wel eens aan Rembrandt gezegd, dat zijn teekeningen zoo on-af waren, waarop hij moet geantwoord hebben: Ik heb daarin gezegd wat ik te zeggen had. Zoo is 't ook met alle andere kunsten.
Enfin, de ethiek krijg je nooit weg bij de kunstcritiek, maar weet je wat tegenwoordig bepaald weer een gevaar is? Dat zijn de dominees. Kloos schold op de dominees - (tusschen twee haakjes, dat uitgeven van die Minnebrieven, die jij een nieuw brievenboek voor verloofden gelieft te noemen, dat vind ik nu werkelijk iets verschrikkelijks, een zonde tegen den Heiligen Geest. Als je geldgebrek hebt en je breekt in is dat niet zoo erg als dat je je minnebrieven uitgeeft; dat vind ik ... min) - maar ... die dominees dan ... Ja, 't vechten tegen hen was dertig jaar lang een vechten tegen windmolens; maar nu is 't weer actueel.
‘Het is met die dominees net als met byoux, die onze grootmoeders gedragen hebben. Na een zestig jaar komen ze weer in de mode en pronken de kleindochters er mee. De Volksuniversiteiten werken helaas in die richting mee. Want als ze daar een spreker over een bepaald onderwerp moeten hebben, dan is de eerste eisch: we moeten iemand vinden, die goed kan praten. Nu, dát kunnen de dominees. Je geeft zoo'n heer maar een onderwerp op, hij werkt er zich in, min of meer, en “praat” er over; ethisch en oppervlakkig wel soms, maar toch “goed”, d.w.z. zóó, dat de menschen er naar luisteren. Och ja, dat is moeilijk; de vakgeleerden - die een Volksuniversiteit in de eerste plaats moest hebben - spreken vaak slecht. En men mag van den dierbaren “demos” vooral geen inspanning vergen!’
‘En hoe denk je over de litteratuur van tegenwoordig?’
Ik heb, voor zoover ik van de litteraire producten kennis nam, niet den indruk gekregen van een groote litteratuur. 't Is waar, voor mijn eigen gevoel is A. Roland Holst wèl een buitengewoon dichter. Die stijgt - of liever steeg, de laatste jaren herhaalt hij zich, 't schijnt uit - enfin, die steeg vèr boven het persoonlijke uit. Zijn gedicht ‘Wedergeboorte’ is een wonder. En meer; telkens zijn er in zijn verzen horizonnen van de eeuwigheid.
‘Bij van Eyck komt zoo iets nooit voor en alles bij elkaar genomen vind ik aan zijn verzen niet veel aan. Als ik zijn “Voorbereiding” lees, dan voel ik: een koele waardeering van het eeuwige. En kijk dan eens naar de oude mystische lyrici, hoe die aangegrepen zijn door Gods tegenwoordigheid; waarachtig “dronken en vol van God”!’ ‘Vindt je, dat de dichters van tegenwoordig te weinig geëmotioneerd zijn?’
Ja, ik krijg dikwijls den indruk, dat de jonge dichters te allegorisch werken en angstige pogingen doen om ieder verschijnsel of verhaal tot een soort algebra-som te maken. Daardoor wordt hun werk tot een vrij koel bedenksel. Ik meen opgemerkt te hebben, dat sommigen dat als een hoogst wenschelijke methode beschouwen.
Van het werk van Gossaert - jouw liefde - heb ik geen gaven indruk, ik vind het onecht, en rhetorisch.
Maar ik hou er mee op, want ik voel vreeselijk diep de onmogelijkheid om iets over mijn eigen tijd te zeggen. Ik voel geen lijn in de tegenwoordige litteratuur. Maar in de samenleving teekent zich de richting, dunkt me, vrij scherp af, dus zal het in de litteratuur ook wel moeten komen. Dat is toch altijd zoo geweest.
Het naturalisme hangt samen met het democratische materialisme. Onze democratie is altijd materialistisch geweest; zooals de massa der menschen, die vóór alles moeten denken aan aanden-kost komen, uiteraard materialistisch is. Je ziet het duidelijk opkomen met de renaissance; dat is de breuk tusschen hemel en aarde. De aarde was, vóór de renaissance, maar 't voorportaal; op zichzelf van geen belang. Nu gaan ze daarvan genieten, tot ze ten slotte zich van de stof afhankelijk gaan voelen en daardoor beheerscht.
‘De uiterste consequentie was het historischmaterialisme: de geestelijke toestand bepaald door den “materieelen onderbouw”. Dat is 't antireligieuse eindpunt. 't Idee: in den beginne schiep God (de geest) hemel en aarde (de stof) staat daar recht tegenover; en Johannes I vers 1. Maar voor 't historisch materialisme heet 't, dat niet de geest de stof schept en vervormt, maar de stof den geest. Enfin, er is nu een omzwaai gaande; die natuurlijk ook weer plezierig eenzijdig zal worden.’
‘Het spijt me voor je, maar ik moet nog even terug komen op de jongste dichters, want daar heb je niet over gesproken.’
‘Moet het? Ik denk, dat ik de jongste dichters niet snap. Met de '80-ers heb ik met hart en ziel meegeleefd, wat toch niet aan mijn werk te zien is. Met deze dichters kan ik het niet. Ik waardeer de idee om fijne gedachtenassociaties uit te drukken - dat die natuurlijk aan velen zullen ontgaan, b.v. aan ouderen zooals ik, is natuurlijk geen bezwaar - en ook tegen hun vrije verzen, waar ze intusschen vrijwel van teruggekeerd zijn, heb ik niets (ook Verhaeren bediende zich er lang voor den oorlog van); maar overigens ... Ik ben niet van hun tijd. Maar ik tracht heel, heel ernstig ze te begrijpen; en dikwijls kán ik het dan toch niet belangrijk vinden. Lees wat ik over één van die bundels heb geschreven.’