| |
| |
| |
| |
Lezen in Indië door E. van Lidth de Jeude
WIE leest er in Indië?
Wat leest men in Indië?
Het zijn een paar vragen, welke ik mij gedurende de jaren dat ik zelf in ‘warmer Nederland’ verblijf hield, nooit zoo concreet heb gesteld. En wat ik er dan ook van ga vertellen, kan niet beschouwd worden als het resultaat van een ernstig onderzoek met nauwkeurige, maar dorre, statistische gegevens; het is niets anders dan een samenvatting, een weeroprakelen in de herinnering, van wat ik zelf zag, hoorde, en ondervond op het gebied van lectuur in Indië.
Bas Veth heeft in zijn, dikwijls zoo onvriendelijke, boek over Indië gezegd: ‘Heel Indië stinkt!’ En dat is, wat de Inlandsche samenleving betreft, niet onjuist. Een kampong stinkt. De leefwijze der bevolking en de temperatuur daar op of bij den evenaar brengen dat zoo met zich mee. Men behoeft niet anti-Inlander te zijn om dat te erkennen. Heeft Jerome K. Jerome niet geconstateerd dat het op het platteland zoo frisch ruikt omdat de boeren de goede gewoonte hebben deuren en vensters dicht te houden?
Welnu dan ...
Doch om weer tot het onderwerp: ‘Lezen in Indië’, terug te keeren, even goed als Bas Veth, doelend op de Inlandsche samenleving, gezegd heeft dat heel Indië stinkt, zoo zou ik van de Europeesche en de Indo-Europeesche (die toch in dit geval alleen voor ons van belang zijn) samenleving willen zeggen: ‘Heel Indië leest.’
Hollanders in Indië lezen veel meer dan Hollanders in Holland, omdat zij meer tijd hebben, of - dat drukt het beter uit - omdat zij minder tijd noodig hebben voor andere dingen.
Laat ik, voordat ik over boeken spreek, beginnen met dien allerprimitiefsten vorm van lectuur, dien de courant biedt. Batavia-Weltevreden bijvoorbeeld, de hoofdstad van het rijk in het Oosten, telt thans een Europeesche bevolking van nog geen dertigduizend zielen, dus, om een vergelijking met Nederland te maken, zooiets als Bussum. Maar te Batavia verschijnen drie dagbladen, die zich met meer of minder recht tot de ‘groote’ Indische dagbladen rekenen, n.l. ‘Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië’, de bekende krant van Karel Wijbrands (waarvan ik zelf gedurende een aantal jaren het voorrecht had medehoofdredacteur te zijn), het ‘Bataviaasch Nieuwsblad’, waarvan het Volksraadslid F.H.K. Zaalberg sinds jaren de leiding heeft, en dat vooral in Indo-Europeesche kringen veel gelezen wordt, en dan de ‘Java-Bode’, Indië's oudste dagblad, eenmaal het beroemde orgaan van Busken Huet. De oplage van deze drie dagbladen tesamen taxeer ik op ongeveer 18.000 per dag. Daarvan gaat een klein deel ‘naar buiten’, en de rest wordt dus door die kleine Bataviaasch-Europeesche gemeenschap gelezen, neen verslonden. In een Europeesch dagblad leest ieder datgene wat van zijn, of haar, gading is, en misschien nog eens hier en daar een kleinigheid erbij, maar een Indische krant wordt door de heele familie
| |
| |
van a tot z gelezen, nieuws, familieberichten en advertentiën, alles.
Dat komt omdat, hoe men de zaak ook wil draaien, de Europeaan in de tropen, ook geestelijk, nog altijd op een eiland leeft. Hij is ver van Nederland, en ver van de wereld. En de meesten, ja bijna allen, hangen nog met heel hun hart aan het oude land en die oude Europeesche wereld. De krant brengt hun dus niet alleen het nieuws uit eigen (Indische) omgeving, maar de krant is. ook het contact met het Westen. Het is ook daarom, dat een Indisch dagblad de, in het begin ietwat zonderling aandoende, verplichting heeft, zooveel mogelijk Hollandsch en Europeesch nieuws te geven. De lezers in Indië verkeeren in dien dualistischen toestand, dat zij zooveel mogelijk van Indië, maar zeker niet minder van Holland willen lezen. Als een vrij recent voorbeeld herinner ik mij de stormramp in den Achterhoek. Daar publiceerden de bladen onmiddellijk zeer goede en uitgebreide telegrammen (van het persbureau ‘Aneta’) over. Ruim drie weken daarna kwamen de brieven der correspondenten in Nederland, met de eerste foto's. En ook die werden gepubliceerd. Maar toen vervolgens de Nederlandsche kranten aankwamen, bleek dat wij daaruit gerust nog eens alle bijzonderheden, persoonlijke impressies, enz. konden overnemen, omdat de menschen in Indië zoozeer met het vaderland hadden meegeleefd, dat hun nieuwsgierigheid naar nog meer bijzonderheden vrijwel niet te verzadigen was.
