Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Poes en de BibliophielDE Bibliophiel (hij heeft juist La Chartreuse de Parme herlezen in een gewone uitgave. Hij legt het boek neer, bekijkt den rug van de eerste uitgave die op een plank van zijn boekenkast staat). - Poes, dit werk ... De Poes. - Het is geen werk. Het werk, dat heb je daarnet gelezen. Wat je nu bekijkt, is een kenteeken. De B. - In hoeverre wordt een boek, omdat het zeldzaam is, een kenteeken? De P. - Niet zoo snel. Sommige boeken. Onwetenden beweren dat jullie bibliophielen nooit de boeken openslaan waarop jullie het zeerste gesteld zijn. Een domme opvatting: je weet dat je het wèl doet. En dan lees je een bladzij, of twee. Welke zijn de boeken die je het meeste openslaat? Dat weet je ook, want je hebt er een bepaalde plank voor gekozen. De B. - Natuurlijk: de dichters. De P. - En daaronder, zij wier werk bestaat uit korte stukken. Als je Les Fleurs du Mal méér openslaat dan La Légende des Siècles, gebeurt dat niet alleen door je voorkeur voor Baudelaire. Het boek dat de helderziende bibliophiel vóór alles moest nastreven, de bibliophiel die het karakter zou weten te onderscheiden van zijn plezier, is het boek waarvan iedere bladzij voor zichzelf spreekt. Laat ons de bibliophilie hernieuwen: laat ons een winkel openen of een tijdschrift oprichten. Jij zoudt er aan werken ... De B. - En jij? De P. - Ik ook. De B. - Wat zou jij doen? De P. - Ik zou tot uithangbord dienen. De B. - En als ik naar je luisterde zouden wij ons haasten een groot aantal luxe-uitgaven te doen verschijnen van Morceaux choisis. Wat ons spoedig op straat zou brengen, waar je zou kunnen nadenken over je onkunde inzake menschelijke hartstochten. De P. - De Morceaux choisis zullen hun glorietijd kennen, zooals ook de pers-exemplaren, zooals de nagelaten werken, nu reeds, na zoolang veracht te zijn geweest. Maar wees ervan overtuigd dat ik je niet naar je verderf zou leiden. In de eerste plaats zou ik uithoofde van mijn opvatting van het kenteeken, optreden als vervalscher. De P. -? De B. - Als alle hartstochtelijke menschen, weet je niets van je hartstocht af. Een boek is, vóór alles, een voorwerp. Een voorwerp dat iets beteekent. Een soort van symbool. Je exemplaar ‘brengt’ de Chartreuse zooals een hoefijzer geluk brengt aan dengeen die gelooft aan voorteekenen. En niets wordt zoo goed verkocht als toovermiddelen, amuletten en aflaten. De B. - En mijn plezier? De P. - Degeen die weet dat de aflaat waarvoor hij juist betaalde, hem voor de hel vrijwaart, heeft geen reden tot ontevredenheid ... De B. - Zij die de Chartreuse het eerst leerden kennen, lazen dit werk in soortgelijke exemplaren, en ... De P. - ... En hadden een boek in handen waarvan de druk modern was, ‘vooruitstrevend’. Jij, daarentegen, zoekt een archaïsme. Geloof je dat Balzac, toen hij met de hertogin van Castries flirtte, het gevoel had dat hij een gecostumeerd bal verliet? De B. - De hertogin is dood, Balzac ook; de japonnen van 1840 zijn tot stof geworden ... Mijn boek staat dáár. De P. - Troost je: het zal ook tot stof worden, dat boek van je. De leemen tichels en tabletten die de boekerij uitmaakten der Chaldeeuwsche koningen, zijn uit elkaar gevallen, in stof, toen zij in het daglicht kwamen, onder de ronde oogen der oudheidkundigen. Aangename en vreemde | |
[pagina 258]
| |
sensatie. Binnen weinige eeuwen ... De B. - Je wordt vervelend. En je hebt ongelijk. Dat het zoeken naar eerste uitgaven en het organiseeren van een Balzac- of Proust-banket van eenzelfde gevoel getuigen, geloof ik wel; maar dat hetgeen modern geweest is, nu archaisme beteekent, wat doet dat er toe? Het is even waar, als het werk zelf. Wat ik verdedig is de qualiteit van mijn plezier. Ik weet wel dat een tweede uitgave van Racine, van Balzac zelfs, geladen is met evenveel kracht van evocatie, met evenveel ‘tijd’ als ik het zoo zeggen mag, als een eerste uitgave. Maar iedere hartstocht stelt zich een behoefte, die alleen bevredigd wordt door de illusie van een zekere volmaaktheid. De P. - Dat alles is waar: daarom zou ik vervalscher willen zijn. Je exemplaar van de. Salomé van Wilde, ik zou het versieren met een vernuftige opdracht aan ... aan wie? aan lord Queensberry; ‘je Corneille met een kwatrijn - autographisch! - aan la Marquise.’ Eenige boeken, opgedragen aan den ‘citoyen général Bonaparte’ lijken mij ook zeer wenschelijk. Dan zou ik eenige uitgezochte voorwerpen teekenen in de marge's van je Mallarmé, en ze onderteekenen met de initialen S.M.; en wij zouden opstellen kunnen lezen over de schilderkunst van Mallarmé, vól vergezichten: de mystificatie heeft een groot scheppend vermogen. De B. - Vergeet niet dat de vervalscher altijd, aan de voeten der koningen van Parthnay, den tooverring vergeet ... De P. - Ja, maar bedenk - bedenk eens goed: als men die voeten brak, zouden de koningen van Parthenay dan niet weer ècht worden?Ga naar voetnoot*)
ANDRÉ MALRAUX |
|