IV blijkt, dat het ontleend is aan een boekje, door Hendrik den Lettersnijder 20 Juli 1508 gedrukt te Delft. Daarheen moeten wij onzen rondtrekkenden Rotterdammer thans volgen. Doch eerst moeten wij nog iets anders vermelden. We weten omtrent Lettersnijder's leven en bedrijf tijdens de jaren 1501-1508 alleen dit: dat hij te Rotterdam het boekje ‘Curia palacium’ drukte, en daarvoor, behalve zijn middelste type, ook zijn groote lettersoort heeft gebruikt; dat hij verder op 7 Dec. 1504 nog in Rotterdam woonde, en dat hij op 20 Juli | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1508 te Delft, met een nieuwe (de kleine) type, een boekje gedrukt heeft. Daar dit boekje echter niet grooter is dan 10 blaadjes in 8o-formaat, wat hoogstens een paar weken werk kan gekost hebben, is het mogelijk, dat hij pas in 't voorjaar van 1508 zijn woontenten te Delft heeft opgeslagen. Heeft hij in dien tusschentijd soms nog iets anders gedrukt, en is hij misschien ook op andere plaatsen aan den arbeid geweest dan in Rotterdam en Delft? In 1870 heeft W. Eekhoff een beschrijving gegeven van een boekje getiteld: Dit zijn die statuten ende landrechten vanden landen van westvrieslant. Het bestond uit 64 bladzijden (32 bladen) in 8o-formaat, die 4 katernen vormden, geteekend [a], b, c, [d]. Op het titelblad bevond zich in houtsnee het Wapen van Friesland,IV HENRICUS CALIGIS. Tractatulus super materia indulgentiarum (Delft, 20 Juli 1508: NK. 1047) bl. 1a.
Ontleend aan NAT., pl. Delft, I. 3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl de keerzijde van het titelblad eene houtsnee bevatte voorstellende Jesus voor Pilatus, die zich de handen wascht. Eekhoff had dit boekje opgezonden aan Holtrop en Campbell, die hem mededeelden, dat het vermoedelijk gedrukt was door Hendrik Pieterszoon Lettersnijder te Delft ‘van wien - zoo voegden zij erbij - drukwerken uit dien tijd met gelijke letter en houtsneden bestaan, waarvan een het jaartal 1510 draagt’Ga naar voetnoot1). Men zou aan de juistheid van het oordeel van Holtrop en Campbell nog kunnen twijfelen, indien zij dat alleen gegrond hadden op de ‘gelijke letter’. De Lettersnijder-type werd immers op tal van plaatsen gebruikt, zooals we gezien hebben. Doch de twee deskundigen wijzen ook op drukwerken met gelijke ‘houtsneden... waarvan één [drukwerk] het jaartal 1510 draagt’Ga naar voetnoot2). Het is dus wel niet te betwisten, dat Hendrik Lettersnijder ook de Statuten ende landrechten van westvrieslant heeft uitgegeven. In welk jaar kan dat gebeurd zijn? Bedoelde statuten werden 3 Juli 1504 uitgevaardigd door hertog George van Saksen. Het is de beroemde ‘Saksische Ordonnantie’, waarbij de keizerlijke rechten, met behoud van sommige landsgewoonten, in Friesland werden ingevoerd (Eekhoff, t.a.p.). Men zou dus kunnen vermoeden, dat Hendrik Lettersnijder het boekje in de jaren 1504-1508 heeft gedrukt. En daar het wel niet te veronderstellen is, dat men uit Friesland naar Rotterdam of Delft is gekomen, om de statuten dààr te laten drukken, is het wel mogelijk, dat Lettersnijder in die jaren ook in Friesland is geweest als rondreizend lettergieter en boekdrukker, zooals er in binnen- en buitenland toentertijd zoo velen bestonden. Alles hangt hier echter af van de vraag, of de door Lettersnijder gedrukte uitgave der Statuten werkelijk de ‘eerste druk’ is. Eekhoff beweert dat zonder eenige aarzeling. Ik voor mij vind het zeer twijfelachtig. Er bestaan namelijk nog 3 andere uitgaven van de Statuten, alle drie ongedateerd. De eene is van Zwolle, Peter Os van Breda | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(NK. 1953), de andere van Amsterdam, Reynier Heynricxzoon (NK. 1954), de derde van Leiden, Peter Janszoon (NK. 1955). De laatste twee uitgaven vallen echter buiten onze beschouwing, daar zij niet vroeger kunnen zijn dan 1533 en 1538. En toen was Hendrik de Lettersnijder reeds lang van het tooneel verdwenen. De vraag is dus alleen: Van welk jaar is de Zwolsche uitgave? Ze is zeker van vóór 1510-11, want omstreeks dien tijd verdwijnt de Zwolsche drukkerij van Peter Os. En daar in de Lettersnijder-uitgave een houtsnee voorkomt, die wij eerst in December 1510 te Delft aantreffen, en deze houtsnee zeker niet gesneden is ten behoeve van de Statuten van Westvrieslant, maar behoort tot een serie van een ascetisch werkje, dat vóór de Statuten moet verschenen zijn, ben ik vast van meening, dat de Statuten-uitgave, door Lettersnijder gedrukt, omstreeks 