Een Catalogus van historische documenten
Een Romancier als bibliograaf
NAAST mij ligt een statig boekwerk met den titel: ‘La Belgique Indépendante’. Het is de catalogus van een tentoonstelling, welke op dit oogenblik in het Paleis der Natie te Brussel gehouden wordt. Het denkbeeld om in een zoo volledig mogelijke verzameling alles bijeen te brengen, dat in verband staat met het parlementaire leven in België, is uitgegaan van den socialistischen volksvertegenwoordiger Léon Troclet in zijn functie van voorzitter van het college van quaestoren der Kamer. De oorspronkelijke bedoeling was om een overzicht te geven van de handelingen van Tweede Kamer en Senaat tot op onzen tijd, maar die opzet bleek in de practijk te grootsch en te omvangrijk te zijn. Men beperkte zich deswegen tot de bewogen eerste periode, tot den overgang van Nederlandsch tot nationaal-Belgisch regiem. En reeds uit dat gelimiteerde tijdvak is het aantal belangwekkende documenten verrassend groot.
Om het ware genoegen te beleven aan een tentoonstelling en aan een catalogus als deze, moet men begaafd zijn met een specialen zin voor historische documenten, met een fantaisie waardoor de vergeelde papieren voor den geest leven en beteekenis krijgen. Bovendien lijkt het mij gewenscht, dat men zich bij de beschouwing, als leek, niet al te zeer in de détails verliest. Men moet maar niet ieder stuk afzonderlijk bestudeeren, doch het gehéél moet in zijn tesamenhang, als een gecompliceerd organisme van oorzaken en gevolgen, voor ons oog verschijnen. Wanneer men exposities als deze met vrucht wil bezoeken, wanneer men zulk een catalogus met nuttig effect wil consulteeren, dan moet men toegerust zijn met een soliede kennis van de historische hoofdfeiten, waar het uitgestalde en geïnventariseerde materiaal zich om heen groepeert. Wanneer men bijvoorbeeld brieven leest van koning Leopold I aan Roger, dan moet men toch weten wie Roger was en welke beteekenis hij in de geschiedenis van zijn land heeft gehad.
De stof in dit fraaie boek verzameld, is in hoofdzaak in drie afdeelingen te splitsen. De eerste bevat een zeer groot aantal vlugschriften, gedeeltelijk onder het Nederlandsch bewind geschreven en in het geheim verspreid. Deze leveren een tot heden toe weinig toegankelijk en daarom ook weinig gebruikt materiaal voor de kennis der volksmentaliteit, waardoor men kan komen tot een aannemelijker verklaring der latere feiten.
Aan een revolutie, hoe spontaan die ook schijnen moge, gaat altijd een jarenlange ondergrondsche voorbereiding vooraf. Ook hier. En aan die voorbereiding heeft de geschiedschrijving nog niet in alle gevallen die aandacht geschonken, noodig om tot een nauwkeurig omlijnd oordeel over de gebeurtenissen van 1830 te komen. Het lijkt mij toe, dat bij het vastleggen van deze gemeenschappelijke periode uit de geschiedenis van Nederland en die van België, buiten de wetenschap omgaande motieven, de sereniteit van het onderzoek te dikwijls verstoord hebben. Zoodra de politiek, zoodra het chauvinisme zich in de historische studie gaat mengen, is het met de eerlijkheid, de zuiverheid, de betrouwbaarheid der resultaten gedaan!
Een zeer belangrijk punt, bijvoorbeeld, lijkt mij de rol der Vlamingen in 1830. Er werd en wordt nog in extremistisch-Vlaamsche kringen met voorliefde gesproken van ‘het rampjaar 1830’; maar het komt mij voor, dat de actieve beteekenis der Vlamingen in het afscheidingsproces gróóter is, dan men nu wel wil doen gelooven. En zoo zijn er nog tal van boeiende détails, welke men nog wel eens nader zou willen bestudeeren met gebruikmaking van het hier verzamelde materiaal.