Den Gulden Winckel. Jaargang 27
(1928)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKarel Van de Woestijne als ProfessorTOEN in 1920, na het plotseling afsterven van Prof. P. Fredericq te Gent, de colleges in de Nederlandsche literatuurgeschiedenis aan den dichter Karel van de Woestijne werden toevertrouwd, heerschte er innige vreugde en groote verwachting onder de toenmalige studenten in de Germaansche philologie. Het geslacht van door den oorlog ontredderde jonge intellectueelen, waartoe ze behoorden, had behoefte aan levensverdieping en wie zou hun bezielender veerkracht hebben kunnen schenken dan een dichter, dan de grootste onder allen? Al is het nu reeds vijf jaar geleden dat ik promoveerde, nog zindert in mij het blijde licht van een door hem ontvonkt hooger leven, en ik ben gelukkig bij gelegenheid van de feestelijke gedenking van zijn vijftigsten verjaardag dankbaar te mogen getuigen dat Karel Van de Woestijne door al zijn studenten diep gewaardeerd wordt en door de meesten beschouwd als een ideale professor en vriend, die legioenen sluimerende krachten in hen opwekt en hen leidt naar de bronnen van de eeuwige schoonheid en wijsheid. Uit de dalen van dood en naoorlogsche stofaanbidding wist hij hen aan te zuigen in den drang naar innerlijk leven en meer dan om 't even wie ook leerde hij hun den weg naar de hoogvlakte van het geestesleven beklimmen. De oorlog had ons smartelijk doen voelen dat ‘Vogelenlied en het geruisen van dreven
voldoen geen hart dat luisterde in den horen
der menschheid, naar de groote stem die zwelt.’
(Henr. Roland Holst-Van der Schalk: de Nieuwe Geboort)
en indien we op de Universiteit, waarheen we ter verovering van geestelijke zelfstandigheid getogen waren, soms uren van ontgoocheling moesten doorworstelen, dan hebben de colleges van Prof. Karel Van de Woestijne, waar wij ons voelden als gelukkige ‘genooden aan rijke taaflen’ dit ruimschoots vergoed. Voor ontvankelijke gemoederen waren het zonnige, onvergetelijke stonden, doorflitst van de geestdriftig zoekende lichtstralen van persoonlijk denken, zwanger van het melan- | |
[pagina 38]
| |
cholisch verlangen naar wijsheid en schoonheid, ons doorlaaiend met een onstilbaren drang naar levensverrijking en -verruiming. Zijn colleges over de Nederlandsche Renaissance, de Mystiek en de litteraire critiek waren echte openbaringen, niet enkel omdat ze zoo diep inzichtgevend bleken in grootendeels onbekende gebieden en aldus ongemeen tot zelfstandig denken en zoeken prikkelden, maar ook om de dichterlijke en socratische methode van bewonderende verdieping in de kern en de historische ontwikkeling van de behandelde problemen. Hierin ligt dan ook de tweede groote kracht van Van de Woestijne als professor: hij weet op te leiden tot geestdriftig wetenschappelijk vorschen en reeds mag hij er op roemen onder zijn studenten een vruchtbare belangstelling voor onze verwaarloosde Zuid-Nederlandsche literatuur uit de 17e eeuw gewekt te hebben. De Zuid-Nederlandsche Renaissance is zijn geliefkoosd gebied en met de hulp van zijn literair-historisch aangelegde oud-studenten hoopt hij nieuw licht over die bewogen, donkere eeuw te doen opgaan en aldus het nieuwe gebouw van de geschiedenis van het Nederlandsch geestesleven te helpen optrekken. Door zijn oud-studenten, die onder zijn leiding op 17de-eeuwsche schrijvers en problemen promoveerden, is reeds heel wat nieuws aan den dag gebracht en naarmate men het nog braakliggende veld van meer kanten benadert, wordt men zich bewust hoe onvolledig en onjuist het tot heden bekende beeld er van is en hoe veel verandering het in zijn grondlijnen behoeft. Mocht het daarom Prof. Karel Van de Woestijne gegeven zijn nog vele jaren de dichterlijke bezieler en de geleerde leider van de Gentsche Neerlandici te blijven, opdat, wanneer voldoende bouwstoffen verzameld zijn, ook de hand aan de zich opdringende synthese zal kunnen gelegd worden. Aan Prof. Karel Van de Woestijne heb ik het te danken mij van een literair-historische roeping bewust geworden te zijn en een eerste neerslag van mijn pogen in mijn Harduijn-studie neergelegd te hebben. Hem zij nu, als oprecht blijk van mijn hulde, de dezer dagen van de pers komende bloemlezing ‘Cleyne Proefstuxkens uit de Poëzie van Justus De Harduijn’Ga naar voetnoot*) van harte opgedragen.
O. DAMBRE |
|