1511 te Delft is verschenen, en dus slechts een copie is van den eersten druk, die te Zwolle werd uitgegeven. Zekerheid zullen we pas krijgen, wanneer het exemplaar van de Statuten, dat Eekhoff in 1870 gezien heeft, weer terecht is gekomen. Noch in Stedelijke, noch in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden was het in 1917 te ontdekken. Wel zeide Eekhoff, toen hij in 1870 bibliothecaris was van de Stedelijke Bibliotheek: ‘WIJ zijn zoo gelukkig een exemplaar van den eersten druk te bezitten’, doch men bedenke, dat Eekhoff tegelijkertijd boekhandelaar-antiquair was, zooals Mej. R. Visscher te Leeuwarden mij melddeGa naar voetnoot1). Dat er echter een vrij vroege druk van de Statuten moet bestaan hebben (hetzij van Lettersnijder, hetzij van een ander), die ons thans onbekend is, blijkt daaruit, dat de Amsterdamsche uitgave van omstreeks 1533 (NK. 1954), die de tweede is welke wij kennen. zich aandient als ‘derdewerf wel ghecorrigert’Ga naar voetnoot2). Doch laten we onzen beweeglijken Lettersnijder verder volgen bij zijn verhuizing van Rotterdam naar Delft. In het Rotterdamsche Weeskamer-Archief bevindt zich nog een tweede verklaring, die met Hendrik Pieterszoon in verband | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat. Ze is gedateerd 19 Oct. 1509, en bevat een getuigenis van den schilder Jan Lucaszoon te Delft, die getrouwd is met Katrijn, de dochter van Hendrik Pieterszoon, en die de verklaring aflegt, dat het geheele bedrag (zes pond groot vlaamsch) dat de vader haar uit de moederlijke erfenis was verschuldigd, is betaald.
Itan upten xixen dach in October ao ix soe heeft Ian Lucaszoen die scilder woenende tot Delf als man ende voecht van Katrijn voirseyt gekent (verklaard) van Heinric Pieterssoen sijn wijfs vader wel voldaen ende betaelt te wesen van sijn wijfs moederlik erue den lesten penninc mitten eersten, te weten ter somme toe van ses pond groet. Presentibus (in tegenwoordigheid van) Jan Wijnants zoen ende Pieter Ghijsbrecht Daems zoen weesmeesters.Ga naar voetnoot1) V. ENGELBERTUS CULTIFICIS, O.P., Defensorium privilegiorum fratrum mendicantium (Delft, 28 Sept. 1508: NK. 664).
Ontleend aan NAT., pl. Delft, I, 1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. VI. DRUKKERSMERK van Hendrik Pieterszoon Lettersnijder. Uit Die seuen getijden der passiën ons heren (Delft, 12 Dec. 1510), blz. 40b.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hendrik's dochter Katrijn was dus in October 1509 woonachtig te Delft, en daar getrouwd met een schilder. Maar ook haar vader woonde daar. Uit het archief van de Weeskamer blijkt dat niet, doch wij weten het uit de boekjes, die hij te Delft drukte, De datum van het boekje van Henricus CaligisGa naar voetnoot1), waaraan fig. IV is ontleend, toont ons aan, dat Hendrik de Lettersnijder 20 Juli 1508 te Delft woonde, en wel bij de Nieuwe Kerk, zooals blijkt uit het onderschrift, dat in zijn geheel luidt: ‘Impressum delff prope nouam ecclesiam Per me Henricum petri Lettersnider anno domini 1508. 20a Iulij Laus deo’: Gedrukt te Delft bij de Nieuwe Kerk, door mij Hendrik Pieterszoon Lettersnider in 't jaar des Heeren 1508, den 20en Juli. God zij lof. Twee jaren later, in de Seven Getijden van 12 Dec. 1510, geeft hij zijn adres duidelijker aan: ‘Bij dat martuelt Aen die suitsijde van die niewe kerke’. Reeds spoedig na het werkje van H. Caligis gaf hij nog 4 andere werkjes uit, in één bundel vereenigd, en van twee datums voorzien: 28 September en 8 October 1508Ga naar voetnoot2). Deze bundel beslaat 108 blaadjes in 8o-formaat, en is dus vrij omvangrijk, zoodat onze Lettersnijder tusschen 20 Juli en 28 September 1508 extra hard blijkt gewerkt te hebben. In al deze boekjes gebruikt hij, zoover wij weten voor 't eerst, zijn kleine type M75 80, welke men hier in fig. V afgebeeld ziet. Het is weer precies dezelfde lettersoort als zijn eerste type (fig. II), doch kleiner en natuurlijk iets magerder. Hebben nu die twee nieuwe lettersoorten, de groote en de kleine, evenveel opgang gemaakt als Lettersnijder's middelste type, die hij omstreeks 1493 in den handel bracht? ‘Evenveel’ kan men niet zeggen, althans niet van de grootere type. Doch dat ligt niet dààraan, dat die letters, wat hun teekening en karakter aangaat, minder in den smaak zouden gevallen zijn, maar dat die formaten niet zooveel gebruikt werden. De groote type was natuurlijk vanzelf reeds door haar dikte en zwaarte ongeschikt om veel gebruikt te