Photo van Rafael, London
DIANE BOSWELL,
echtgenoote van een der Directeuren van de uitgeversfirma John Lane, Mr. Ronald Boswell, die als R. Bussweiler, zijn pseudoniem, ook schrijft.
gaan zitten, maar haar trots is haar kostbare collectie Chineesch porselein. Zij bevindt zich in het z.g. ‘Gefährliche Alter’ en heeft als zoodanig rust noch duur. Zij wil reizen, zij verlangt naar den blauwen hemel van Italië en besluit haar woning te sluiten en haar kunstschatten te verkoopen. De handelaren die zij oproept bieden haar niet genoeg en ten slotte neemt Ondarson, een avonturier van Noorschen oorsprong, die journalist en kunstcriticus is geweest, de collectie over voor £ 800. Maar de cheque die hij afgeeft komt van de bank onbetaald terug, iets waarop in Engeland gevangenisstraf staat. En nu heeft de zotte vrouw den stoeren kerel in haar macht. Hij is veel jonger dan zij, dat laat haar koud; hij moet haar minnaar zijn en zij vernedert zich tot zijn maitresse. Als hij zich tegen haar wil verzetten dreigt zij hem met de gevangenis en zoo gaat het dan gedrieën naar Italië, waar een surrogaat ‘honeymoon’ aan Octavia een nieuwe lente brengt. Maar de woedende stier breekt ten slotte los, hij heeft er genoeg van en ten slotte wreekt hij zich op de moeder door met Frances te trouwen. Dat verhoudingen van oudere vrouwen met jeugdige mannen gewoonlijk niet tot veel goeds leiden, vooral wanneer de man afhankelijk is van een rijke vrouw, heeft het geval Zoobkoff nog onlangs bewezen. Diane Boswell geeft een ongewoon thema, dat zij echter geheel beheerscht.
Robert Keable is onlangs overleden, maar hij heeft nog zijn laatsten roman: The Madness of Monty kunnen voltooien. Hij had eens aan de firma Nash & Grayson toegezegd om een roman bij hen uit te geven en hoewel eigenlijk Constable zijn uitgever was, is zijn ‘Monty’ bij eerstgenoemden uitgever verschenen. Michael Sadleir heeft voor Constable een korte schets geschreven over dezen zoo vroeg gestorven romanschrijver, die net veertig was geworden. Er waren volgens hem twee Keable's: de eene was de man, eenvoudig van hart, een trouwe vriend - de ander, die welke op het monotone af steeds in opstand kwam tegen conventie en pruderie. En zoo is het ook in zijn boeken. Hij heeft daarin steeds naturen geschilderd, waarin conflicten sluimeren. Zoo ook Monty, een eenvoudige meester aan een ‘public school’ die op een gegeven moment losbreekt, ook al een Bull Among China. De stoot hiertoe wordt gegeven door het lezen van Wells' Outline of History. Hij breekt met de oude sleur op school en hoewel het hoofd der school niet afkeerig is van een nieuwen frisschen geest, gaat Monty hem wel wat al te ver. Als deze echter bij een socialistisch relletje met de rooden meedoet en het geval in geuren en kleuren in de dagbladen komt, wordt de positie van Monty hachelijk. Hij moet weg en gaat naar Africa, waar hij reeds lang naar verlangd had, naar den Garden of Allah, de groote woestijn. Een naief doend artistetje die met recht den naam Thais draagt, is zijn reisgenoote, maar hoewel hij dikwijls bij haar in de hut komt, blijft een liaison uit, omdat hij nog naiever is dan zij zich weet voor te doen. Ten slotte wijst een filosoof in de woestijn hem den weg. De verloren zoon keert naar de school terug en alles is vergeven en vergeten: hij kan zijn burgerbruidje, waarmede de sensatiebladen hem reeds hadden gephotographeerd toen het relletje hem in een impasse bracht, trouwen en
wordt een even braaf huisvader als zijn medeschoolmeesters. Wel een der beste figuren is de humorvolle en humane Harrison de Headmaster van de Public School (H.B.S.), terwijl wij ook een goeden kijk krijgen op de gewoonten en gebruiken die in zulke scholen heerschen.
Constable liet een herdruk verschijnen van Lighten our Darkness van denzelfden schrijver, waarin een Roomsch priester zijn gelofte breekt en op vijfendertigjarigen leeftijd een nieuw bestaan moet zoeken. Het heeft wel iets van Hichens' Garden of Allah. Ook hier zijn het weer twee naturen in één persoon die met elkaar in conflict komen. Ook hier speelt een vrouw een voorname rol en de opbouw en de verschillende aanwijzingen die ons het tragische einde doen voorvoelen, zijn meesterlijk. Het is te betreuren, dat zulk een talent zoo vroegtijdig is heengegaan.
In mijn vorig artikel behandelde ik in het kort Sirocco, een boek dat het Vreemdelingenlegioen tot achtergrond heeft. In den laatsten tijd is over dit corps meerdere malen in de dagbladen geschreven. Nu heeft Majoor Thacker, die in den oorlog in het Britsche leger heeft gediend, doch later, toen hij tot een der vele werkloozen behoorde, die in London aan de kost trachtten te komen, bij dat Legioen dienst genomen. Hij is er ten slotte levend afgekomen en zijn ervaringen stelde hij te boek in romanvorm: Into the Burning Blue (Stockwell). Hij noemt het leven in dit regiment: ‘One grinding Hell, leave it alone.’ Het is allerminst lectuur voor jonge meisjes en sommige scènes zijn bepaald walgelijk. Wij krijgen echter een idee hoe het er nu werkelijk toegaat en onbesuisde jongelingen die in een dolle bui zouden willen teekenen, doen goed met, alvorens dien stap te wagen, dit boek eens rustig door te lezen. Al wordt met dit boek alleen bereikt, dat velen zich na lezing ervan laten weerhouden om die hel in te gaan, is de uitgave daardoor reeds ten volle gemotiveerd. Wat mij het meest trof is, dat Fransche consuls (zij het dan ook misschien niet met opzet) aangaande de condities met de aanwerving verbonden, verkeerde inlichtingen verstrekken en dat is iets wat zeker niet door den beugel kan.
Als pendant een boek dat bij Nash & Grayson verscheen: My Life in the Foreign Legion door Prins Aage van Denemarken. Is Thacker ‘zum Tode