Marocco gesneuvelden luitenant en een photo in La Révolution Surréaliste no. 8 gereproduceerd, waarop men hem een pastoor ziet uitschelden; en alweer: voor een niet-surrealistisch oog is dit, wil mij voorkomen, misschien onvoldoende? Er zijn cabotins in Montmartre die méér op hun geweten hebben en volkomen in hetzelfde genre; men herkent er zelfs niet dat streven in ‘zich van de gewone menschelijkheid te verwijderen’ dat tot de eerste plichten behoort van den surrealist.
De heer Robert Desnos is (leert men verder uit
Nadja) de beste slaper van de vereeniging. ‘Hij sliep, vertelt Breton, maar hij sprak en hij schreef.’ Het is mogelijk dat hij op die wijze het eenige boekje gecomponeerd heeft dat ik van hem ken: het heet
La Liberté et l'Amour, en omdat men er desgewenscht een pakje bij kreeg met minder betamelijke fragmenten, heeft
ROBERT DESNOS
de uitgever Kra er ongenoegen aan beleefd ten gevolge van een klacht, ingediend door een deugdzaam heer uit Luik. Ik heb een compleet exemplaar aangetroffen en wederom geconstateerd dat de automatische schrijfwijze weinig bevorderlijk is voor de erotiek. Het boekje opent, zonder eenige verklaring, op het verloren gedicht
Les Veilleurs van Rimbaud; de heer Desnos heeft het dus teruggevonden, al slapende misschien, tusschen 26 November en 1 December 1923. Het behoort zonder twijfel tot zijn beste vondsten, en er staan eenige strophen tusschen de vijftig waaruit het bestaat die desnoods van Rimbaud hadden kunnen zijn. Men vindt er ‘des conquérants aux gencives saignantes’, en deze bekentenis: ‘Nous avons trop mangé de poissons hystériques’, een kostbaar gegeven, après tout. Jarry heeft een boek geschreven onder den invloed van haschisch, maar men beschikt niet altijd over den stimulant dien men wil. De heer Desnos bekent verder dat hij den 13en December 1924 overleden is, op den dag waarop hij aan dit boekje begon, en nog verder: ‘Elle ne me touche pas, la mort matérielle, car je vis dans l'éternité.’ Indien dit waar is, is het een zeer groot voordeel van de surrealistische leefwijze, maar wat ons hier voornamelijk aangaat is het talent van den heer Desnos, en dit is - hoe surrealistisch ook aangekleed en vermomd - onmiskenbaar middelmatig. De avonturen van den Corsaire Sanglot die volstrekt geen verhaal mogen vormen, want de surrealistische smaak neemt aanstoot aan den verouderden verhaal-vorm (en laten zij die nog de behoefte gevoelen een verhaal te lezen of te schrijven voor ééns en voor goed weten dat zij treurige individuën zijn, volgens Breton, en nog heel wat ergers, volgens Aragon) deze avonturen dus, door den heer Desnos zorgvuldig dooreengesmeten, onderbroken enz., zijn de door zijn onderbewustzijn moeizaam teruggeworpen
reminiscenties van de heldendaden van zekeren hospodar Mony Vibescu, den held van een verborgen roman van Apollinaire waarvan ik den titel wederom verzwijgen moet; en wat niet van den hospodar komt lijkt afval van Lautréamont.
* * *
Er zijn nog vele andere surrealistische namen, en naarmate de numerieke meerderheid aangroeit, slinkt het talent: altijd het eenige wat het kruideniersoog van den kunstkritikus interesseert. Het staat iedereen vrij surrealist te worden en ik weet uit betrouwbare bron dat, hoe meer de inschrijvingen binnenkomen, hoe meer het hart klopt van den heer Aragon. Er zijn in Parijs en omstreken, in verder Frankrijk, in Brussel zelfs, genoeg jonge mannen die te intellectueel reeds zijn om zich tevreden te stellen met een succesrolletje in de dancing: zij schrijven zich in met de gezwollen borst van den boerenknaap die versch tot de cadettenschool werd toegelaten. Zij meenen dat het talent met het surrealisme komt, en komt er heelemaal niets, dan rest hun het betoog over het onteerende schrijven en de klacht over hun overmaat van Cultuur. Voor de wèl schrijvenden staan minstens twee tijdschriften open: La Révolution Surréaliste voor wie anarchistisch voelen en met ideeën behept zijn, Le Grand Jeu voor de alleen-maardichterlijke naturen.
Een Parijsche vriend signaleert mij het laatste nummer van het eerstgenoemde blad waarin een lange enquête in den surrealistischen kring zelf voorkomt over sexualiteit: ‘enquête, schrijft hij, qui fait constamment penser à Bouvard et Pécuchet.’ Ik zou geen andere vergelijking weten te vinden, of het zou moeten zijn: een vacantiekolonie van vroegrijpe jongetjes, dit onderwerp be-