worden; ze kon alleen worden aangewend voor opschriften, titelbladen en derg. De kleine lettersoort kwam eerst wat later algemeen in gebruik, toen er meer kapitaalkracht en dus ook ondernemingsgeest onder de nederlandsche boekdrukkers kwam, en men meer werken ging drukken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van grooteren omvang, vooral Bijbels, die echter pas vanaf omstreeks 1520, speciaal vanuit Antwerpen, begonnen verspreid te worden. Ze werden dan gedrukt in folio-formaat in 2 kolommen. Voor zulke werken was de middelste type niet bruikbaar; ze was te groot, en zou dus de boeken zoo zwaar en zoo volumineus hebben gemaakt, dat ze bijna niet te hanteeren waren. Afgezien echter van deze omstandigheden, die slechts van buiten op de zaak inwerkten, kan men zeggen, dat van de 43 drukkers, die in Nederland en België de middelste type van Hendrik den Lettersnijder hebben aangeschaft, het meerendeel later ook de twee andere soorten, de groote en de kleine, hebben gebruikt. Reeds een vluchtige inzage der platen van Nijhoff's Art typographique kan den lezer daarvan overtuigen. Het laatste boekje, dat Hendrik de Lettersnijder te Delft heeft gedrukt, is gedateerd 17 Febr. 1511. Het is een werkje over Die negen couden (bijzondere smarten) van het lijden van Christus, gevolgd door nog verschillende andere beschouwingen over hetzelfde onderwerp. Het omvat 104 blaadjes in 8o-formaat en is gedrukt met de middelste type. Ofschoon Lettersnijder reeds eenige jaren in het bezit was van zijne kleine type, waardoor hij dus meer regels op één bladzijde kon krijgen, en het zooeven genoemde boekje kleiner van omvang en derhalve ook goedkooper in prijs had kunnen maken, gaf hij hier toch weer de voorkeur aan de middelste lettersoort. Alleen uit voorliefde voor zijne oudste type, waarmede hij het meeste succes had gehad, heeft hij dat wel niet gedaan; veeleer deed hij het met 't oog op het publiek. Het boekje over De negen couden was natuurlijk bestemd voor gewone, eenvoudige geloovigen, en die waren nu eenmaal aan die middelste lettersoort gewend. Bijna alle nederlandsche devotieboekjes van het einde der 15e en het begin der 16e eeuw zijn met die type gedrukt. Daarenboven was die middelste lettersoort flink duidelijk en goed leesbaar, en dat was óók wat waard. De kunst van lezen was toentertijd onder het gewone volk nog zoo bijster veel niet verspreid; vele eenvoudige zielen zullen ongetwijfeld toch al veel moeite gehad hebben, om die middelste type, met hare duidelijke, forsche letters, te ontcijferen. Met eene kleinere lettersoort konden ze vermoedelijk er heelemaal niet meer uit wijs worden. Wij zien dan ook, dat onze Letter- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
snijder zijn kleine lettersoort het eerst gebruikt, en slechts blijft gebruiken, voor boekjes die in het Latijn waren geschreven, en die dus vanzelf slechts onder de oogen kwamen van min of meer geleerde menschen. In verband met de verschillende lettersoorten moeten we nog even vermelden en vertoonen het drukkersmerk, dat Hendrik de Lettersnijder gebruikte. Reeds bij de oudste drukkers vindt men de gewoonte, om aan het slot van hun werken een figuur of teekening te plaatsen, die betrekking had op hun vak of hun afkomst, hun naam, de plaats of het land van hun inwoning enz. enz. De variaties die men op dat gebied vindt zijn talloos, maar gewoonlijk komt er toch een wapen bij. Dat is ook het geval in het drukkersmerk van Hendrik den Lettersnijder, hier in fig. VI afgebeeld. Het vertoont een verticaal geplaatst zwaard met de punt omlaag, aan welks stootplaat rechts en links een hand hangt; ongetwijfeld staan deze twee handen in verband met de bekende ‘etymologie’ van de stadsnaam ‘Handtwerpen’. Het zwaard is vergezeld van drie meerblaren met de naar links omgekrulde steeltjes omlaag, het onderste meerblad over de punt van het zwaard heengaande. Het helmteeken is een half naar links gewende uitkomende aap tusschen een baniervluchtGa naar voetnoot1). Het eerst vinden wij dit drukkersmerk gebruikt te Delft in het reeds meer genoemde werkje van Engelbertus Cultificis, waar het voorkomt na het eerste gedeelte van den bundel (bl 88b), dat gedateerd is 28 Sept. 1508, In gewone drukletters staat erboven; ‘Delff in Hollandia’ en eronder: ‘Per Henricum Lettersnijder’. Een dergelijk boven- en onderschrift, latijnsch of nederlandsch, staat er altijd bijGa naar voetnoot2). Uit het feit, dat Lettersnijder dit drukkersmerk eerst