Hier in Nederland, en in heel ‘beschaafd’ Europa hebben wij meestal zooveel andere dingen te doen, dat de meesten onzer er slechts toe komen hun krant even in te zien. Beursnoteeringen, een recensie, een verslag van een ramp - of van een jaarvergadering, wat soms hetzelfde is - en klaar zijn we. Maar de komst van de krant in het Hollandsche gezin in Indië is iederen dag opnieuw een gebeurtenis. Voor de meesten is dan de dagtaak afgeloopen, zoowel in het landelijke als in de steden. Het theeuur is gekomen. De vrouw des huizes heeft gerust, de man is terug van zijn werk. De huisjongen brengt het theeblad met de koekjes, toast of sandwiches in de voorgalerij, en de krantenlooper, meestal een kleine ‘katjong’, brengt het avondblad (ochtendbladen kent men in Indië niet, met één uitzondering n.l. de te Bandoeng verschijnende ‘Preanger Bode’, welke met een ochtend- en een avondeditie uitkomt). En dan begint de lectuur, zorgvuldig en aandachtig, een lectuur, waarbij de bladen van hand tot hand gaan, en die zoo noodig na het avondeten wordt voortgezet. Wandel 's avonds eens een straatje rond in de woon-(villa)wijken van een plaats als Batavia, en in bijna iedere voorgalerij zult gij één of meer bewoners zien, die hun krant of een boek zitten te lezen.
Zoo komen we dan op het boekenlezen in Indië, dat volgens mijn meening een geweldigen omvang moet hebben. En over het algemeen lezen de vrouwen, meer dan de mannen. In de eerste plaats beschikken zij meestal over meer vrijen tijd, en bovendien schijnt het wel alsof de vrouw nog grooter angst heeft om het contact met Europa, met de wereld, te verliezen, alsof zij nog heviger zoekt naar de banden die haar in staat zullen stellen om ‘Europeesch’ te blijven. Er zijn vrouwen, die zich geheel aangepast hebben aan de Indische samenleving, die tien jaren, soms nog langer, in de rimboe wonen als levensgezellin van haar man, en die toch volkomen op de hoogte zijn van het nieuwste, dat er op litterair gebied in de wereld verscheen. Het zich-aanpassen was als het ware een physieke kwestie, welke dat andere, psychische verschijnsel, lezen, lezen, lezen, in het geheel niet behoefde uit te sluiten.
En wat zij lezen? Dat is niet te definieeren. Tusschen het bridge- en golf-spelende, cocktaildrinkende en Virginia- (demi-Virginia ware in dit geval toepasselijker)-cigaretten rookende Engelsche vrouwtje te Weltevreden, dat haar ‘novels’ en ‘magazines’ bij het pond kocht, en de ernstige administrateursvrouw, moeder van drie jonge kinderen, die geen artikel in een paedagogisch blad oversloeg, ligt de heele gamma van lezende vrouwen in Indië.
In geen enkele employé's-woning ontbreekt de ‘trommel’, die wekelijks tijdschriften en romans brengt. Doch niet alleen in het landelijke, ook in de steden treft men nog in vele huizen den ‘leestrommel’ aan. Maar naarmate de boekhandel zich meer begon te weren, meer boeken importeerde, meer reclame maakte, zijn er ook meer
| |
| |
menschen gekomen, die ‘individueel’ lezen, die zelf kiezen wat zij toegezonden willen hebben.
Er is tegenwoordig zeker belangstelling voor al het nieuwe, dat er in Nederland verschijnt, zelfs als dat nieuwe niet zoo heel veel bijzonders is. En daarbij moeten we dan nog bedenken, dat de Hollandsche lezer en lezeres in de tropen hun litteraire voorlichting geheel uit Nederland moeten betrekken. In Indië wonen geen letterkundigen, de bladen hebben geen recensenten, die met kennis van zaken over een nieuw boek kunnen schrijven. En de enkele maal dat het zich voordeed of voordoet, dat een letterkundig voldoende ontwikkeld man aan een blad in Indië verbonden was of is, dan is die ongelukkige zoo overladen met ander werk, dat de boekrecensies zich weldra moeten bepalen tot vijf regels van simpele aankondiging. Deze situatie heeft tot resultaat, dat de Indische lezers achter Holland aanloopen. Pas wat in Holland succes heeft gehad, of wat geschreven is door een bekenden auteur, komt naar Indië toe.
