bereikt hij een diepte in levenspeiling en een fierheid in lotsaanvaarding, die aan de groote Grieken doet denken en als neo-klassicisme in de litteratuurgeschiedenis gecatalogiseerd zou kunnen worden. ‘Der Tor und der Tod’, ‘Der Tod des Tizian’ gelden hier als voorbeelden, tot zijn ‘Elektra’ ontstaat, waaraan Hauptmanns realisme niet vreemd is, evenmin als invloed van Wilde's ‘Salome’. Doch juist hier blijkt de dramatische begaafdheid tekort te schieten. Het conflict raakt buiten de fraai afgestemde verhoudingen. Zijn kleuren zijn tè fel, tè hard de tegenstellingen, de middelen om het dramatisch effect te bereiken tè aangedikt; b.v. de kreet van Elektra, wanneer Orestes in het paleis is gegaan en zij in wanhoop is, dat zij hem de bijl niet heeft kunnen geven, in ‘furchtbares Warten’ voor de paleisingang staat, tot zij na een stilte Klytämnestra's doodsgil hoort en dan ‘(aufschreit wie ein Dämon) Triff noch einmal!’
* * *
Richard Strauss, de muzikale impressionist bij uitnemendheid, moest wel na ‘Salome’ in ‘Elektra’ vinden wat hij zocht, de dramatische exaltatie die zijn klankenwellust kon inspireeren. Zijn geniale instrumentatie kon zich daar in felste uiting toonen. Maar tevens voelt men dat twee harmonieerende kunstenaarszielen elkaar gevonden hebben, want Hofmannsthal's lyriek vindt men in Strauss' jeugdwerken als zijn ‘Stimmungsbilder’ voor klavier, zijn Cellosonate. Ook hij grijpt naar het groote. Zijn Symfonische Dichtungen volgen de paden van Hofmannsthal's eerste dramatische werken en in ‘Elektra’ komen die wegen bijeen. Dan neemt Strauss de leiding. Zijn speelsche ironie - wie hem heeft zien dirigeeren kent uit zijn nonchalant gebaar wat ik hier bedoel - duwt hem over het tragische heen en de levensblijheid, de humor overwint, die leidt tot ‘Der Rosenkavalier’. Von Hofmannsthal maakte het libretto. Klytämnestra's rauwheid wordt verzacht tot de mondaine perversiteit van de Frau Marschallin, die met den 17-jarigen Octavian ‘Du bist mein Bub', du bist mein Schatz’ in haar gouden pronkslaapkamer ontwaakt.
Hier heeft von Hofmannsthal een meesterlijke tekst geschapen met Weenschen humor en raffinement. De beide meesters blijven samenwerken: ‘Die Frau ohne Schatten’, ‘Ariadne auf Naxos’, ‘Die Aegyptische Helena’ en zijn leven eindigde, terwijl hij bezig was aan een nieuw libretto voor den man, die als kunstenaar misschien zijn meerdere was, doch die zonder hem nimmer zoo volmaakt het dramatische element voor zijn scheppingen gevonden zou hebben.
Oostenrijks rouw om het verlies van von Hofmannsthal is groot en terecht. Hij staat apart in de Oostenrijksche, in de Duitsche litteratuur. Zijn lyrisch sentiment kwam uit het hart en ging tot het hart en zal alle harten roeren, die in de lentewind de kiem van het volle leven speuren.
OTTO VON BONCKERSDORF