hun gedachte is tweevoudig, de ideeën, gebeurtenissen, groepen en wezens die hen omringen ondergaan in hen een soort abstracte synthese, om daarna snel den afgelegden weg terug te gaan, doch hervormd tot practische en menschelijke begrippen; - aldus zie ik ongeveer het processus der gedachte van Jezus, van Luther, van Lenin, op een politiek en religieus terrein, en op philosofisch en psychologisch gebied, dat van een Diderot, een Stendhal. De ‘aanwezigheid’ van deze menschen is nuttig voor degenen die hen kennen, in alle oogenblikken van het leven en niet alleen op het tijdstip van een bepaalde handeling. Men vindt bij hen, naast het olympische, een primitief en gemoedelijk karakter, dat hen op één plan brengt met de gewoonste gebeurtenissen zoo goed als met de meest tragische. Zij verschillen ten zeerste van elkaar door het terrein waarop hun invloed zich afspeelt.
Er is een ander type mensch: dat van den werkelijken ‘leider’, in wie het begrip en de handeling tegelijkertijd optreden, en soms als een quasiredelooze reactie. De analyse is hier veel minder moeilijk, omdat bij dit type de weg uniek is en meestal weinig kronkelingen vertoont. Deze menschen weten zich alleen volledig te realiseeren in de handeling, triomfeeren vooral in gevallen van ‘emergency’ en schijnen zelf te worden meegevoerd op den adem van hun genie, dat gloeiend is, direct en brutaal. Tot deze groep behooren m.i. figuren als Napoleon, Saint-Just, Savinkoff en Leo Trotzki, wiens werk ons hier bezighoudt.
In het leven moet de mensch zijn daden overtreffen; - als Napoleon zegt: ‘J'ai dépassé les limites de la gloire’, is hij niet belachelijk, omdat zijn figuur evenzeer boven Toulon en Austerlitz uitsteekt als boven Leipzig en Waterloo. In de wereld der kunstenaars, waar iedere belachelijkheid veroorloofd is, mits men geëxalteerd, oprecht of handig genoeg zij, ontsnapt Gide aan dit euvel, ondanks ‘Corydon’, omdat hij ook nog ‘Paludes’ heeft geschreven en ‘Amyntas’, waarin dezelfde passie een zooveel edeler vorm verkreeg. En zij die van Casanova houden in zijn mémoires, zijn zij er wel zeker van dat zij van hem zouden hebben gehouden indien zij hem hadden gekend? hadden zij hem niet verwenscht en veroordeeld als een erotomaan en een oplichter? Men doet verkeerd zijn persoonlijkheid geweld aan te doen terwille van welke meening dan ook.
De handeling is noodig voor wie zich willen bevestigen zonder schroom, maar niet iedereen handelt, die het wel zou willen. Wij hebben allen wel menschen gekend die uiterst begaafd schenen om te handelen in de richting van hun mentaliteit: vrees voor de gevangenis weerhield hen. Men zal op dit gebied nooit een groot man zijn,
TROTZKI
Naar een teekening van Annenkof
dan wanneer een traliewerk het élan niet meer breekt. Wij hebben royaal lak aan Lamartine, den armen maar edelen republikein, en aan Victor Hugo, den rijken en lawaaierigen banneling, maar wij behouden een gevoel van teederheid en van eerbied voor Lassalle, Bakoenin, Savinkoff, Trotzki.
Principes doen er minder toe in het leven van iemand die waarlijk groot is; zoo hij er al bezit, zijn persoonlijkheid brengt ze in de schaduw, zoozeer dat men ze nauwelijks meer opmerkt: welbeschouwd zijn, in het leven van een dergelijk man, principes niets méér dan aanleidingen om te handelen. Zoo is er ook geen essentieel onderscheid tusschen een groot anarchist en een groot wetgever, noch zelfs tusschen een groot wetgever en een groot levenskunstenaar: bij een bepaalde intensiteit is de eene volkomen den andere waard. De eenige reden waarom wij de anarchie verwerpen, is haar ondoeltreffendheid en haar korte horizon: zij is voor ons een impasse en streelt te uitsluitend vrouwelijke eigenschappen. Maar de geest van anarchie is de oorsprong van ieder revolutionair streven.
Zoo is ook Trotzki, wat hij ook zegge, in zijn