Maar daar wordt het dan ook gelezen! Boeken, welke wij hier reeds lang vergeten zijn, rouleeren nog altijd in de Indische leestrommels.
* * *
Ik sprak zoo juist over den boekhandel in Indië, doch alvorens daaraan een paar woorden te wijden, moet ik, ook rechtvaardigheidshalve na de beschrijving der lezende vrouw! een beeld geven van het lezend mannendom in Indië. Als uiterste polen, tusschen welke beiden alle anderen wel een plaatsje vinden, wil ik nemen een jongen dokter, en een employé op een rubberland, die ik alle twee heb gekend. De jonge medicus kreeg vanuit Holland door vrienden alles toegezonden, wat er aan goede nieuwe uitingen verscheen of wat hem belang kon inboezemen. Ook buitenlandsche litteratuur werd hem gestuurd, of liet hij zich sturen. Zoo kon er zelfs geen vezel van den band, die hem aan het letterkundige leven in Holland en Europa bond, geschonden worden, ja het was zelfs alsof hij, door het betrekkelijke isolement, waarin hij zichzelf bevond, nog intensiever alles meeleefde wat in het Westen op letterkundig gebied geschiedde. Tegenover dezen jongen fijnproever moet ik dan het heele andere type van ‘gourmand’ zetten, dat die employé op het rubberland bood. Het was een al oudere man, de vijftig ruimschoots gepasseerd, van zeer goede Hollandsche familie, met een mooie carrière - achter zich. Er was, jaren geleden, eens iets met hem gebeurd, dat een eind had gemaakt aan iedere verdere promotiekans. Als geëmployeerde op een rubberland was hij nog wel te gebruiken. Hij kon goed met Inlandsch werkvolk omgaan, tappers van den rubber controleeren, en woeste gronden voor nieuwe cultuur openleggen. Aan zijn eigen ‘cultuur’ deed hij uit den aard der zaak weinig meer. Hij woonde alleen met een Inlandsche huishoudster op een heuvel te midden van de rubberboomen, en de naastbijwonende Europeaan, zijn administrateur, zat ongeveer anderhalf uur gaans, langs tuinpaden, van hem af. Hij droeg khakipakken, en die droeg hij tot de franje er bij hing. Zijn warrige grijsblonde haren knipte hij zelf, of hij liet ze door den
‘toekang tjoekoer’ (Inlandschen scheerder) uit de naastbij gelegen kampong bijsnoeien. Hij kwam nog wel eens een enkelen keer, liefst met den vrachtauto van de onderneming, in de naastbij gelegen (vier uur rijden) gewestelijke hoofdplaats, standplaats van een assistent-resident, en nog honderd Europeanen. Maar behoefte aan dergelijke uitstapjes had hij al lang niet meer. Doch eens in het jaar - wanneer de tantièmes waren uitbetaald - dan kreeg deze oude woudlooper zijn ‘litteraire’ bevlieging. Dan bestelde hij een kist vol met mondaine Fransche weekbladen, genre ‘La Vie Parisienne’ en ‘Le Journal Amusant’, bij heele jaargangen tegelijk. En daarmee zat hij dan 's avonds in zijn primitieve woning op den eenzamen heuvel te midden der rubbertuinen, met zijn zwijgende bruine huishoudster, en ging te gast aan het mondaine leven van de Lichtstad. Hij werd niet moe die bladen met bloote meisjes, vrouwtjes, modelletjes te bekijken, en het exciteerde hem waarschijnlijk geweldig. Hij las de verhalen, de ondeugende dialogen en de moppen, waarvan de ‘pointes’ hem zeker voor drie-kwart ontgingen, hij beleefde in die jaarlijksche zending ‘litteratuur’ nog eenmaal een leven, dat hij in werkelijkheid nooit meer terug zou zien. Het was zeer bespottelijk, en zeer jammerlijk tegelijkertijd. De beide lezers, die ik hierboven schilderde, zijn
| |
| |
excepties, maar tusschen die beide excepties ligt weer heel mannelijk lezend Indië: de zakenman, die 's avonds voor ontspanning den roman uit den ‘trommel’ leest, de medicus, die zijn vaklitteratuur bijhoudt, de planter, die graag biografieën of reisbeschrijvingen leest, de officier en de ingenieur die ook hun vaklitteratuur of luchtiger zaken hebben. Maar zij allen lezen, want lezen is nog altijd de voornaamste ontspanning in Indië. In de groote steden heeft men gezellige societeiten, maar één van de voornaamste attracties van de ‘soos’ is ... een goede leestafel, want velen komen ook nog daarheen om te lezen.
