Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDichter en dialecticusDE lezing van Bolland's FaustcollegeGa naar voetnoot1) prikkelt tot tegenspraak. Een geniaal monomaan bepleit hier hardnekkig de voorrang van de (Hegeliaanse) Wijsgeer boven de Dichter, in de hiërarchie der geesten. Hij erkent Goethe als een grensgeval, maar toch blijft deze een slaapwandelaar op de Olympus, die meer voelt dan begrijpt, wiens wijsheid philosophie is in de trant der kinderlikheid, lieflike ondoordachtheid, die - zeker - veel geniaals heeft gezegd en geschreven, maar nooit ordelik en stelselmatig het ware heeft begrepen. Kortom, de Dichter kan hoogstens de eerste zijn van de tweede klasse: voor de zuivere waarheid is hij niet geboren. Erfahrungswesen! Schaum und Duft!
Und mit dem Geist nicht ebenbürtig!
Frederik van Eeden, die zich zo veelvuldig op Goethe inspireerde, heeft deze opvatting meermalen bestreden.Ga naar voetnoot2) Dichter en Wijsgeer verschillen volgens hem (zèlf grensgeval!) meer door hun uiting dan door hun gehalte. En de voor poëzie ontvankelike zal door de Dichter iets diepers ervaren dan dialectiek hem ooit kan overbrengen. Niemand die in zijn jeugd door Goethe een Paradijs is binnengeleid en wien later door Hegel (Bolland) een venster op de eeuwigheid is geopend, zal dit ontkennen. En het ontzaglik poëem der Evangeliën zal velen overtuigen. Geen Hegeliaanse interpretatie van Het lijden en sterven van Jezus Christus zal de zielvolle (mijnentwege ‘zielige’, ‘gevoelvolle’, ‘stichtelike’) wijsheid van het Nieuwe Testament nabijkomen. Of, om weer tot lager plan te dalen: vergelijk eens Goethe's spreuken (b.v. de Zahme Xenien) met die ‘Uit de leerzaal van Zuivere Rede’Ga naar voetnoot3) van Bolland. Wie is hier de Olympiër van de tweede rang? Nooit heeft Goethe in zijn lange leven de studie | |
[pagina 45]
| |
der systematiese wijsgeren vermeden. Integendeel. Leibniz' hoge persoonlikheidswaardering, Spinoza's bovenaardse zielsrust, het koele heldere licht van Kant's Kritik der Urteilskraft hebben hem beïnvloed. Met de Kritik der reinen Vernunft heeft hij lang geworsteld. Aan Schelling wist hij zich verwant, Hegel's grootheid heeft hij beseft. Wat zijn dichterschap organies kon assimileren, benutte hij; wat het blijvend kon schaden, ging hij instinctief uit de weg. - Vijf dagen voor zijn dood schreef hij aan Wilhelm von Humboldt: ‘Das beste Genie ist das, welches alles in sich aufnimmt, sich alles zuzueignen weiss, ohne dass es der eigentlichen Grundbestimmung, demjenigen, was man Charakter nennt, im mindesten Eintrag tue, vielmehr solches noch erst recht erhebe und durchaus nach Möglichkeit befähige.’ Maar de klippen der dialectiek kende hij (Gesprek met Hegel, 1827). - De virtuositeit in het werken met abstracties is te gevaarliker, naarmate de dialecticus minder doordrongen is van het besef der ontoereikendheid zijner taal. De dichter weet, hoe inadaequaat woorden en zielsinhoud zijn (Waarde der Significa!). Goethe wist het beter dan iemand: Mit Worten lässt sich trefflich streiten,
Mit Worten ein System bereiten,
An Worte lässt sich trefflich glauben,
Von einem Wort lässt sich kein Jota rauben.
Reeds tijdens hun leven werd Schiller's knappe dialectiek tegenover Goethe's intuïtief schouwen gesteld, en het trof mij in de laatste brief, die W. von Humboldt (6 Jan. 1832) tot Goethe richtte, deze woorden te vinden: ‘Denn es hat mir in jener glücklichen Zeit, wo ich mit Ihnen und Schiller zusammen lebte, immer geschienen, dass Sie um kein Haar weniger (wenn Sie mir den Ausdruck erlauben) eine philosophierende und grübelnde Natur waren als er. Nur war er zugleich mehr eine dialectische, da es gerade in der Ihrigen liegt, nichts durch die Dialektik für abgemacht zu halten. Wenn also sich in ihm Meinung, Maxime, Grundsatz, Theorie überhaupt schnell gestaltete und in Wort überging, auch wieder in anderer Zeit umgestaltete, so fanden Sie bei dem gleichen Bestreben sich mehr gehemmt, weil Sie allerdings etwas Anderes und schwerer zu Erreichendes, ja eigentlich wohl nicht anders als in ewiger Annäherung zu Erreichendes forderten.’ Naturlik hebben Von Humboldt's woorden voor de orthodoxe Hegelaar evenmin gezag als die van Frederik van Eeden, voor wie de Dichter een meer direct ontginner der werkelikheid is. Beider geest is immers nooit, volgens het gebruikelike recept ‘wohl dressiert,
In spanische Stiefel eingeschnürt.’
Maar Van Eeden's schrandere opmerking, dat de echte Hegeliaanse geschriften als fonteinen van metaphoren zijn, een mengsel van dorre dialectiek en slechte poëzie, zal ieder beamen, wien zo menig ‘poëties’, beeldend slagwoord van Hegel in 't geheugen hangt. Terwijl deze het Zijnde in het diamanten net zijner kategorieën waande te vangen, kon Goethe getuigen: ‘Ich habe all mein Wirken und Leisten immer nur symbolisch angesehen.’ - Dit getuigt van dieper bezinning.
S.M. NOACH
Heerenveen. |
|