gebruikte, toen hij zich in 1508 te Delft ging vestigen, kan men gereedelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afleiden, dat hij dààr pas besloten heeft, zich voorgoed op het boekdrukkersvak te gaan toeleggen, en zijn boekjes dus niet meer zooals te Antwerpen en te Rotterdam, te beschouwen als reclame-middel voor zijn letterstekerij, maar als werkelijke handelsartikelen. Hij heeft dan ook te Delft meer boekjes uitgegeven dan vroeger. Het is echter niet genoeg, om een werkzaamheid van drie jaren (1508-1511) te vullen, zoodat wij mogen aannemen, dat hij ook te Delft zijn oorspronkelijk bedrijf van lettersteker heeft voortgezet, al zal de concurrentie van vakgenooten - en die was er genoeg - aan den omvang van zijn bedrijf wel eenige schade hebben gedaan. Na zijn laatste boekje van 17 Febr. 1511 hooren wij niets meer van hem. Is hij in of omstreeks dat jaar overleden? Of is aan zijn zaak door brand of wat dan ook een ongeval overkomen? Het is moeilijk uit te maken. Alleen weten wij, dateerst in September 1517 zijn zoon, Cornelis Hendrikszoon Lettersnijder, de drukkerij weer ter hand neemt. Op genoemden datum gaf deze een latijnsch werkje uit van Lucas Nerdenus over den oudsten oorsprong van de stad DelftGa naar voetnoot1). Dezen Cornelis kennen wij reeds als halven wees uit de boven (blz. 23) uitgegeven acte van de Rotterdamsche Weeskamer. Zijn huis lag ‘iuxta forum piscarium’, of zooals het elders heet: ‘aen die Vismarct’, en zijn zaak bleef daar minstens tot het jaar 1534 bestaan. Doch met dezen Cornelis kunnen wij ons hier niet verder bezighouden, al is de verleiding om nog iets van hem te zeggen, werkelijk groot, niet alleen wegens het karakter van de werkjes, die hij uitgaf, en waarin de invloed van de opkomende Hervorming merkbaar is, maar vooral ook om de nieuwe lettersoorten die hij sneed, en waarvan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sommige een eigenaardig karakter dragen, geheel afwijkend van de Lettersnijder-typen. Dat Cornelis evenwel ook de tradities van zijns vaders zaak hoog hield, en in smaak, technische bekwaamheid en ondernemingsgeest bij dezen niet ten achter stond, bewijst het latijnsche Psalterium, dat hij 29 Januari 1530 drukte. Het is een prachtige foliant van 186 bladen, een kostbare onderneming, die hij blijkbaar niet alleen aandurfde; vandaar dat hij het werk uitgaf in verbinding met Bartholomaeus Jacobszoon te Leiden, en Jan Severszoon den Kreupele te AmsterdamGa naar voetnoot1). De tekst van de psalmen is gedrukt niet een lettersoort (M75 154), die apart voor dit werk is gesneden, en die geheel en al in den Lettersnijder-stijl is uitgevoerd. Ze is echter ruim anderhalf maal zoo groot als de middelste type van Cornelis' vader (fig. II). De reproductie uit dit Psalterium, welke Nijhoff in zijn Art typographique (Livr. 17, pl. V) geeft, doch die jammer genoeg te groot is, om in ‘De Gulden Passer’ te worden herhaald, is werkelijk een lust voor de oog en, zoowel door de smaakvolle afwisseling van rood en zwart, als door de werking van de krachtige type, met haar sobere en toch sierlijke vormen, en ook door de groote putti-initiaal, die naar Bazelsche voorbeelden schijnt te zijn gesneden. Alleen geven wij hiernaast van Cornelis Hendrikszoon den Lettersnijder het drukkersmerk, dat wel niet door fraaiheid uitmunt, maar dat in dit artikel toch zeer zeker op zijn plaats is, omdat het de voortzetting en ontwikkeling symboliseert van een bedrijf, dat door den vader, Hendrik Pieterszoon, met zulk een succes werd uitgeoefend. Het stelt voor het wapen van de stad Delft, geeft door het woord ‘Lettersnider’ aan, dat de benaming reeds tot een vormelijken familienaam was overgegaan, bevat onderaan de voorletters van Cornelis Hendrikszoon, en twee van de drie meerbladen welke op het drukkersmerk van zijn vader voorkomen. Het zwaard en de twee handen, als toespeling op de stad ‘Handtwerpen’ zijn echter weggelaten (zie fig. VII). Als een zeer bijzondere merkwaardigheid kan nog vermeld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, dat de koperen matrijzen, welke Hendrik de Lettersnijder en zijn zoon Cornelis voor de volle lombarden en voor de middelste lettersoort gebruikt hebben, nog bewaard gebleven zijn in de kostbare verzameling van oud lettergietersmateriaal, welke in het bezit is
VII. DRUKKERSMERK van Cornelis Hendriks-zoon Lettersnijder. Uit het Psalterium (Delft, Aug. 1532; NK. 347), bl. 104b. Ontleend aan NAT., I. 2.
