Ingezonden
Zoo zijn onze manieren ...
In een artikeltje kwam ik er onlangs toe mede te deelen, hoe ik dacht over den heer Maurois en zijn boek ‘Climats’. Over de waarde van die of een andere meening loopt hier de discussie niet. Het is hier om simpele feiten te doen. Ik schreef dan in de onschuld des harten, welke ons een zoo groote vrijmoedigheid schenkt: ‘Een der deskundigste mannen van het comité van Actie inzake letterkundige vertalingen, de volijverige, de excellente heer M.J. Premsela, vond dit jaar een Alkmaarsch uitgever bereid om een Fransche roman in vertaling ter markt te brengen. En welke roman koos de heer M.J. Premsela, dien ik ken als een bodemloos vat vol goede bedoelingen? “Climats”, Messieurs, “Climats” - het Meesterstuk der Middelmatigheid - van den compilator Maurois, den lieveling van den Europeeschen Middenstand van Lezenden. Dit boek, het type van een faux chef d'oeuvre, mediocre van het begin tot het einde, mondainerig, hopeloos leeg en hopeloos burgerlijk, dit werkje dat niets representeert en in de Fransche litteratuur geen plaats inneemt, liet de heer M.J. Premsela aan het Nederlandsche publiek voorleggen.’
In een advertentie van dien Alkmaarschen uitgever, J. Schuyt Jr., las ik bovenstaande text aldus terug:
‘Een der deskundigste mannen van het comité van Actie in Zake letterkundige vertalingen ... de heer Martin J. Premsela vond dit jaar een Alkmaarsch uitgever bereid om een Fransche roman in vertaling ter markt te brengen. En welke roman koos de heer Premsela? ... “Climats” ... van Maurois! ... Dit boek liet de heer Premsela aan het Nederlandsche publiek voorleggen.’ En dit gecondenseerde geteekend met mijn landelijke naam.
Ik heb wel eens meer opgemerkt dat het voor reclame-doeleinden pasklaar-maken van zinsneden uit artikelen niet altijd met de noodige takt en het noodige geweten geschiedt. Maar een zóó onbeschaamd staal van bewuste textvervalsching was mij toch tot hier toe niet onder de oogen gekomen. Dit ontbrak nog aan mijn reeds vrij aardige collectie van onbetamelijkheden: het is er een kapitaal stuk in, waar ik zielsverheugd mee ben.
Ik zou nu zoo dolgraag eens het oordeel van een fatsoenlijk uitgever over zulk een handelwijze willen vernemen. Of is een auteur vogelvrij? En mag men zich tegenover hem alles veroorloven? Het zou goed zijn dit te weten. Un homme averti ...
In onze letterwereld is men blijkbaar niet sterk in het onderscheiden van wat mag en wat niet-mag. Ik heb dat al eens meer, heel schuchter, opgemerkt en die opmerkingen met aardige voorbeeldjes getooid. Men duidt het mij ten kwade en het helpt niets. Maar dat is geen reden om te zwijgen.
J. GRESHOFF
Schaerbeek, 23 Januari 1932.
N.B. Ik moet nu wel gaan aannemen - na eenige vergeeflijke aarzeling - dat ik onherstelbaar idioot ben, een feit waaraan tal van mijn tijdgenooten allang niet meer twijfelen. Over deze advertentie schrijft, in een vriendschappelijke correspondentie, de heer Premsela me: ‘Van textvervalsching is absoluut GEEN SPRAKE. Maar, enfin, dat is een zaak van opvatting.’
Mij leek het geenszins een zaak van opvatting, maar een objectief vast te stellen feit, dat er onder mijn naam iets gepubliceerd werd dat ik, in dien vorm en in dien tesamenhang NIET schreef. Maar ik moet mij hierin deerlijk vergissen, want ik kàn niet aannemen dat Premsela plotseling zoo volkomen ieder begrip van litterair fatsoen verloren heeft. Neen, dàt weiger ik pertinent. Ik ben liever tot het eind mijner dagen idioot.
J. Gr.
* * *
Toen deze korte en al te zachtaardige opmerkingen aan het adres van den Alkmaarschen uitgever reeds naar D.G.W. verzonden waren, kreeg ik dit spontane protest van een van onze gróótste en degelijkste Amsterdamsche uitgevers. Ik plaats het hier met het genoegen dat een gevoel van oprechte dankbaarheid kan geven:
Amsterdam, 26 Januari 1932.
‘Geachte Heer Greshoff,
Is het niet schandalig, dat een meening van u op een dergelijke wijze verhaspeld, en in een verkeerd daglicht wordt gesteld, zooals gebeurd is in de advertentie in de Groene van 23 Januari, op blz. 5?
Is het niet erg, dat een uittreksel uit een bespreking van een boek op deze wijze naar voren gebracht wordt? Maakt dit niet, dat het beetje waarde, dat het publiek nog aan een recensie hecht, nog meer beschaamd wordt?’