Karel van de Woestijne †
door Anthonie Donker
DE onsterfelijkheid van den dichter, wanneer men ooit dat trotsche, de eeuwige vergankelijkheid tartende woord uitspreken mag, is in wezen geen andere dan van den onbekenden mensch.
Niemand onzer weet wat zich in den sterveling heeft afgespeeld, wanneer de volmaakte Stilte zich van hem heeft meester gemaakt, de volstrekte Roerloosheid is ingetreden, na een laatsten, zwakken schok en een lichte, als naar het leven terugweifelende trilling der oogwimpers, tot, dan voor het éérst, de aanhoudend gespannen zenuwen ontspannen zijn en de gevleugelde zwerm der duizendvoudige gedachten, die rusteloos onder het uitspansel van den schedel af en aan fladderden, verstoven is en verdwenen - weggereisd of vergaan? Wij weten niet of een mensch dan slechts uit zichzelve vertrokken is, of van zichzelf voorgoed en algeheel heeft afstand gedaan?
Maar ik vrees en vertrouw, dat er van menschen niet meer, maar ook niet minder overblijft, dan een korteren of langeren tijd nalichtend spoor. En deze poovere, maar onbaatzuchtiger en wellicht edeler onsterfelijkheid dan de droom der godsdiensten belooft, is dan een voortlevend gebaar, een oogopslag, een enkel woord als ieder mensch een zeldzamen keer in zijn leven spreekt en waarin de eeuwigheid van het leven trilt, - iets dat volkomen en onvervreemdbaar zijn eigen is. Van sommigen onzer is dat een gedicht.
Nog in tijden, als over ons allen reeds lang die laatste stilte zal zijn heengegleden, zal in zijn gedichten het spoor nalichten van Karel van de Woestijne.
In de dagen zijner ziekte heb ik moeten denken aan dien koortsdeun, een zijner oudste gedichten, waarin hij klaagt over het triestige van den moeden herfstregen buiten en op een kleine, vertroostende verschijning hoopt, het vreê-beeldje zijner moeder. Het leven, de poëzie van dezen dichter zijn zulk een vreemde, eentonige maar meesleepende koortsdeun geweest, een lang, vermoeid en afmattend maar nooit opgegeven hopen op vrede. Zijn leven lang heeft zijn warme koorts zich een licht gedroomd. En ik denk mij, hoe hij eindelijk op zijn rustbed moet hebben gelegen in een vrede die dien langen koortsdeun zacht en goed heeft gestild, liggend alsof hij eindelijk was doorgedrongen tot een licht, waarheen hij zich door een moeilijk leven, zwoegend en langs vele omwegen altijd heeft gehaast.
Men twijfelt soms of de poëzie van Van de