van de bekende firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. Van Cor nelis Lettersnijder zijn deze matrijzen overgegegaan in de handen van Aelbrecht Hendrickszoon van Leuningen, die in 1570 eveneens te Delft een drukkerij bezat, in 1590 zijn zaak verplaatste naar Den Haag, en ze in 1605 overdeed aan zijn schoonzoon Hillebrant Jacobszoon van Wou. Nadat de Weduwe van Wou de matrijzen in handen had gehad tot 1661, deed ze die, tegelijk met haar zaak, over aan Hillebrant van Wou Jr., wiens inboedel 26 Maart 1670 te 's-Gravenhage aan den meestbiedende werd verkocht. Waar toen de matrijzen gebleven zijn, weet men niet zeker. Waarschijnlijk zijn ze in handen gekomen van den Amsterdamschen drukker Daniel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elzevier, die opgevolgd werd door de firma Jan Roman & Co. Van deze werden de matrijzen, tegelijk met al het andere lettergietersmateriaal, in 1767 aangekocht door Johannes Enschedé I, den stichter der bekende Haarlemsche firma. Dit alles kan men lezen in het groote werk, dat Mr. Charles Enschedé in 1908 over de lettergieterijen in Nederland heeft uitgegevenGa naar voetnoot(1), en waar men ook (p. 26) een afdruk kan vinden van de letters, teekens, cijfers, ligaturen enz., welke uit de bedoelde matrijzen zijn gegoten. In het werk van Mr. Enschedé worden ook (p. 7-23) tal van andere gegevens medegedeeld, welke op Hendrik Pieterszoon Lettersnijder en de door hem gestoken lettersoorten betrekking hebben. Onze Rotterdammer wordt daar genoemd ‘Henric de Delft’ (p. 7), omdat van het foutieve standpunt wordt uitgegaan, dat zijn te Delft zonder jaartal gedrukte Commendacie (n. 15 van de lijst hier beneden), die zeker pas omstreeks 1508 is gedrukt, ontstaan zou zijn circa 1490. Dit heeft geleid tot de bewering, die reeds van Johannes Enschedé I afstamt, en die in den ouden Catalogus der Stadsbibliotheek te Haarlem (Suppl. I, p. 111) in 1852 herhaald werd, dat Hendrik de Lettersnijder van 1480 tot 1490 te Delft een drukkerij zou hebben bezeten. Deze en andere misvattingen zijn oorzaak, dat men in bedoeld betoog over Hendrik den Lettersnijder tal van dingen aantreft, die met het hier geplaatste artikel in lijnrechten strijd zijn. Ik meen echter te mogen verzekeren, dat een eventueele contrôle van de bronnen, die ik overal zorgvuldig heb aangegeven, het door mij geschrevene zal bevestigen. Te Antwerpen heeft nog een drukkerijtje bestaan van een zekeren Jan Lettersnijder, die zich ook ‘Jan Dinghessche [Dinghelsche?] alias Lettersnijder’ noemtGa naar voetnoot2), Hij drukte daar, wonende ‘bij die wilde zee’, een Hoveken van devocien, en een werkje van Bernardus de Lutzenburg, Compendium de sancta Anna, beide zonder jaar. Vooral dit laatste werkje heeft een vrij primitief aspect, en lijkt zoo op 't oog omstreeks 1500 à 1505 gedrukt. Verder gaf hij nog drie Muntvaluaties uit, een in 't nederlandsch van 1524, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee fransche van 1525 en 1526, terwijl hij in de nederlandsche uitgave tegelijk erbij vertelt, dat hij ‘in de corte gasthuys strate’ woonde. Bij de eerste uitgave van dit artikel (1919) kende ik het materiaal van dezen Jan Lettersnijder slechts uit de reproducties van Nijhoff's Art typographique, en bleef er daarom buiten, of deze ‘Lettersnijder’ reeds in het begin der 16e eeuw zou hebben gedrukt, en 20 jaar later wéér op het tooneel verschenen was. Nu ik echter in de gelegenheid ben geweest, het Hoveken van devocien, dat door Nijhoff-Kronenberg op ‘c. 1500’ wordt gedateerd (NK. 1143), te zien en te bestudeeren, ben ik vast van meening, dat dit slordig, en met versleten materiaal gedrukte boekje pas omstreeks 1525 kan verschenen zijn. En daarom ben ik eveneens van meening, dat het Compendium de S. Anna (NK. 296), al ziet het er wat primitief uit, ook met oud materiaal dat ergens werd opgekocht, is gedrukt, en dus óók omstreeks 1525 ontstaan is. En vermits de drie muntvaluaties van 1524-26 (NK. 887, 2096, 893) er eveneens vrij slordig uitzien, dunkt mij, dat we gerust mogen besluiten, dat Jan Lettersnijder nooit zelf letters heeft gegraveerd of gegoten, maar alleen den