strijdbaar gemanifesteerd, niet alleen apologetisch, maar ook zoo noodig correctief. Wij zien geen redenen om met deze traditie te breken. Eerder integendeel.
Ons maandblad is sinds 1929 onderworpen aan de praeventieve censuur. Dit beteekent, dat ieder nummer, alvorens te verschijnen, nagezien en soms gewijzigd wordt door een priester, dien Z.H.E. de Aartsbisschop van Utrecht daartoe heeft aangesteld. Op een onzerzijds gedaan verzoek tot ontslag van deze praeventieve censuur, heeft Z.H.E. in overleg met het voltallige Nederlandsche Episcopaat weigerend beslist. Voor twee redacteuren, Chr. de Graaff en Lou Lichtveld, werd dit een reden tot het nemen van ontslag. Zij meenden niet langer verantwoordelijk te kunnen blijven voor den inhoud van een maandschrift, hetwelk, na door de redactie te zijn opgesteld, nog kans heeft te worden gewijzigd. Deze meening kunnen wij voor het onderhavige geval niet deelen.
Het aftreden der genoemde redacteuren sluit niet in, dat zij hun medewerking aan ons maandblad ontzeggen.
Wij hopen, dat de actie van “De Gemeenschap” gesteund door het gebed en de geestdrift onzer lezers, vruchtbaar zal zijn, ook in 1932.
Ons werk is: te zaaien. God is het, die den wasdom geeft.’
Na deze ‘Verantwoording’ kan men het zeker als een vreedzame uiting van Coalitiegeest, ook in de Letteren, beschouwen, dat de redacteur van ‘De Gids’, de dichter M. Nijhoff, van wien men een door het Episcopaat toegelaten gedicht in deze aflevering aantreft, zich blijkbaar goedertieren aan de praeventieve censuur onderwerpt. En een welwillende zelfkastijding kan men het van den niet-katholieken Chr. dichter A.J.D. van Oosten noemen een opengevallen redactiezetel in te nemen met de belofte zich gezeggelijk naar het Episcopaat te voegen.