KLABUND †
Alfred Henschke
geb. Krossen a.d. Oder 1891
gest. Davos 1928
de, steeds weer nieuwe boeken van hem zag verschijnen, meende men dat hij nog jaren leven zou. Telkens weer moest hij naar Davos - (waarover hij lange jaren vóór Thomas Mann zijn boek ‘die Krankheit’ schreef) - telkens kwam hij terug, zoodat men ging gelooven dat hij steeds terugkeeren zou. Toen hij in Juli naar Davos ging en afscheid nam, meende niemand dat hij sterven ging, tot Carola Nehu, ‘der Stern meines Lebens’, zooals hij haar in zijn schoonste verzen genoemd had, naar Zwitserland geroepen werd. Ditmaal stierf hij, op een Augustusmorgen in een sanatorium, waar reeds zoovelen stierven.
Hij was de romancier van ‘Moreau’, ‘Plotjz’, ‘Brack’, van talrijke verzenbundels en tooneelstukken - een oeuvre dat van ongelijke waarde is. In 1911 bracht Alfred Kerr zijn eerste gedichten:
‘Man soll in keiner Stadt bleiben länger als ein halbes Jahr,
Wenn man weisz, wie sie wurde und war,
Wenn man die Manner hat weinen sehen,
Soll man von dannen gehen,
Läszt man Freunde und Geliebte zurück,
Wandert die Stadt mit einem als ein ewiges Glück
Meine Lippen singen zuweilen,
Lieder, die ich von ihr gelernt,
Unter einem Himmel, der ach sie besternt.’
Toen hij twintig was schreef Klabund deze verzen, die hij in later werk zelden heeft overtroffen. Hij dichtte met een eleganten weemoed - een melodieus gevoel die zeldzaam waren in deze dagen. Veel ander werk zal men vergeten - zijn tooneelstukken - zijn ‘Bänkellieder’ nimmer. Hij heeft, misschien omdat hij voelde dat hij spoedig sterven ging en ook om de onrust over den naderenden dood te onderdrukken, te veel geschreven, het zich vaak te gemakkelijk gemaakt. Eén bundel verzen vooral zal blijven wanneer de meeste lyriek van heden zelfs in de bibliotheken niet meer te vinden is: ‘die Harfenjule’. Hier is Klabund de chansonnier derliefde - de dichter van het ‘Bürgerliches Weihnachtsidyll’:
‘O kind, was hast du da gemacht?
Stille Nacht, Heilige Nacht
Leise hat sie ihr ins Ohr gesungen:
‘Mama es ist ein Reis entsprungen!
Pappa haut ihr die Fresse breit
O, du selige Weihnachtszeit!’
In dezen bundel staan, behalve talrijke Berlijnsche chansons, de groote ‘Ode an Zeesen’; een zijner beroemdste verzen: ‘und ich baumle mit die Beene, mit die Beene vor mich her’, dat men overal in cabarets hooren kan en dat andere vers: ‘Hui über drei Oktaven, Glissando unserer Lust! Lasz mich noch einmal schlafen an deiner Brust’.
Minstens vijf en twintig van deze gedichten zal men na honderd jaren nog kennen. Welk ander dichter kan men dat voorspellen? Eén van deze verzen zal misschien ook zijn: ‘het Lied der Engelsche dames’ uit den bundel ‘Morgenrot! Klabund! Die Tage dämmern’:
‘die Englischen Fräuleins gehen in langer Kette durch die Stadt,
Zwei und drei, in ihren schwarzen Mänteln
wie Morcheln, die man aus dem Boden gerissen hat.
Aber in Sommer tragen sie violette
Schärpen um den Leib. Sie schlafen allein im Bette.
Man möchte einmal mit ihr schlafen gehn,
Aber sie sind so klein und klein in ihren schwarzen Kapuzen,
Ich glaube, wenn man sie lieben will, braucht man ein ganzes Dutzend.’
Arme Klabund. Ik weet niet of het sterven hem zwaar is gevallen. Hetgeen aan dezen dood vooral tragisch is, is het feit, dat deze minnaar van vrouwen nimmer meer een vrouw - zelfs geen Engelsche dame - beminnen kan.
Berlijn.
N.R.
* * *