Fransche letteren
Marguerite Yourcenar, La Nouvelle Eurydice. - Récit. - ‘Pour mon plaisir’ II. No. 4. Grasset, 1931.
‘MARGUERITE Yourcenar’ is het pseudoniem waaronder zich een jonge Fransche vrouw verbergt: wie dat is, zal wellicht later blijken, wanneer het succes van La Nouvelle Eurydice de schuchtere schrijfster het masker van den schuilnaam zal doen afwerpen, of wanneer een of andere indiscretie haar openbaring vóór zal zijn. Hoe dan ook, het is een vrouw met groot talent.
Het is de bedoeling der schrijfster geweest, een diepgaande ontleding te geven van een liefdesgeval: een jonge man, Stanislas Langelier, meent verliefd te zijn op een vriendin van zijn zuster, Thérèse; deze heeft hem, naar hij gelooft, nooit anders dan een vriendschappelijke doch koele genegenheid toegedragen en het verwondert hem dan ook niet dat zij trouwt met zijn vriend Emmanuel.
Het eerste deel vertelt ons van Stanislas' wankelmoedigheid: hij zoekt de gehuwde Thérèse op, wanneer een rouw in zijn familie hem ertoe brengt, troost en afleiding te vinden in den huiselijken kring van zijn boezemvriend. In het tweede deel komen de lezers tot de ontdekking, dat het niet gáát tusschen de twee echtelieden en wij weten dit, omdat Stanislas er getuige van is en het ons vertelt. Wij zullen zoo dadelijk zien, dat deze toelichting wel van noode is voor het goed begrip van de ontwikkeling der intrige.
Later, na jaren eenzaamheid en werken, is Stanislas een vrij beroemd romanschrijver geworden en hij heeft het nu goed. Zijn vroegere liefde drijft hem naar de plek waar hij eertijds zijn geluk ontsnappen liet (want zijn overpeinzingen hebben hem den waan gegeven, dat Thérèse slechts op een stoutmoediger teeken van hem wachtte om in zijn armen te vallen). Nu hebben wij nog niet gezegd, dat Stanislas' ouders en de echtgenooten Emmanuel-Thérèse buren waren: een gemakkelijk voorwendsel om haar weer te zien is voor Stanislas een verblijf in de vroegere ouderlijke woning. Daar doolt hij wanhopig rond in den maannacht, zooals het den romanticus betaamt. Op een vurige smeekbede om een ontmoeting blijft het antwoord uit. Ten einde raad - een koude storm is opgestoken - geeft hij het wachten op en brengt een slapeloozen nacht in zijn kamer door. En dan, op het einde, in het vierde hoofdstuk dat van een verbluffende levendigheid is en dat waarlijk het rhythme en de accenten heeft van een tragedie in haar laatste bedrijf, verneemt, wederom na verloop van tijd, de jonge Weltschmerzlijder, dat Thérèse gestorven is, en wel ten gevolge van een longontsteking, die zij had opgeloopen toen zij op den bewusten maannacht in den ijzigen wind op hem had staan wachten.
Inderdaad, Stanislas doet, zijn leven lang, niets anders dan zijn geheimzinnige Eurydice verliezen en na haar dood stijgt niet alleen zijn wanhoop ten top door de ontdekking van een verbijsterende waarheid; maar ook doordat hij uit een gesprek met den weduwnaar, zijn vriend Emmanuel, begrijpt, dat deze aan Thérèse nooit ontrouw was, zooals Stanislas gemeend had; en dit is hierin van belang, omdat hij thans tegelijkertijd ongelukkig is door de wetenschap, dat de geliefde hem liefhad en gelukkig - om de vriendschap - dat het destijds niet tot een overspelige verhouding kwam, die, om het populair uit te drukken, Emmanuel's verdiende loon ware geweest, indien deze werkelijk zijn jonge vrouw veronachtzaamd en bedrogen had.
Het verrassende van dezen roman is wel hierin gelegen, dat de schrijfster onophoudelijk en met een bewonderenswaardige vindingrijkheid toont, dat elk der drie protagonisten zich voortdurend in de gevoelens en de levensomstandigheden van de beide anderen vergist had. Alles komt te laat tot klaarheid. De tegelijkertijd treurige en verblijdende rehabilitaties zijn alle posthuum. En wij mogen bekennen, dat wij na de drie deelen analyse, sterk geboeid zijn geworden door de actie, die dezen diep-weemoedigen indruk nalaat: terwijl de schrijfster maar aan het ontleden was, voltrok zich eigenlijk het drama, dat ons en als het ware ook de auteur-zelve, bekend wordt, wanneer het te laat is. Hierdoor heeft zij ons waarlijk dat noodlotsbewustzijn bijgebracht, dat een der vereischte bestanddeelen is van ieder treurspel.
En door die actie heen is de psychologie van den held uitmuntend gaaf gehandhaafd: immers, de feitelijke waarheid wordt hem bijgebracht door een groot aantal ‘getuigen’, die de zaak echter allen anders zagen, althans vertellen, en daardoor blijft Stanislas' fatale karakterfout: zijn wankelmoedigheid, buiten zijn schuld, en door toedoen van de omstandigheden, de logische conditie van het drama dat zich in hem afspeelt.
Men zou Marguerite Yourcenar een teveel aan zin voor het ingewikkelde kunnen verwijten, indien zij in de eerste drie deelen van haar mooi verhaal niet blijk had gegeven, den toestand ‘statisch’ te houden. De groote verdienste van haar boek is juist hierin gelegen, dat het contrast tusschen de lange analyse (die synchroon is aan die der helden in het incubatietijdperk) en de bondige peripetieën juist een dramatisch bestanddeel vormde in dit diepe treurspel.
Men mag dan ook in La Nouvelle Eurydice geenszins een dier tallooze driehoeksintrige's zien zonder meer, die derderangs schrijvers met welbehagen aan de smakeloosheid van een te vleien publiek voorzetten. De liefde verbindt hier drie ongelukkigen, die naast elkaar leven zonder elkaar te kennen; en pas de dood brengt de definitieve oplossing. Het zou niets aan de zaak veranderd hebben, indien Stanislas nièt een moderne ‘onaangepaste’ was, Emmanuel niet een ten onrechte van ontrouw verdachte en Thérèse niet een ongelukkige vrouw, geslingerd tusschen haar hartstocht en haar plichtsbesef als een Corneliaansche heldin. De etiketjes worden door den Dood het eerst verteerd. Het Noodlot blijft - gelijk bij Corneille en gelijk bij Racine; er is geen uitkomst, en het blijft hetzelfde, of de protagonisten zich aan hun hartstocht dan wel aan hun plichtsbesef overgeven. De differentieering der karakters heeft geen moreele strekking; zij dient slechts om elk der drie persoonlijkheden een eigen stempel, een herkenningsteeken te verleenen.
In den aanvang vinden wij een mooie, zinnebeeldige scène: die, waarin Stanislas, ongezien, door een glazen deur, de beide echtelieden afspiedt en meent, uit hun gebaren de ‘waarheid’ te kunnen distilleeren. De vergissing blijkt eerst veel later. En wanneer men tot dat punt geraakt is, voelt men schrijnend duidelijk, hoezeer, volgens Marguerite Yourcenar, ieder mensch, dat verwikkeld wordt in een gevoelsintrige, slechts een zich scherpzinnig wanend toeschouwer is, die zich vergist.
‘Marguerite Yourcenar’ moge dan al een pseudoniem zijn - het is een naam om te onthouden.
MARTIN J. PREMSELA