lijker omlijnd dan die der andere personnages. Haar geschiedenis kan aldus worden samengevat: Angela is op haar dorp verleid geworden en heeft het leven geschonken aan een jongentje, dat op het land bij haar moeder wordt grootgebracht, terwijl Angela haar schande begraven en haar brood verdienen gaat in een bordeel der havenstad. Zij wordt uit die hel weggehaald door den ouden gebuur meester Zimolo, rijk geworden met het opkoopen van de uurwerken der klanten van het bordeel. Zimolo heeft steeds gedroomd van een kind dat zijn bezit zou erven. Hij stelt aan Angela voor met haar jongen bij haar te komen wonen. Angela gaat op zijn voorstel in om steeds haar kind bij zich te hebben. Zimolo is echter spoedig jaloersch van Angela's zoontje, koestert ineens den stouten droom van zijn hoogen ouderdom ten spijt nog een bloedeigen zoon te krijgen en plaatst den kleinen Luli op een kostschool, om de moeder voor zich alleen te hebben. Ondertusschen heeft echter een romantische jongeling, Emilio, nieuwe liefde opgewekt in het hart van Angela, zoodat de oude Zimolo, die meende in haar gelatenheid een bondgenoot te zullen vinden voor zijn plan, zijn opzet ziet mislukken. Hij heeft berouw het kind van zijn moeder te hebben verwijderd, gaat het terughalen, maar raakt het kwijt in het gewoel der straat. Ondertusschen sneuvelt de jeugdige minnaar van Angela in een revolutionnair opstootje. Het leven heeft haar voor goed vernietigd en het toeval helpt mee om haar daarheen terug te voeren vanwaar zij vertrok: naar het bordeel, waar zij door klanten, die haar langs den weg hebben gevonden, wordt binnengebracht.
Het geval is, verre van idyllisch, van een aangrijpende realiteit. Niet van die materieele realiteit, kenmerk van persoonlijke wederwaardigheden, maar van een geestelijke realiteit, de realiteit van het wezen der dingen en den zin van het gebeuren op een meer algemeen plan. Sympathiek is het ook in hooge mate dat Fracchia, niettegenstaande de groote verleiding, zich heeft gewacht van de hoofdpersoon een veridealiseerde figuur te maken of haar wijsgeerige uitlatingen in den mond te leggen. Indien de figuur van Angela, niettegenstaande haar vage omlijning, zoo gaaf en zoo aangrijpend reëel is, komt dit, doordat de schrijver haar heeft weten te beelden als een eenvoudig wezen zonder would-be-intellectualiteit, zonder psychologische gecompliceerdheid, dat hoofdzakelijk steunt op de menschelijke instincten, dat vooral wordt gedreven door de zucht naar liefde, liefde voor den man, liefde voor het kind, en steeds moet hongeren, daar 't leven onverbiddelijk elken hartstocht dwarsboomt.
Angela is een somber boek; somber door den ongelijken strijd, dien het meisje voert tegen het leven om te ontkomen aan den vloek die op haar weegt sinds haar verblijf in het roode huis; somber door de fataliteit die weegt op de groep jonge idealisten, die schijnbaar met grooten levensernst, maar in den grond vol jeugdige lichtvaardigheid hun bloed vergieten voor een vage ‘zaak’, zonder na te denken over het leed dat zij doen aan hun omgeving, zonder te beseffen dat zij door simpel lief te hebben en moedig te zijn in een normalen levenswandel, misschien grooter dingen konden verwezenlijken, dan door hun bloedige en noodelooze heldhaftigheid.
De erbarmelijke wijze waarop de half-versufte Zimolo, die alles weer goed wil maken en Luli terug bij zijn moeder wil brengen, het kind laat verloren loopen, is van een onweerstaanbare en hartverscheurende treurigheid. Met het einde van Emilio komt de roman dan zonder geforceerdheid tot een ontknooping van een catastrophale dramatiek, die vernietigend werkt, zoo vernietigend, dat alle hoop op eenige blijheid hier beneden verschrompelt in uw hart en ge als met een zucht van verlichting verneemt dat Angela, als door de hand Gods bestierd, gansch buiten haar eigen wil en weten opnieuw haar plaats gaat innemen onder de meisjes-van-plezier in het roode huis.
Angela is een boek dat aangrijpt en ontroert direct en in hooge mate, omdat het de snaren beroert die liggen aan de basis van elk menschelijk gemoed, die onze zwakke zijde vormen maar ons ook in staat stellen, al zij het vaak in lijden, 't sublieme te bereiken.
KAREL LEROUX