zwaar, maar voor ons schuilt hierin juist de groote bekoring. Een bonte kaleidoscoop draait gedurig voor de oogen, bonte confetti dwarrelt neer; door alle domeinen van het leven gaat gij reizen. Met Valeriu Marcu, den biograaf van Lenin, beleeft gij den ondergang van het Tsarenrijk, met Clara Sheridan woont gij een dispuut met Mussolini bij. Openlijk wordt door hem daar de leer van het geweld gepredikt. Dan treedt gij ineens met Waliszewski het boudoir der groote Katherina, Ruslands zinnelijke keizerin, binnen, en naast haar gezeten ziet men haar Potemkins liefdesbrieven van commentaar voorzien. Even later wandelen wij met den sympathieken particulier Charlie Chaplin onbemerkt door Londen over Kensington Road en door andere, nauw aan zijn kinderjaren verwante straten. Daar wordt onze in overpeinzing verzonken reisgezel herkend door het dienstmeisje van het goedkoope pension waarin hij vroeger leefde. En ineens herleeft het
geheele verleden ...
Dit alles nu kunt gij medebeleven, wanneer gij u voor de geringe som van M. 1,50 den Almanak 1929 van den List Verlag aanschaft. Hij is één der beste almanakken van dit jaar.
Een niet minder goeden indruk maakt de bescheidener uitgevoerde Insel-Almanach 1929, uitgegeven door den ons allen welbekenden Insel Verlag. Gij opent dit kleine boek en terstond staat gij in een andere wereld: met Ulrich von Lichtenstein neemt gij deel aan een tournooi; de lansen kraken, de helmen splijten. ‘Die leuchtenden Farben der Rüstungen wetteiferten mit der Sonne.’ Even later leert gij plots den ‘Schattenkönig’, Lodewijk XVII, kind van den onthoofden koning van Frankrijk, horlogemaker en pretendent op den titel, die hem volgens geboorte toekomt, kennen. Een geheimzinnig waas is tot nu over dezen koningszoon blijven zweven. Op geheimzinnige wijze werd hij te Delft vermoord. Hans Roger Madol heeft getracht den sluier een weinig te lichten. Maar stil. Nu wordt gij door Franz Spunda in vogelvlucht gebracht naar den berg Athos in Griekenland. In den hof van het klooster Zographos wandelt gij onder de cypressen en zijt werkelijk ‘im Lande der Asketen’. Maar de wandeling duurt niet lang, want reeds vraagt Erich Penzoldt uw aandacht voor ‘Chattertons seltsame Geburt und Kindheit’. Over zijn kindsheid kunnen wij nog niet oordeelen, maar dat zijn geboorte zonderling was is zeker. Het doodgeboren kind Thomas Chatterton moest door een doodgraver op hardhandige manier worden ‘opgewekt’. ‘Der Totengräber nahm sich, wie immer lautlos lächelnd, sachkundig des kleinen Thomas an, indem er ihn, zum Entsetzen der Alten, an beiden Beinen fasste und, des Platzes wegen ins Freie tretend, gleich einer Keule kreisend um sein Haupt schwang, ihn also erst zum Leben zu erwecken ...’
Qua inhoud belangwekkender dan de Insel-Almanak van 1929 is echter zonder twijfel het jaarboek 1929 van den Zsolnay Verlag, die zich in weinige jaren tot één der belangrijkste uitgeversmaatschappijen heeft ontwikkeld. Het genoemde jaarboek bevat niet slechts fragmenten uit te verschijnen boeken, maar ook zeer belangrijke origineele, uitsluitend voor de genoemde publicatie bestemde bijdragen. Zoo vinden wij in het eerste deel o.a. gedichten van Franz Werfel en Max Brods geheimzinnig mummieverhaal: ‘De dood is een voorbijgaande toestand van zwakte’. Het tweede deel van het jaarboek bevat een fragment uit Roger Martin du Gards ‘Les Thibaults’, welk belangrijk werk door den Zsolnay Verlag in Duitsche vertaling wordt uitgegeven. Egmont Colerus beschrijft een ‘idyllische’ liefde te Parijs, Theodore Dreiser toont ons een Amerikaanschen Titaan, Robert Hitchens geeft een hoofdstukje uit ‘Bacchante en Non’ ten beste. Dit zijn slechts enkele grepen uit een buitengewoon rijken inhoud. Tenslotte komen wij dan bij het Jahrbuch 1929 van den Neuen Deutschen Verlag, zeer sterk sowjetisch georiënteerd. Wanneer wij de eerste bladzijden opslaan, aanschouwen wij daar een portret van den jongen Rus Konstantin Fedin, van wiens zooeven verschenen werk ‘Die Brüder’ een slecht gekozen, want onbegrijpelijk fragment, in dit jaarboek is gepubliceerd. Gelukkig zijn er ook andere, meer geslaagde fragmenten. Zoo bijvoorbeeld de publicatie van een gedeelte van het reisjournaal van de ‘Krassin’ en een stuk van Albert Londres over de spannende ontvluchtingspoging van den banneling Dieudonné. Buitengewoon interessant is het gepubliceerde fragment over de kinderprostitutie uit Otto Ruehle's ‘Kultur und Sittengeschichte des Proletariats’. ‘Der sexuelle Konsum von Weiberfleisch ist ein Massenkonsum, der fortgesetzt Zufuhr und Nachschub verlangt. Da erfasst die
Rekrutierung der Prostitutionsheere ganze Scharen junger, unerfahrener, halbreifer, ahnungsloser Menschen’. Buitengewoon interessant is ook, hetgeen de Mexicaansche arbeiders- en boerenschilder Diego Rivera over zijn jeugd vertelt. ‘Das Bedürfnis zu wissen wie Menschen und Tiere sich bewegen, hat mich zwischen meinem dritten und fünften Jahre gequält. Die ungenügenden Erklärungen, die mir meine Mutter bei der Geburt meiner Schwester Marie gab, veranlassten mich den Bauch einer lebenden, prächtigen Maus zu öffnen. Meine Mutter überraschte mich bei dieser Arbeit und erlitt eine Nervenkrise.’
Hierbij willen wij het laten; naar wij hopen is het