werkelijk wil ingaan tot het wezen van een land en van een volk zal men er goed aan doen zichzelf in deze opgave te vergeten. Keyserling toetst de verschillende Europeesche landen aan zich-zelf. Hoe zou hij dus ooit tot een juiste waarde-bepaling kunnen komen?!
* * *
Van Dr. Rudolf Mengelberg is onlangs een werkje verschenen (Nederland, Spiegel eener beschaving, door Dr. Rudolf Mengelberg, vert. L.M.G. Arntzenius. Uitg. Andries Blitz, A'dam), dat ik met ingenomenheid begroet, en het deed mij een bijzonder genoegen om in het Voorwoord o.m. de volgende regels aan te treffen, gewijd aan Keyserling's boek: ‘De schrijver gebruikt de verschillende landen van Europa als spiegels, waarin hij met welgevallen zijn eigen beeld beschouwt, in stede van zichzelf tot middelaar van hun schoonheid te maken. Het masker van objectiviteit, dat hij voorgebonden heeft, gelijkt eerder een grijns van zelfoverschatting. De bron der eenig ware objectiviteit echter is: zelfverloochening. Onze tijd heeft gidsen noodig die van een anderen geest bezield zijn. De Europeesche gemeenschap is met beschouwingen van deze soort niet gebaat. Het schijnt mij toe, dat veeleer deze beschouwingen den indruk maken, “ergens tegen drie uur in den nacht op een heeren-partij uitgevonden te zijn”, dan de Hollandsche taal, voor wier “Tölpelhaftigkeit”(!) graaf Keyserling geen betere karakteriseering blijkt te kunnen vinden.’
Van hoeveel liefde en begrip getuigt daarentegen Rudolf Mengelberg's boekje.
Hij begint met een nadere beschouwing van de leuze welke in dezen tijd zoovele malen wordt gehoord: de rechten der kleine volkeren. En hij stelt ons voor oogen dat niet meer, gelijk vroeger wellicht het geval was, kleine staten niets in de melk te brokken zouden hebben: ‘Niet alleen de omvang, ook de diepte en de aard van het wezen begonnen invloed uit te oefenen.’
Het getuigt van een practische kijk van vele politici, dat zij deze ‘Umwertung’ beseften en het is dan ook géén toeval dat de leuze: de rechten der kleine volkeren in deze jaren zoo menigmaal wordt vernomen!
Echter, zegt Mengelberg, en het dunkt mij althans dat hij hier een zéér juiste opmerking maakt: ‘... zelden is een leuze haar oorsprong minder getrouw geweest. Want “het recht der kleine volkeren” heeft in den mond van zijn verdedigers steeds den verleidelijken klank gehad van “het recht der zwakken.”
Geen tijd echter was den zwakken vijandiger dan de onze. Hier doemt een ander gezichtspunt voor ons op: het recht der kleinen blijkt een anders gemotiveerd recht van de sterksten te zijn. De kleine gronden hun recht op meer macht; macht die zij ontleenen aan hun natuur, van de schatten van den geest en van den bodem en aan hun geografische ligging.’
En verderop: ‘Onder de kleine staten neemt Nederland een bevoorrechte plaats in; het is het eenige land dat heerschappij over de wereld heeft gevoerd en dat - toen het daarvan afstand moest doen - niet verschrompeld is, doch zijn scheppingskracht ongerept heeft bewaard. In den loop der eeuwen heeft het aan macht ingeboet, maar in kracht is het zichzelf gelijk gebleven. Onaangedaan bleef zijn levensvolheid, ook al verminderde zijn machtsgebied.’
Begrijpelijkerwijze trokken de overeenkomsten en verschillen tusschen Hollanders en Duitschers, 'schrijvers bijzondere belangstelling. En al komt hij dan ook niet tot een opzienbarende verklaring dezer problemen, toch loont het de moeite zijn woorden te overdenken. Want het is hem niet voorbij-gegaan dat de Hollander gaarne neigt naar den Gallischen geest en hij begrijpt dit verlangen: ‘Deze hang wordt door geen bloedverwantschap in toom gehouden. Men bewondert het vreemde en heeft het lief als iets onbereikbaars.’
Maar de woorden, waarmee hij zijn hoofdstuk besluit, kunnen niet genoeg herhaald worden: ‘Diegenen echter, die in den broeder een andere gedaante van zichzelf begrijpen en liefhebben, zullen meer begrijpen en waarachtiger liefhebben dan zij, die slechts vatbaar zijn voor een vagen hang naar het verlokkende vreemde.’
Het wezen van Holland ziet hij bepaald door de zee. En het is de strijd tusschen land en water, die in Holland werd tot een cultureel gebeuren. Want de zee is onze vriend en onze vijand. Zij is onze vriend dáár waar wij haar onderworpen hebben en onderwerpen aan de eischen die het leven ons noodzakelijk deed stellen; zij is onze vijand wanneer zij het land bedreigt en bezit wil nemen van dat wat wij haar eenmaal ontnamen.
Deze eeuwige strijd bepaalde mede het wezen van ons volk.
En het is tevens de zee waardoor ons land zijn eigen aard verkreeg.
‘Uit de tweevoudigheid van land en zee’ - concludeert Mengelberg - ‘wordt een hoogere eenheid geboren. Zij is het wonder en het mysterie van het Hollandsche landschap.’
En uit diezelfde samenstelling verklaart hij waarom Holland het land der schilders moest zijn en waarom ook het realisme in de Hollandsche schilderkunst zulk een belangrijke rol speelt. Holland behoort tot een van die zeldzame landen