naam ‘Lettersnijder’ heeft gedragen, en dat zijn armelijk drukkerijtje te Antwerpen niet eerder heeft bestaan dan omstreeks de jaren 1524-26. Dat overigens zijn letters, vooral de kleinere soort, niet veel fraais te genieten geven, blijkt genoegzaam uit de hierbijgaande reproductie (fig. VIII). Twee zeer voorname vragen moeten wij tenslotte nog trachten te beantwoorden. Waar is de letter van Hendrik den Lettersnijder vandaan gekomen, en waar is zij gebleven? Met andere woorden: Heeft Lettersnijder bij het ontwerpen van zijn letterbeelden naar een bepaald model gewerkt, en: Hoe lang is de door hem gesneden lettersoort, al of niet met wijzigingen, blijven bestaan? Door beide vragen wordt het werk van onzen Rotterdammer in zijn juiste cultuur-historische milieu geplaatst, en moet de beteekenis van zijn arbeid voor de nederlandsche beschavingsgeschiedenis worden toegelicht. Het antwoord op de eerste vraag is gemakkelijker te geven dan op de tweede. Dat Hendrik de Lettersnijder bij het ontwerpen van zijn letterbeelden een bepaald soort van schrift, dat hij in de handschriften van dien tijd vond, nagevolgd heeft, ligt wel voor de hand. Men kan dergelijke feiten honderden malen constateeren, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. HOVEKEN VAN DEVOCIEN
(Antwerpen, Jan Lettersnijder, z.j., NK. 1143), bl. lb. Ontleend aan NAT. I. 2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer men de oude gedrukte boeken inziet. Het was niet meer dan natuurlijk dat, wanneer een boekdrukker zich in een bepaalde stad of landstreek vestigde, hij lettervormen sneed, die overeenkwamen met het schrift, dat de menschen in die stad of landstreek gewoon waren te lezen. Er is dan ook niet veel oefening voor noodig, om, vooral bij de oudste boeken, bijv. van 1460-1480, met één oogopslag vast te stellen, in welk land ze gedrukt zijn. Men bezigde bijna overal de gothische schrijfletter, maar 'n Duitscher vormde die anders dan een Franschman, en een Italiaan weer anders dan een Spanjaard, een Engelschman of een Hollander. Zelfs in onzen tijd is dat nog met de internationale schrijfletter het geval; een Italiaan schrijft een andere hand dan een Spanjaard, en een Franschman een andere dan een Engelschman of een Duitscher, ook als deze laatste de gewone romeinsche letter gebruikt. Hendrik de Lettersnijder heeft dus in zijn lettervormen het nederlandsche schrift nagevolgd. Doch dit hebben alle letterstekers gedaan, die in de Nederlanden werkzaam waren. Niettemin wijken hunne lettervormen onderling zichtbaar van elkaar af, en is het moeilijk, ofschoon in bepaalde gevallen niet onmogelijk, na te gaan, of zij een bepaald soort van schrift hebben willen uitbeelden. Bij Lettersnijder is dat echter vrij gemakkelijk. Naar mijn meening heeft hij als voorbeeld genomen het schrift, dat bij de door Geert Groote gestichte Broeders van het Gemeene Leven allengs in zwang gekomen was. Geert Groote had op het einde der 14e eeuw zijn Broederschap gesticht om onderwijs te geven, en om boeken over te schrijven. Met het oog op dit laatste werden de broeders dan ook ‘Fratres de penna’ oftewel ‘Broeders van de pen’ genoemd. Vooral voor boeken, welke officieele kerkelijke teksten bevatten: bijbels, liturgische boeken, werken van kerkvaders en derg. werd een bepaald soort schrift gebruikt, textura geheeten, een hoekige, forsch-gebouwde, iet of wat zware, maar sierlijke, regelmatige en duidelijke letter. Deze letter is in de handschriften der 15e eeuw dadelijk te herkennen, en wordt ook wel eens de ‘Windesheimsche’ letter genoemd, omdat zij overgenomen werd door de Windesheimer Congregatie, tot welke o.a. Thomas a Kempis behoorde, en die uit de Broeders van het Gemeene Leven is voortgekomen. Natuurlijk legde iedere schrijver iets individueels in zijn schrift, maar toch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertegenwoordigen al die handen één stijl, één schrijfschool. En deze stijl is het, dien men in de door onzen Rotterdammer ontworpen typen terugvindt. In fig. IX ziet men van dat schrift een proeve, genomen uit een Bijbel in zes reusachtige folianten, die in 1464-76 door de Broeders van