Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGoethe en het ex-librisHOEWEL Goethe geen eigen ex-libris bezat is zijn naam toch onverbrekelijk aan het ex-libris in algemeenen zin verbonden. Vooral tallooze buitenlandsche boekmerken wekken op eenigerlei wijze de herinnering aan een groot man, hetzij dat die eigendomsbewijzen zijn beeltenis dragen, dan wel een spreuk of beeld uit een zijner beroemde werken. Op deze manier betalen zijn vereerders tegenover zichzelf of de buitenwereld den tol van hun hulde. Aan een veelzijdigen geest als Goethe is deze min of meer gemeenzame toenadering ongetwijfeld vaak ten deel gevallen en het aantal ex-libris, geïnspireerd op zijn impressief uiterlijk - een kop als een gekluisterde storm - of op episoden uit Werther en Faust, is vermoedelijk buitengewoon groot. Zoodanige boekmerken, met reminiscenties alzoo aan een universeelen geest als dien van Goethe, behoeft men bovendien niet uitsluitend in Duitschland te zoeken. Een verzamelaar, die niets dan ex-libris, op Goethe betrekking hebbende, heeft bijeengebracht, zou een treffend beeld daarvan kunnen geven. Dergelijke gespecialiseerde collecties van ex-libris bestaan inderdaad; zoo hoorde ik van een verzameling, welke verband houdt uitsluitend met Wagner of zijn werken. De onverbrekelijke band, waarop ik zinspeelde, geldt echter niet de secundaire uitingen als deze, welke immers slechts een echo zijn van zijn geestes-stem. Hij is namelijk metterdaad bekend als ontwerper en graveur van een ex-libris! Toen hij in Leipzig studeerde, als jongeling, was hij vervuld van een sterken drang naar weten, een dorst naar kennis niet alleen, maar ook naar kunnen, waar dit iets anders beteekent dan abstracte kennis. Buitengewoon boeiden hem de beeldende kun- | |
[pagina 46]
| |
Afb. 1. Een door Goethe vervaardigd ex-libris.
sten en daar hij veel eerbied koesterde voor den schilder Oeser duurde het niet lang of deze gaf hem bij de beoefening van enkele grafische technieken een leiding, welke de achttienjarige Goethe zeer waardeerde. Zoo liet Oeser hem ook leeren etsen en houtsnijden. In deze periode geraakte hij in kennis met de twintigjarige Käthchen Schönkopf, de dochter van een wijnhandelaar, door Goethe later beschreven als een flink hoewel niet groot meisje met een vriendelijk, niet buitengewoon mooi gelaat, veel vrijmoedigheid, verstandig, doch niet bijzonder ontwikkeld. Hij koesterde in dien tijd het vaste voornemen haar te huwen; haar innemende karakter palmde hem geheel in en spoedig was deze ontvankelijke natuur geheel verwikkeld in de netten van den extatischen jeugddroom. Hij beminde haar, maar desondanks deden zich voortdurend conflicten voor en toen hij haar, tegen eigen dieperen wil, had verlaten, werd hij voortdurend gekweld door een weemoedig verlangen, hij keert weer tot haar terug en vindt Käthchen... verloofd. ‘Es ist eine alte Geschichte’ zou Heine een halve eeuw later dichtend constateeren en ook de buitenwereld zou dit hebben toegepast op deze episode in het eeuwige wisselspel tusschen man en vrouw. Maar de oorzaak van de breuk was psychisch van aard en wie erkent en onderzoekt dit? Er zijn naturen, waarin deze tragedie van een onafwendbare tweespalt een voorbeschikking is. Hetgeen dan een mysterie heet voltrekt zich in die gecompliceerde geesten bitterlijk onder een hoogen zielenood. Liefde tot steun en vereeniging en daartegenover de drang naar volle expansie, een innige aanhankelijkheidszin en behoefte aan ontplooiïng: welke vrouw verdraagt en waardeert beide in één man? De geschiedenis leert, dat het niet gemakkelijk is de vrouw van een groot man te zijn. Ook Goethe voelde het, dat de fatale slag móest vallen in die jaren van droom en drift, van behoefte aan diepste eensgezindheid en heimwee naar lokkende verten. En Käthchen zou een leven in het licht van zulk een wisselvalligheid niet aanvaarden. Hij schreef haar dan ook na de scheiding: ‘Sie sind das liebenswürdige Mädchen und werden auch die liebenswürdige Frau sein. Und ich, ich werde Goethe bleiben. Sie wissen, was das heiszt. Wenn ich meinen Namen nenne, nenne ich mich ganz.’ Hierin is een rots van onverzettelijkheid, waarbij uit een peillooze diepte een bron vloeit van eeuwige teerhartigheid. Wie het niet Afb. 2. Ontwerp van Alfred Cossmann.
