- ‘Waarom zou de journalistiek zoo'n aantrekkingskracht hebben?’
- ‘Ja, waarom? De meeste jongelui, aan wie ik de vraag stelde, welk soort werk zij in de journalistiek wilden doen, antwoordden: over kunst schrijven. Ik kan wel zeggen, dat dit het antwoord was in negen van de tien gevallen. Zelden is er iemand bij, die verslaggever wil worden, hoewel de verslaggeverij een belangrijk ding is in de journalistiek. De goede verslaggever is voor mij de ware journalist, heeft Charles Boissevain gezegd, en hij heeft gelijk.
Ik zei je al: ze willen over boeken en over tooneel schrijven. Ik moedig ze niet aan, schrik ze niet af, omdat de vooruitzichten moeilijker zijn dan vroeger. Iemand, die voor de journalistiek is bestemd komt er toch wel in. Je wordt van zelf wel tot ons beroep gedreven, als het in je zit.
De opleiding van den journalist is een min of meer brandend vraagstuk voor enkelen, die zich er voor interesseeren. Enkelen, zeg ik, want er zijn weinig vakken, waarin de belangstelling in vraagstukken betreffende het beroep zoo gering is, als in het onze.
Ik-zelf ben een verklaard tegenstander van een speciale opleiding. Journalistiek leer je aan de krant, zooals zwemmen in het water. Natuurlijk is het een voordeel voor den journalist als hij zooveel mogelijk kennis heeft vergaard. Een speciale opleiding, liefst met een diploma, voor ons beroep is eigenlijk onmogelijk. Theoretische lijnen zijn niet te trekken. Om in de journalistiek te slagen moet men voornamelijk aanleg hebben. Het gevaar van de opleiding is, dat de candidaat een prachtig doctoraal examen kan hebben gedaan, maar als hij in het beroep wil gaan, ziet hij, dat het voornaamste ontbreekt en dat is de aanleg. Veel weten is natuurlijk een groot voordeel, dat spreekt, maar wat hij naast den aanleg ook noodig heeft, is de kunst om zich onmiddellijk te oriënteeren omtrent alles wat zich in het publieke leven voordoet.
Ik heb het wel eens zoo gezegd: een journalist moet van alles iets weten. Dat lijkt oppervlakkigheid, maar dat is het toch niet. Ik heb zelf in mijn leven ontzaglijk voordeel gehad van het feit, dat ik voor alles belangstelling heb gekoesterd. En een gevolg daarvan is, dat je tot op zekere hoogte in alles georiënteerd bent en de richting weet om een zeker doel te bereiken. Als ik iets over mezelf mag citeeren, dan haal ik aan wat Plemp over me geschreven heeft in zijn boek over de Journalistiek: dat ik ‘van alles op de hoogte’ ben. Een journalist moet van alles iets weten. In dien zin bedoel ik het.
Ik heb je al gezegd, dat in onzen kring bitter weinig belangstelling is voor de opleiding van den journalist. De cursussen aan de Universiteit te Amsterdam voor journalisten zijn glansrijk mislukt. Ook de plaatselijke ontwikkelingscursussen zijn niet geslaagd. Maar toch is het een absoluut vereischte, dat de journalist, die jong aan een krant komt, zichzelf zooveel mogelijk ontwikkelt.’
- ‘Dus je bent tegen specialisatie?’
- ‘Kijk eens, dat zou ik niet kunnen zeggen. De beste journalist is de all-round-journalist. Dat neemt niet weg, dat er tal van journalisten zijn, die zich in een bepaalde richting voortreffelijk gespecialiseerd hebben. En het gaat hoe langer hoe meer dien kant uit. Het type journalist, die tegelijk een voortreffelijk artikel en een voortreffelijk verslag kan schrijven, is veel minder talrijk dan men denkt.
En daar komt nog iets bij. Het aantal goede verslaggevers is minder talrijk dan men meent. Ik heb den indruk, dat er veel minder aan groote reportage wordt gedaan dan vroeger. Het goede hoofdartikel is eveneens schaarsch in onze Pers; een artikel, dat op even hoog peil staat als Kuyper en Plemp en in een vroegere periode De Koo en P.L. Tak schreven, leest men zelden meer. Het groote type hoofdartikel is in later jaren sterk in de verdrukking gekomen.’
- ‘Hebben de prentjes de journalistiek een andere wending gegeven?’
- ‘De toenemende illustratie van de dagbladpers dreigt in het algemeen de krant te denatureeren en de aandacht en waardeering van het publiek af te leiden van wat de hoofdzaak is: den tekst. Het gevaar is, dat het een bekeken krant in plaats van een gelezen krant wordt, waarbij nog komt, dat aan de periodieke pers een stuk terrein wordt afgenomen.
Hoe langer hoe meer blijkt, dat de autoriteiten in de persfotografen een soort journalist zien en waar deze menschen uit den aard van hun werk zich op den voorgrond moeten dringen en dit ook doen, schuilt hier een gevaar voor de representatie in het algemeen in de journalistiek. En dan: men komt illustratief eerder tot sensatie. Wie durft terugkeeren van deze richting? De illustratie van het dagblad is een typisch bewijs hoe bepaalde toestanden in het leven kunnen worden geroepen, waartoe één blad is voorgegaan. De andere bladen worden tot volgen gedwongen.
Het economisch nadeel voor den journalist is, dat de foto's een groot deel van het budget opeten en er geen geld is voor andere dingen.
Boven dit alles uit gaat ten slotte mijn overtuiging, die nooit gewankeld heeft, dat het prachtig werk is in de journalistiek. Het is ten slotte nog