het Gemeene Leven te Zwolle geschreven werd, en die thans in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht berust. Zelfs aan den leek zal de groote gelijkenis van dit schrift met de letter van Hendrik den Lettersnijder niet ontgaan. Toch bestaan er nog handschriften waarvan de gelijkenis nog treffender is. Het schrift van fig. IX vertoont eenigermate, alhoewel slechts zeer weinig, een duitschen invloed, die misschien daaraan te wijten is, dat de schrijver uit onze oostelijke provinciën afkomstig was. Daarentegen vindt men in een Bijbel, die in 1452 óók te Zwolle door de Broeders werd geschreven, en thans te Leeuwarden berust, de echte hollandsche schrijfletter zonder bijmenging van eenigen vreemden invloed. Een goede afbeelding daarvan kon ik echter op 't oogenblik niet bemachtigen. Hoe regelmatig het schrift in fig. IX ook moge zijn, de letter van Hendrik den Lettersnijder overtreft haar daarin. Dat is ook geen wonder. Een schrijver kan niet zoolang aan iedere letter zitten peuteren, totdat ze in de miniemste onderdeeltjes geheel in orde is. Een lettersteker kan dat wel. Als hij den stempel van een a of een M met eindeloos geduld geheel en al naar zijn zin heeft klaar gekregen, dan zijn alle a's en M's, die uit de matrijs, waarin die stempel is afgeslagen, worden gegoten, precies aan elkaar gelijk. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor den stand van de letters, en vooral ook voor het geheel-vol-maken van de regels. Een schrijver kan niet aan iedere letter zoo lang blijven schilderen, dat ze precies even hoog staat als de andere letters, en vooral is het hem niet mogelijk, de afstanden tusschen de letters en woorden zóó te verdeelen, dat ze niet te dicht op elkaar, of niet te ver van elkaar af staan, en tegelijk alle regels van het boek precies even lang zijn. Men kan dat op fig. IX duidelijk nagaan; vooral de einden der regels zijn onregelmatig. Bij drukwerk waren die inconvenienten vrij gemakkelijk te vermijden. De juiste stand van letters kon men langs mechanischen weg verkrijgen door de matrijzen zorgvuldig te justeeren. En het ‘opvullen’ van de regels was voor den zetter vrij gemakkelijk, omdat hij tijdens het zetten de witte spaties tusschen de woorden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. PROEVE VAN HET SCHRIFT (verkleind op 2/3 van het origineel) van de Broeders des Gemeenen Levens te Zwolle. Uit hs. 31 der Universiteitsbibliotheek te Utrecht, deel V (ao. 1473).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kon verdeelen zooals hij verkoos, en als de regel niet goed wilde uitkomen, door het inlasschen of wegnemen van een afkorting, zijn regel naar believen een paar millimeters langer of korter kon maken. Dit alles houde men in het oog, wanneer men het schrift in fig. IX vergelijkt met het drukwerk in fig. II, IV en V. Vooral op den leek maken die onregelmatigheden, welke bij het schrift onvermijdelijk zijn, en die aan den eigenlijken vorm en bouw van de letterbeelden niets afdoen, soms zulk een indruk, dat de gelijkenis van de geschreven met de gedrukte letter hun daardoor dreigt te ontgaan. De tweede vraag: waar de letter van Hendrik van Rotterdam is gebleven, m.a.w. hoe lang de door hem gesneden lettersoort, al of niet met wijzigingen, is blijven voortleven, is moeilijker te beantwoorden. Een definitieve oplossing verwachte de lezer hier niet, daar de kwestie zeer ingewikkeld is, en nog nergens publiek is behandeld. Wel hebben twee vakmannen, de Heeren J.W. Enschedé en S.H. de Roos, beiden te Amsterdam, beproefd, hun oordeel over dit vraagstuk op papier te formuleeren, maar zij zijn nog geen van beiden ertoe gekomen, dat te laten drukken. Het is ook niet mogelijk dit onderwerp te behandelen zonder een groot aantal reproducties. Wat wij hier als onze meening mededeelen, mag dus slechts worden beschouwd als een voorloopig resultaat, ja eigenlijk slechts als een werk-hypothese, die dus alleen dienst kan doen als een aanwijzing van de richting, langs welke men misschien met succes zou kunnen voortwerken. Naar mijn meening dan is de letter van Hendrik den Lettersnijder tot op heden toe blijven voortleven, maar