Spijkers met koppen
Plagiaat
Een moderne fictie
Ik lees in den laatsten tijd weer in alle mogelijke bladen verontwaardigde geschiedenissen over wat men noemt plagiaat. Mijnheer X. beschuldigt mijnheer Y., bitter en heftig, van geestelijken diefstal. En mijnheer Y. laat dat niet op zich zitten en dient van repliek. Dit alles tot groot vermaak van de tribune. Want de quaestie interesseert het publiek geenszins, maar de ruzie op zich zelf boeit een ieder. Ik heb in al die plagiaatspolemieken een zekere eenheid ontdekt. Vroeger en nu, waren het en zijn het altijd derde en vierde rangs auteurs, die beschuldigen, en de beschuldigden zijn in den regel schrijvers van werkelijke beteekenis en van gevestigde reputatie. Dat is overigens te begrijpen. De aanleiding is altijd een lage jalouzie. Jalouzie en zelfverblinding creëeren een ‘quaestie’ van plagiaat. De heer Nivoix heeft succes met een stuk. Plotseling duikt er een andere heer op, genaamd Max Frantel en verklaart dat hìj de man is van het idee en dat de ander dat snoodelijk van hem gestolen heeft. Het stuk van den heer Frantel, let wel, is door alle directies geweigerd. De heer Marcel Pagnol heeft een overbluffend succes met zijn ‘Monsieur Topaze’. Plotseling komt er een luide heer opschieten uit de binnenste duisternissen van de litteratuur en verklaart, dat Pagnol zijn stuk ontfutseld heeft aan hèm, Paul Blanchard, want dat hìj een stuk geschreven heeft: ‘Monsieur Potasium’, dat veel eerder àf was! Natuurlijk is het stuk van den heer Blanchard door op zijn minst tien directies geweigerd! De heer Lenormand heeft ontdekt dat het laatste stuk van Boussac de Saint-Marc, dat door de Comédie Française opgevoerd wordt, op een van zijn sombere meesterwerken van het genre ennuyeux lijkt. Maar de heer Boussac heeft zich daardoor niet laten intimideeren en hij heeft op het zuurzoet insinueerende stukje van zijn aanvaller in duidelijke en krachtige termen geantwoord.
De zaak is zoo eenvoudig. Er bestáát geen plagiaat. Plagiaat is een van die moderne ficties, welke uitgevonden zijn door reclamemakers en mislukkelingen, om zichzelf, ten koste van een schrijver, die geluk of werkelijke verdiensten heeft, aan een kortstondige reputatie te helpen. Aangezien het aantal ‘onderwerpen’ uiterst beperkt is en het aantal schrijvers zeer groot, moeten vele geroepenen zich met dezelfde materie tevreden stellen. Men kan een beetje nuanceeren, maar meer ook niet. Zoo zijn er, naar Polti in een uitstekend en bekend boek, heeft aangetoond, niet meer dan zes en dertig dramatische situaties. En geheel de dramatische wereldlitteratuur is op die enkele themata gebouwd. Originaliteit bestaat alléén in de opvatting en in de uitwerking. Van exact dezelfde gegevens kan Willem een meesterwerk en Hendrik een waardelooze sof maken.
Stel u voor dat een schilder een van zijn collega's van plagiaat beschuldigt omdat deze óók een appel en een pisang geschilderd heeft! In de litteratuur is het niet anders. Het onderwerp, dat nooit origineel kàn zijn, is van geen belang. Het kan genomen worden overal waar men het maar vindt, op de verwerking tot kunst komt het aan en daarin toont zich de persoonlijkheid van den kunstenaar. Stendhal is telkens weer van ‘plagiaat’ beschuldigd! Achteraf lacht men er om. De zoogenaamde bestolenen zijn volkomen vergeten, maar iedere regel van Stendhal leeft, omdat die verzadigd is van zijn machtigen geest en wil.
Men kan er vrijwel zeker van zijn: zoodra er in de litteratuur: ‘houd den dief’ geschreeuwd wordt, dan is degene die schreeuwt de kwade pier!
J. GRESHOFF