Zola en zijn werk
Bertrand De Jouvenel, Viede Zola. - Paris. Librairie Valois, 1931.
BERTRAND De Jouvenel gaat met den schijnwerper over het leven van Zola. Licht, donker, licht, donker ... Hij geeft uit de verschillende levensperioden slechts momentopnamen. Maar Zola treedt ons daarin psychologisch aannemelijk, als het ware levend, tegemoet.
Een biograaf kan te werk gaan door het tot studie-object gekozen leven van tijdvak tot tijdvak te vervolgen. Deze werkwijze heeft, behalve de verdienste van volledigheid, nog het bijzondere voordeel, dat het uit te beelden karakter zich gemakkelijk in het raam van tijdsomstandigheden en gebeurtenissen laat encadreeren. Binnen dit raam bouwt de biograaf het karakter op naar de hem bekende handelingen, uitingen en reacties van zijn hoofdpersoon.
André Maurois en Emil Ludwig hebben deze methode gevolgd, en stellig kostelijke biographieën geschreven, Disraëli, als de gecombineerde droom- en draadmensch, gelijk Maurois hem teekent, Bismarck als de hartstochtelijke rebel, dien Ludwig ons laat zien, vertoonen een groote mate van waarschijnlijkheid. Toch maken wij bij de lectuur steeds een zeker voorbehoud. Mogelijk blijft het, dat schrijver's visie onjuist is, of althans het accent verkeerd is gelegd.
Bij het lezen van ‘Vie de Zola’ komt deze twijfel haast niet op. De schrijver heeft dit ‘leven’ verstandig afgepaald en geeft ons vrijwel uitsluitend Zola in zijn werk; den ‘Zola en pantoufles’ leeren wij weinig kennen. Ook is zijn materiaal beter dan dat van vele biographen. De manuscripten van het ‘oeuvre’, vol met veranderingen en marginalia, getatoueerd met krassen en doorhalingsdiagonalen, verder de honderden, in klein geleerdenschrift volgekriebelde cahiers met studies, schema's en projecten, vormen het ruwe materiaal, waaruit De Jouvenel den werker Zola heeft uitgehouwen.
De afgeknotte verhaaltrant van den schrijver geeft het boek iets fragmentarisch, dat het beeld van Zola verscherpt, maar de leesbaarheid van de biographie niet altijd verhoogt. Het is extract, dat men krijgt voorgezet. Een enkel moment moet een geheel tijdvak, een enkele reactie een zielkundig probleem typeeren. Maar overal is het onderling verband, de innerlijke samenhang bewaard.
Zola is in het boek actief gemaakt, en dit maakt zijn beeld ongemeen scherp. Het is Zola, dien wij zien werken en strijden, en dien wij in vertrouwelijke gesprekken met vrienden en collega's mogen beluisteren. Ten huize van Flaubert, waar de ‘Cinq’-Flaubert, De Goncourt, Daudet, Tourgenjew en Zola - van tijd tot tijd bijeenkomen, hooren wij Zola het naturalisme propageeren. Op ons, meent hij, rust de taak het naturalisme te verbreiden in de litteratuur, en van daaruit over te dragen naar de politiek, die in de door hem gedachte toekomst zich zal richten naar de werkelijkheid, alleen zal steunen op logica en wetenschappelijke resultaten, en zal afrekenen met onechte romantiek.
Flaubert is niet tevreden. ‘Kijk eens’, zegt hij, ‘wanneer je van ons zooiets wilt maken als een politieke club, dan geloof ik niet, dat wij elkaar meer zoo na zullen zijn als gisterenavond, toen we alleen spraken over ‘notre sale brute de métier, comme de bons bougres’.
De Jouvenel blijft passief als biograaf. Hij onthoudt zich, in tegenstelling met Ludwig, die telkens aan zijn hoofdpersonen aan het demonstreeren is, van toelichtingen op het karakter van zijn hoofdpersoon. Pas wanneer wij het boek uit handen leggen, geven wij ons hiervan rekenschap, dat De Jouvenel wel degelijk een afgerond oordeel heeft over Zola, en wel een hoog en bewonderend oordeel.
Zola schept niets en nooit zonder documentatie. Hij inspireert zich niet op het ‘werkelijke leven’, - uitdrukking, die van studie afkeerigen zoo gaarne in den mond nemen -, maar op zijn opgestouwd documentatiemateriaal. Dit is het voedsel voor zijn scheppende verbeelding. Zwaar, log en massief ligt dit materiaal voor hem uitgebreid. De verleiding is groot om veel, wat daarvan overbodig voorkomt, met wijde armbeweging van de schrijftafel weg te vagen. Hij doet het niet. Want straks ontkiemt leven in dat nu nog ongeordende materiaal, ontstaan gestalten en openbaart zich een niet vermoede samenhang. Maar het valt zwaar zoo te moeten werken. Hoe opgelucht voelt men zich, wanneer het boek eindelijk klaar is. Opgelucht, niet blij. Niet blij, - zoo uit hij zich daarover eens te midden van de ‘Cinq’ - als ‘monsieur’, die met milden glimlach zijn jonggeborene bewondert, maar opgelucht als de sjouwerman, die met rauwen vloek den last van zich afwerpt, die zijn ruggegraat dreigde te verbrijzelen!
Frankrijk moet leeren zien. Onder het tweede keizerrijk zag het publiek niet dan der dingen vriendelijke en conventioneele zijde. Om dit publiek tot zien te dwingen, moet de waarnemer het tijdsbeeld, dat hij herschept, waar maken: is de waargenomen waarheid ergens brokkelig, onvolledig, of vertoont zij nevelvlekken, dan kan hij haar niet voor het publiek doen leven.
l'Assommoir. - Zola, nog dienzelfden dag