Er wordt in Indië steeds meer aan sport gedaan, doch om zes uur valt de snelle tropenavond en brengt lectuur de ontspanning van den geest. Een café-leven bestaat in Indië niet, het soosleven geeft alleen blijvende bevrediging aan dengeen, die zich lang in de leeszalen ophoudt. Want vooral in Indië is een goed boek een goede vriend. En menigeen heeft daar, meer nog dan in Holland, behoefte aan een goeden vrind!
De schouwburg wordt alleen ‘bespeeld’, wanneer er eens een troep op tournée is, of door dilettanten. Bioscopen zijn er vele, maar die draaien meestal zoutelooze Amerikaansche of stokoude Europeesche films. En zoo blijft er dan weinig goede geestelijke ontspanning over. Vandaar dat velen, die in Holland geen ‘lezers’ waren, in Indië lezers werden.
* * *
Aan het eind van deze oppervlakkige beschouwing over lezen in Indië gekomen, wil ik dan ook nog een paar opmerkingen maken over de leveranciers van het geestelijke voedsel, over den boekhandel in Indië. De boekhandelaar in Indië heeft een veel moeilijker taak dan zijn collega in Holland. Zijn leveranciers, in Europa, zitten een maand reizen van hem af, zijn afnemers wonen soms enkele uren, soms één of meer dagen reizen van zijn toko. Bovendien moet hij werken in een land, waar lang bewaren van een boek beteekent het te offeren aan vocht, witte mieren (- o! waarde Greshoff, hoe kwaamt gij destijds
KAREL VAN DE WOESTIJNE THUIS
Karel van de Woestijne in het park van zijn buitenhuis ‘La Frondaie’ te Zwynaerde bij Gent
op het wreede denkbeeld om mij, in Indië wonende, uit te noodigen een abonnement te nemen op ‘De Witte Mier’, mij, die destijds een bitteren strijd streed om de witte mieren uit mijn bibliotheek te houden!? -) en kakkerlakken.
En toch zijn de groote boekhandels in de grootere plaatsen - in de kleinere bestaan er geen - meestal behoorlijk gesorteerd, wat Nederlandsche litteratuur en kinderboeken betreft. Alles wat in Nederland op een zekere bekendheid aanspraak kan maken, vindt men een maand na de verschijning ook in den goeden boekhandel in Indië.
Met buitenlandsche litteratuur is dat een ander geval. Ik herinner mij hoe ik in 1925 in de door mij geredigeerde courant een reeks artikelen begon over pasverschenen buitenlandsche boeken. Die boeken - dit dient er bij vermeld - werden mij op bestelling door een boekhandel te Amsterdam toegezonden. De artikelen wekten klaarblijkelijk eenige belangstelling voor de daarin beschreven boeken, tenminste ik kreeg herhaaldelijk schriftelijke en telefonische verzoeken om toch mede te willen deelen, waar dat of dat boek te krijgen was. ‘Probeert u eens bij ...’ zeide ik vriendelijk, maar het antwoord luidde steevast: ‘Dat heb ik al geprobeerd, maar die heeft het niet.’ Het waren heelemaal geen buitenissige boeken, ik herinner me dat er één bij was van Rudolf Presber, en één van Jakob Wassermann,
| |
| |
KAREL VAN DE WOESTIJNE THUIS
De familie Van de Woestijne
De heer en mevrouw Karel van de Woestijne
Paul van de Woestijne Lily van de Woestijne
maar ze waren in Weltevreden niet te krijgen. Ik had mijn arme lezers ‘graag’ gemaakt voor iets dat buiten hun bereik lag, en ik heb die reeks artikelen over buitenlandsche boeken maar weer afgebroken.
Met sommige Fransche boeken was het, op Weltevreden althans, wel eenigszins anders gesteld. Doch dat kwam alleen door de omstandigheid, dat één der aldaar wonende boekhandelaren een zóó groote liefde voor Frankrijk en Fransche kunst had, dat ik hem er nog altijd sterk van verdenk in hoofdzaak voor zijn privé-genoegen veel Fransche boekwerken te hebben doen uitkomen.
En ook Engelsche ‘novels’ en romans waren wel te krijgen, met het oog op het vrij groote contingent Engelsche lezers en lezeressen, dat Batavia herbergt.
Laat ik eindigen met te vermelden, dat bijvoorbeeld een plaats als Batavia-Weltevreden, met zijn Europeesch inwonertal als Bussum, twee zeer groote boekhandels heeft, en eenige kleinere. Die ‘toko boekoe-boekoe’ zouden er niet zijn, zij zouden hun moeilijk bedrijf niet zoo goed in gang kunnen houden, wanneer niet ‘heel Indië las’!
|
|