Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe folklore in het werk van Charles de CosterDE folklore heeft in België, sinds de verzameling Vlaamsche Volksverhalen van Alfons De Cock en Pol De Mont, waaraan elke Vlaamsche jongen in zijn geheugen een plaats heeft gegeven naast zijn schoonste jeugdherinneringen, aanzienlijke vorderingen gemaakt. Hoe zou het ook anders, in een land waar volksgebruiken en traditie zoo welig tieren als op den Vlaamschen bodem, zoodanig dat onze literatuur er een ruim deel van haar stof en inspiratie in heeft gevonden? Een bewijs van dien snellen opgang is wel het feit dat de provincie Brabant een bijzonderen dienst heeft ingericht, die belast is met geschiedkundige en folkloristische opsporingen en die een tijdschrift uitgeeft, dat nu zijn zevenden jaargang is begonnen met een uiterst geslaagd nummer. | |
[pagina 269]
| |
Het tijdschrift heet ‘Brabantsche Folklore’Ga naar voetnoot1) en verschijnt in beide landstalen. De redactie had een gelukkigen inval, toen zij besloot de gelegenheid van de Charles de Coster-herdenkingen te baat te nemen, om het gansche Augustus-Octobernummer te wijden aan dezen in 't Fransch schrijvenden Belg, wiens werk bij uitstek folkloristisch kan genoemd worden. Het werk van Charles De Coster - en wij zullen hier bepaaldelijk handelen over Uilenspiegel - is bijzonder belangwekkend voor den folklorist, niet alleen omdat het volledig is opgebouwd uit elementen van onze folklore. ‘De vader van de Fransche letteren in België’, in 't Fransch schrijvende over specifiek Vlaamsche aangelegenheden en Vlaamsche typen schetsend, heeft voor de eerste jaren na het ontstaan van de Belgische natie in veler oogen een zeer eigen beteekenis gehad ten opzichte van de toenadering tusschen beide volksrassen. Het was te voorzien dat onze folkloristen, waarvan sommigen nog in vollen neophietenijver schijnen te verkeeren, de grenzen van hun jonge wetenschap en haar invloedsfeer zoo wijd mogelijk zouden trekken. Zoo leest men in het eerste artikel: ‘Wat blijft er van over (van het werk van De Coster) als men er de folklore uit wegneemt? Wat er kan overblijven van een mooi paleis, waarvan gij de fondamenten en het geraamte hebt weggenomen’. Maar deze en soortgelijke overdrijvingen niet te na gesproken, bevat dit nummer van de ‘Brabantsche Folklore’ uiterst belangwekkende dingen, o.m. een zeer gedocumenteerde studie over den oorsprong van den Uilenspiegel, die waarschijnlijk een compilatie is van grappen, verspreid in de meeste Europeesche landen onder de ambachtslieden, de landloopers en de reizende kooplieden, op het einde der XIVe eeuw methodisch gerangschikt, aan één en denzelfden persoon toegeschreven en in 't plat-Duitsch op papier gezet. Tusschen 1518 en 1520 verschenen bij Michiel Van Hochstraten te Antwerpen reeds Vlaamsche vertalingen van den Duitschen tekst. De latere vertalingen schijnen echter maar flauwe afkooksels te zijn van den oorspronkelijken Tyl, en waren gezuiverd van alle aanvallen tegen de katholieke geestelijkheid vooral, en ook van de scatologische bijzonderheden, die het zich louterend fatsoen van onze voorvaderen begonnen te shockeeren. Uilenspiegel heeft in den loop der eeuwen ontelbare uitgaven gekend, die zoowel in het binnenland als in den vreemde werden verspreid. Het is in een exemplaar der persen van Isabella Van Paemel, uit Gent, wier uitgaven gekocht werden door de bibliotheek te Berlijn, door het British Museum te Londen en door de bibliotheek des konings