kondigen. Deze verwantschap behoeft niet te worden verklaard door eenigerlei verhouding van afhankelijkheid. Het is de moderne tijd, die den dramaturg tot denker heeft gemaakt. Bovendien is De Curel even uitsluitend Fransch, als Ibsen Noor was. En een vergelijking hunner kunst kan niet anders doen, dan hun beider karakteristieke eigenschappen te scherper in het licht stellen.
Maar reeds het feit, dat deze vergelijking zich als van zelf opdringt, bewijst, hoe groote beteekenis De Curel in de moderne dramatische kunst bezat. Hij had, als scherp en oorspronkelijk denker, de verschillende uitingen van den huidigen geest onderzocht en overwogen; hij had zijn keus gedaan en toen de behoefte gevoeld, daarvan in het openbaar te getuigen. Niet de roman, niet de novelle was de plaats, waarin hij zijn ideeën wilde ontvouwen, want zij bereiken den mensch in de eenzaamheid van zijn binnenkamer; hij wilde ze bereiken door het onmiddellijke contact van tooneelspel en toehoorder, in de geladen sfeer, waar een gespannen publiek als plotseling samengegoten eenheid op het dramatisch gebeuren reageert.
Het bleek hem, dat dit contact niet gemakkelijk was te vinden. Was dit omdat de moderne schouwburgbezoeker meer de inspanning vliedt, dan haar zoekt? Of sprak hij te uitsluitend tot het intellect en verzuimde hij te zeer den weg naar het hart te zoeken? Of eindelijk, waren zijn opvattingen van zoodanigen aard, dat zij - althans voorloopig - in onontvankelijken bodem vielen? Het een kan waar zijn, zoo goed als het ander. Maar stellig even waar is het, dat hij behoort tot de tooneelschrijvers, die eerst langzamerhand hun publiek vormen, het opvoeren tot de hoogte van hun eigen denken, het verheffen in een geestelijke sfeer, die door de meesten niet dikwijls wordt bereikt. En men krijgt den indruk, dat hij eindelijk wel degelijk het betere deel van het publiek in zijn greep heeft gekregen en het gedwongen heeft om het tooneel, als vanouds, weer te beschouwen als den spiegel van het menschelijk leven.
Van geboorte en opvoeding was De Curel traditionalist. In menig opzicht een tegenvoeter van Ibsen. Het nieuws, dat hij bracht, was de onvergankelijkheid en onveranderlijkheid van de oude waarheden: de gehechtheid aan den Franschen bodem, het vertrouwen in de fondamenten van onze beschaving. En daarnaast een kerngezonde opvatting van het menschzijn, een opvatting, die geheel strookte met het vrije, natuurlijke leven van dezen gentilhomme-chasseur; die de onverwoestbare instincten van de natuur als het heiligste bezit van ons mensch-zijn had leeren begrijpen. Intellectualistische experimenten waren hem vreemd, hoezeer hij langs den weg van het intellect tot het wezen der dingen trachtte door te dringen.
De Curel is een van die schrijvers, die hun plaats in de literatuur eerst laat, maar dan ook definitief veroveren. De grillen van het succes hebben zijn werk ongemoeid gelaten. De kritiek is het met eerbiedige maar koele bewondering uit den weg gegaan. Dit in hooge mate intellectueele drama had, hij bekent het zelf met bittere zelfironie in zijn La Comédie du Génie, het ernstige gebrek tot denken te dwingen. Een gebrek inderdaad, voor hem, die zijn plaats in den schouwburg betaalt, om de dagelijksche zorgen een kort oogenblik te vergeten. Mag hij dan verwachten, dat hij gedwongen wordt, de zooveel ingewikkelder problemen van mensch en samenleving te overpeinzen? Maar wat wij den schouwburgbezoeker gaarne vergeven, dat rekenen wij de tooneelkritiek tot ernstig verwijt: dat zij niet met vreugde en geestdrift den kunstenaar heeft gesteund, die zijn doelen zoo hoog stelde.
Bij zijn dood hebben vrienden en kunstgenooten hem geprezen als een voorbeeld. Om zijn eenvoud en rechtschapenheid, zijn onkreukbaar karakter en zijn fierheid, in één woord om zijn onbesmetten adeldom. De miskenning of halve erkenning hebben hem niet verbitterd; hij heeft de hem opgelegde taak zonder weifelen volbracht. En hij is oud genoeg geworden, om de ken- tering van de publieke opinie te beleven, om de zekerheid te hebben, dat zijn werk niet vergeefsch is geweest. Wie groote dingen wil doen, moet niet letten op het heden, maar slechts vertrouwen op de toekomst. Want op den akker des geestes rijpt het graan nu eenmaal zoo langzaam, vaak zoo ontmoedigend langzaam ...
J. DE VRIES