kan verstaan is gansch anders besnaard van gemoed. In den tijd van omgang met Käthchen had hij al het mogelijke gedaan om haar aan zich te binden en ook geestelijk wat op te voeden, want van huis uit ontbrak haar wel eenige ontwikkeling. Hij bezorgde haar goede boeken en zond die later zelfs nog vanuit Frankfurt. En om aan die boeken eenige bekoring te geven graveerde hij een exlibris, vermoedelijk in de werkplaats van den graveur Stock, bij wien hij door toedoen van Oeser deze techniek had geleerd; dat was in 1767. Een meesterstuk heeft de jonge Goethe hiermede geenszins geleverd (afb. 1). Het is een eenvoudig teeken, doch voor verzamelaars alleszins begeerenswaard en als ontwerp van den grooten Goethe met een aureool omgeven. Het aantal afdrukken schijnt vrij gering geweest te zijn. De bekende Duitsche verzamelaar Hanns Heeren heeft vijftien jaar lang tevergeefs naar een exemplaar gezocht. Het ex-libris stelt voor een laag tafeltje in den vorm van een voetstuk, een console, waarop eenige boeken liggen en daartegen rust in schuinen stand een ovaal blad. Om dit blad, waarin de letter S is aangebracht, hangen guirlanden van bloemen. Voor den vader van Käthchen heeft Goethe ook een merkteeken gemaakt; dit is aanvankelijk voor een ex-libris aangezien, doch het was een gebruiksmerk voor zijn zaak, een handelsetiket dus. | |
[pagina 47]
| |
Afb. 3. Ontwerp van Franz von Bayros.
Afb. 4. Ontwerp van Arthur Kürtz.
Goethe zelf had eerst een ex-libris na zijn dood. Het gebeurt namelijk wel, dat, indien na het overlijden de bibliotheek van den eigenaar openbaar wordt verkocht, alle deelen vóór de veiling van een teeken van herkomst moeten worden voorzien. Meestal gebruikt men dan een zeer eenvoudig typografisch merk, vermeldende den naam van wijlen den eigenaar en de benaming ‘ex-libris’. Toen in 1840 over den verkoop van Goethe's boekerij en verzamelingen onderhandelingen werden gevoerd, moesten de boeken worden voorzien van een ex-libris. Dit was aangemaakt in twee soorten, beide zuiver typografisch, doch met verschillende omlijsting. Het eene vermeldde ‘Aus der Bibliothek Johann Wolfgang von Goethes’ en het andere ‘Aus dem Nachlasse des Staatsministers Dr. Johann Wolfgang von Goethe.’ In het bekende, in 1901 verschenen Duitsche handboek van K.E. Graf zu Leiningen-Westerburg wordt voorts nog medegedeeld, dat van Goethes zoon, Julius August Walther von Goethe, twee ex-libris bekend zijn. Allereerst een gravure, welke in een lijnen-kader den naam ‘J.A.W.v. Goethe’ droeg en daaronder een afbeelding van het wapen met de sterren en vervolgens het jaartal ‘1809’. Het tweede is een ex-libris voor zijn nalatenschap; binnen de randversiering staat ‘Aus dem Nachlasse des Geheimen Kammerrats und Kammerherren Julius August Walther von Goethe’; dit teeken is van 1840. Van een kleinzoon van Goethe, Wolfgang Maximilian von Goethe is eveneens een ex-libris bekend; het is een gravure met een omlijsting, waarbinnen staat ‘M.W.v. Göthe’; daaronder is het wapen met de sterren aangebracht en vervolgens het jaartal ‘18...’. Volgens genoemden Duitschen schrijver is dit ex-libris een raadsel, omdat het M.W. in plaats van W.M. als initialen vermeldt. Hij veronderstelt, dat een amateur-beoefenaar van het grafische vak, een vereerder van Goethe, dit ex-libris voor eigen pleizier heeft gestoken, want tegen de schrijfwijze Göthe was de familie zeer gekant. De mogelijkheid bestaat echter naar mijn meening ook, dat de graveur zich heeft vergist in de letters W en M, daar deze wat den vorm betreft nogal familiaar tegenover elkander staan. Gebruikte exemplaren van dit ex-libris waren niet bekend, wel ongebruikte. Deze 5 Goethe-exlibris zijn vermoedelijk in Weimar uitgevoerd. Volledigheidshalve zij nog melding gemaakt | |
[pagina 48]
| |
van het typografische en van een randversiering omgeven ex-libris van 1840, dat het inschrift draagt ‘Henriette Freifrau von Pogwisch, geb. Gräfin Henckel von Donnersmarck’; zij was de moeder van Ottilie Freiïn von Pogwisch, die getrouwd is met Goethe's zoon Julius August Walther von Goethe. Een keuze uit de ex-librisGa naar voetnoot1), welke op Goethe of zijn werken betrekking hebben, is hierbij afgebeeld en wel naar een ontwerp van den fijnen Duitschen meester Alfred Cossmann (afb. 2), van den bekenden etser van tallooze ex-libris Franz von Bayros (afb. 3) en van den Weenschen kunstenaar Arthur Kürtz (afb. 4).
JOHAN SCHWENCKE |
|