Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAmerikaansche letterenDe Nieuwe Roman in AmerikaIIWIJ kunnen het nieuwe realisme in de Noord-Amerikaansche literatuur dateeren vanaf de verschijning van Theodore Dreiser's Sister Carrie. De wijze, waarop dit boek werd uitgegeven werpt op zichzelf al een merkwaardig licht op het ontstaan dezer nieuwe literatuur. Het manuscript werd in het voorjaar van 1900 aan de bekende Nieuw-Yorksche uitgeversfirma Harper and Brothers aangeboden, die het zonder complimenten weigerde. Daarna bracht Dreiser het naar een andere uitgeversfirma, die het niet alleen accepteerde, maar met den schrijver zelfs een contract aanging. De vrouw van een der firmanten kreeg evenwel een der eerste afdrukken in handen, en voelde onmiddellijk zulk een verontwaardiging over de onzedelijkheid van het verhaal, dat ze haar man en diens compagnons wist te overtuigen van de onmogelijkheid zóó'n verderfelijk boek te publiceeren. Men trad dus in onderhandeling met Dreiser; deze hield zich echter aan de letter van het contract, waaraan de firma niet tornen kon. Er stond evenwel niets in het contract over de wijze van binden of over het aantal exemplaren. Dus werd een heel kleine oplaag gedrukt, gebonden in een bandje zonder titel of naam. En zooals het met Sister Carrie is gegaan, zoo is het met de meeste zijner boeken gegaan; tot voor kort. Niettegenstaande de goedgunstige kritiek van een aantal vooraanstaande Amerikaansche en Engelsche bladen, werd elk nieuw boek weer als immoreel uitgekreten. Ook zijn laatste, in de literaire wereld overigens vrij gunstig ontvangen groote roman. An American Tragedy, is door de Bostonsche censuur als zijnde schadelijk voor de openbare zedelijkheid onderdrukt, terwijl van allerlei kanten tegen het boek geprotesteerd is.Ga naar voetnoot*) Als we van zulke dingen hooren zouden wij in ons oude Europa verwachten, dat er wel heel erge onzedelijkheden in Dreiser's boeken moeten staan. In werkelijkheid komt er in geen der door mij gelezen romans van dezen auteur iets obsceens voor, en doen ze ons in vergelijk met wat we in Europa gewend zijn, bijna puriteinsch aan. Maar de officieele moraal in Amerika houdt zich aan normen, die al bijna vergeten zijn.
Hoe de moraal van het individu in den grond der zaak niets gemeen heeft met de heerschende moraal is de hoofdgedachte, die Dreiser in Sister Carrie naar voren brengt; een gedachte, die we bij dezen schrijver telkens weer terug vinden. Er is geen sprake van goed of kwaad in onze wenschen; het kwade ontstaat door hun conflict met de heerschende moraal. Caroline Meeber, achttien jaar oud, verlaat het plaatsje op het platteland, waar ze is geboren en geleefd heeft, om haar fortuin te gaan zoeken in het groote Chicago. Reeds in den trein maakt ze kennis met den handelsreiziger Drouet, wiens maîtresse ze wordt als haar zoeken naar werk zonder succes blijft en ze tenslotte geen cent meer haar eigen noemt. Lang blijft ze echter niet bij hem; ze komt onder de betoovering van zijn vriend, Hurstwood, in elk opzicht een veel meer imponeerend man; een soort gérant in een groot en populair café. Hij wordt hartstochtelijk op Carrie verliefd; tenslotte verlaat hij alles voor haar: zijn eigen gezin, zijn prachtige positie, en begaat eindelijk zelfs een belangrijken diefstal ten nadeele van de zaak, die hij zulk een lange rij van jaren met de grootste toewijding had gediend. Dan schaakt hij Carrie tegen haar wil; gaat met haar naar Montreal en komt tenslotte in Nieuw-York, alwaar hij een nieuw fortuin hoopt op te bouwen. Maar de eene teleurstelling na de andere wacht hem daar. Hij is reeds van meer dan middelbaren leeftijd; hoewel hij het gestolen geld spoedig heeft teruggezonden kan hij zich ten gevolge van die affaire niet op zijn oude zakenvrienden beroepen. Hij heeft niets meer van zijn vroegere energie over; zit uren nietsdoende in zijn stoel, totdat ook het laatste geld op is, de laatste stukken verpand zijn en hij