heeft zij allerlei bijkomstige wijzigingen ondergaan. Tot omstreeks 1530-1540 bleef zij ongeveer onveranderd, doch toen begon een fransche invloed, voornamelijk uit het drukkerscentrum Parijs afkomstig, aan de echt-nederlandsche Lettersnijder-typen een fransch cachet te geven. Bij de drukkers te Antwerpen is dat zeer goed merkbaar. Eenigen tijd daarna, laat ik zeggen: omstreeks 1570, begint voorgoed een duitsche invloed - die reeds veel eerder sporadisch optreedt - op de letter in te werken. Dit geschiedde vooral door en met de invoering der Hervorming, en had in hoofdzaak plaats in Noord-Nederland. In het begin der 18e eeuw krijgen we hier in 't Noorden weer een sterkeren franschen invloed, vooral door de réfugiés, die door de herroeping van het Edict van Nantes (1685) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de noordelijke Nederlanden een schuilplaats kwamen zoeken. En zoo werd de letter van Hendrik den Lettersnijder telkens in onderdeelen naar duitschen of franschen smaak gewijzigd, maar zonder dat de grondvorm, de essentieele bouw der letterbeelden in haar geheel werd aangetast. Natuurlijk werd het gebruik van de gothische lettersoort hoe langer hoe meer op den achtergrond gedrongen door de romeinsche letter, welke heden ten dage uitsluitend de gebruikelijke boek- en krantenletter is; maar vooral voor boeken van godsdienstigen aard, voor katholieke in België en voor protestantsche in Nederland, bleef ‘de duitsch’ - zoo luidt de vakterm - nog lang de geliefkoosde letter. Voor katholieke werken is zij echter sedert het begin der 19e eeuw voorgoed verdwenen; voor protestantsche heeft zij zich daarentegen nog weten te handhaven. Men weet, dat er in Nederland nog streng-geloovige protestantsche streken zijn, waar men tot op heden geen andere Bijbels en Psalmboeken wenscht te gebruiken dan die in ‘de duitsch’ gedrukt zijn. Indien de boven aangegeven werk-hypothese bij nader onderzoek eenige innerlijke waarde blijkt te hebben, dan zou het wel merkwaardig zijn, dat de gothische letter, die in de 20e eeuw hier en daar nog als een specifiek-calvinistische letter wordt aangezien, en die, naar men mij verzekerde, als een stuk geloofsgetuigenis nog voortleeft in het gothische opschrift van De Standaard en van het Predikbeurtenblad, een afstammeling in rechte lijn is van de 15e-eeuwsche schrijfletter, die ontstaan is in de kringen van Geert Groote en Thomas a Kempis. Maar even merkwaardig is dan, dat de trait-d'union tusschen die twee uitersten geweest is, onze oude ‘Henric Pieterszoen van Rotterdamme die Lettersnider’, de man die als lettersteker den vorm en het karakter van onze gothieke, nederlandsche boekletter in bepaalde fijn en teekening heeft vastgelegd, die, zonder dat ons volk zich ervan bewust was, eeuwen lang bij duizenden en duizenden lezers het nationaal bewustzijn heeft helpen bevestigen en versterken, en wiens nagedachtenis door en onder zijn energieke stadgenooten nog eenmaal moge worden vereeuwigd in een ‘Hendrik Pieterszoon Lettersnijderstraat’. * * * Om aan hen, die nu of later verdere onderzoekingen zouden willen instellen omtrent Hendrik Pieterszoon den Lettersnijder, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook om eventueele belangstellenden, die misschien nog een onbekend drukje zouden bezitten of vinden, het noodige materiaal voor een eerste onderzoek aan de hand te doen, moge als aanhangsel een zoo kort mogelijk lijstje volgen van de drukken van Hendrik den Lettersnijder, die bij mijn weten bestaan.
Woerden, Febr. 1923. fr. B. KRUITWAGEN, O.F.M.
NASCHRIFT. - Na de revisie van dit artikel bereikte mij het bericht, dat de firma Lampe te Rotterdam, wier modemagazijn gevestigd is op dezelfde plaats, waar Hendrik de Lettersnijder eertijds gewoond heeft, van plan is een koperen of bronzen gedenkplaat aan te brengen in den gevel van haar gebouw, met een passend opschrift ter herinnering aan dezen energieken Rotterdammer uit de 15e-16e eeuw. Mochten zulke daden van piëteit en waardeering jegens ons voorgeslacht méér voorkomen. B.K. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van de uitgaven van H. Pz. Lettersnijder
|
|