te Parijs, dat Charles De Coster den Uilenspiegel heeft gelezen. Hij had de brochure gevonden in het schildersatelier van zijn vriend Adolphe Dillens. De heer Emile van Heurck, de Antwerpsche archeoloog en folklorist, aan wiens artikel wij deze bijzonderheden ontleenen, stipt daarbij aan, volgens Prof. Hamelius, dat De Coster voor zijn historischen roman wel 20 hoofdstukken van de oude uitgave heeft overgenomen en er niet tegen opzag om stap voor stap zijn model te volgen, wanneer het verhaal sober en klaar was of de bondigheid en de levendigheid van den dialoog moeilijk te overtreffen waren. Maar steeds heeft hij aan de Fransche vertaling uitbreiding gegeven en er verfraaiïngen aan toegevoegd. En in verband daarmede citeert hij de prachtige inleiding van Georges Eekhoud voor den ‘Charles De Coster’ van Lode Monteyne: ‘Il anoblit, il magnifie, il idéalise ce luron trop souvent larron, ce paillard, ce mystificateur de bas étage, et tout en lui laissant sa verve, son espièglerie, il lui prête une âme généreuse et lyrique. Il hausse le ribaud, le mauvais garçon à la tailie du patriote, le rimeur graveleux à celle du poète, le vagabond à celle du libérateur et du héros’. Het blijkt dus dat het scheppend genie van De Coster toch ook het zijne heeft bijgedragen tot het ontstaan van den Ulenspiegel zooals wij hem hebben leeren kennen en liefhebben, in strijd met wat in hooger vermelde uitlating werd beweerd. Maar wij zullen op onze beurt niet overdrijven in de tegenovergestelde richting en grif toegeven dat De Coster voor zijn werk met volle grepen uit de folklore heeft geput. Charles Potvin betoogt in de studie die hij aan de nagedachtenis van zijn vriend heeft gewijd, dat de figuur van Lamme Goedzak zooals hij waait en draait, evenals sommige karaktertrekken van Calleken, Lamme's vrouw, werden ontleend aan de geschiedenis van Dulle Griet, een verhaal dat onder den vorm van mannekensbladen algemeen verspreid was in Vlaanderen. In zijn fel gedocumenteerd artikel ‘Thyl Ulenspiegel in het satirisch Beeldhouwwerk’ betoogt de heer Marinus zelfs dat De Coster, vooral door de studie van de legendarische en veelal statirieke figuren die men aantreft in de versiering van onze kerken en openbare gebouwen, er in geslaagd is van het milieu waarin zijn personnages zich bewegen, zulke treffende en echt aandoende beschrijvingen te geven. Naast artikels over de demonologie, de toovenarij, de geesten en ander bijgeloof in het werk van De Coster, is er ook een belangwekkende vergelijkende studie tusschen den Ulenspiegel van De Coster en Pallieter van Felix Timmermans, waarvan het besluit is, dat Pallieter meer het werk is van één artist, terwijl aan Ulenspiegel een gansch volk gedurende eeuwen heeft meegewerkt. Deze aflevering van ‘De Brabantsche Folklore’ geeft | |
[pagina 270]
| |
naast een dertigtal illustraties in den tekst, op losse bladen een dozijn reproducties der werken van de vele teekenaars en schilders, die De Costers' legende hebben geïllustreerd: A. Oleffe, Maurice Langaskens, M. Verburgh, Paul Collet, Cockx, C. Counhaye, Edm. Van Offel, Jan Canneel, Maurice Flament, Jos. Damien, Fernand Wéry en Maurice Canneel. En het feit dat zooveel schilders zich door het boek van Charles De Coster hebben aangetrokken gevoeld, is misschien wel het treffendste bewijs van het innig verband dat bestaat tusschen den Thyl Ulenspiegel en de folklore van een volk dat in zijn schilders toch het toppunt van zijn kunnen heeft bereikt. KAREL LEROUX |
|