als bedelaar bij het groote leger der paria's gevoegd wordt. Het ongelukkige einde van Hurstwood wordt in alle details beschreven; het vormt een der knapste gedeelten van den roman. Ondertusschen heeft Carrie er genoeg van gekregen; zij verlaat den man nog voor hij de laagste sport van den maatschappelijken ladder heeft bereikt; walging voor dit nietsdoende wrak verdringt alle andere gevoelens, die er misschien nog voor hem bij haar zijn. Zij heeft werk als chorus-girl gevonden en aan het einde van het boek zien we haar reeds als gevierd tooneelspeelster met een schitterend inkomen. Hurstwood is in vele opzichten de hoofdpersoon. Wij volgen zijn lot met de meeste belangstelling; zijn val is ons in alle onderdeelen duidelijk; het is alles zeer aannemelijk en psychologisch wel juist geanalyseerd. De figuur van dezen geheel apathisch geworden man, uren lang in den schommelstoel zittend met zijn krant, terwijl de laatste dollars voor het huishouden worden opgeteerd, blijft den lezer bij als een uitstekend waargenomen voorbeeld van moreel verval. Ook Drouet is goed uitgewerkt; de levenslustige handelsreiziger, goeiïg, maar tenslotte toch altijd bedacht op zelfbehoud. Zoowel in Drouet als in Hurstwood vinden we veel van den later door Sinclair Lewis zoo beroemd geworden Babbitt, het type van den zakenman. Carrie zelf is ontegenzeggelijk een der natuurlijkste vrouwenfiguren in de literatuur van het nieuwe Amerika. Komende uit een uiterst burgerlijk milieu wordt ze gedreven door een vaag, onbewust verlangen naar een mooiere wereld. Vanzelfsprekend denkt ze die gevonden te hebben als ze door Drouet uit haar armoede in betrekkelijken welstand wordt gebracht; daarna komt Hurstwood als een lichtende Lanseloet haar leven voor een korte wijl een nieuwe beteekenis geven. Later krijgt ze bij de opvoering van een stuk door een amateursgezelschap, waarbij ze voor het eerst zelf een rol speelt, een glimpje van het tooneel. In die wereld hoopt ze dan de bevrediging van haar verlangen te vinden. Maar het verlangen blijft: ijdel blijkt al het bereikte; ook als Drouet en Hurstwood al lang uit | |
[pagina 20]
| |
haar bestaan zijn verdwenen en een prachtig talent zich in haar geopenbaard heeft. - Dreiser eindigt zijn roman met deze beschouwing: ‘O Carrie, Carrie! O blind verlangen van het menschenhart! Voort, voort, zegt het, en waar de schoonheid vooraan gaat, daar volgt het. Of het het getinkel is van het belletje van een eenzaam schaapje in een stil landschap, of een glimp van schoonheid in een woud, of de openbaring van de ziel in het oog van iemand, die ons voorbij gaat, het hart herkent en antwoordt en volgt. Als de voeten vermoeid worden en de hoop ijdel schijnt dan komt het hartezeer en het verlangen. Weet het dan, voor U is er geen verzadiging noch tevredenheid. In Uw schommelstoel, bij uw venster, daar zult ge droomen van een geluk, dat ge nooit zult voelen.’ DreiserGa naar voetnoot*) verloochent zijn Duitsche afkomst niet. Zijn stijl is zwaar, langzaam; massief, zonder humor, grimmig bijna. Engelsche critici verweten hem zijn ‘slecht’ Engelsch; maar dat is slechts een kwestie van definitie. Ernstiger is het feit, dat Dreiser te veel beschrijft zonder het te laten beleven, en dat hij zich soms zonder noodzaak direkt tot de lezers richt. En toch, wat men ook verder zou weten in te brengen, hij slaagt er in ons te doen zien, wat hij ziet; ons te doen gevoelen, wat hij voelt; ons van het begin tot het einde te boeien. Als we aannemen, dat groote kunst onafhankelijk is van een bekoorlijken stijl, dan kunnen we Sister Carrie gerust tot een der beste romans van onzen tijd rekenen. Het is vergeleken met de verhalen der groote Russen; er is inderdaad wel iets van die broeierige atmosfeer van een Dostojewski, iets van de onmeedoogende ziels-analyse van Tolstoy of Gorki in te vinden. Maar verder moeten we maar niet gaan met de vergelijking; in Rusland zou Dreiser's figuur niet opvallen. A. PERDECK
Leiden. |
|