De Fransche romancier Edmond Jaloux, die een tournee door ons land maakte, waarbij hij o.a. uitnemend sprak over Proust en zijn werk.
beperkt schijnt te hebben tot het uitbrengen van een mondeling rapport omtrent een onregelmatigheid bij het vervoer van levensmiddelen, welke Beyle als toeschouwer had bijgewoond.
Het werk van Chuquet verscheen in 1902, dus voordat de nieuwere vondsten omtrent Stendhal en de nieuwere uitgaven van zijn werken zoo volmaakt waren als ze thans zijn. Het kon van dit alles niet op de hoogte zijn. Maar Chuquet gaf aan Beyle's leven voor het eerst een vast kader.
Op 't punt van beschouwingen over Beyle's geschriften is het boek van Chuquet echter veel minder verdienstelijk. Chuquet begreep Beyle niet; hij was een geheel andere geest. Maar hij paraphraseerde al zijn werken zoogoed hij kon, in lange hoofdstukken; zoodat men den indruk krijgt, dat men alles nogeens leest, zonder dat iets er duidelijker of overzichtelijker door wordt.
Het tweede verdienstelijke boek over Stendhal is dat van Pierre Martino. Hier is echter het omgekeerde het geval van wat we bij Chuquet opmerken moesten: het werk wordt zeer voortreffelijk behandeld op een wijze die een inzicht geeft in de voornaamste moeilijkheden. Voor de beschrijving van het leven echter is Martino te beknopt; het wordt te vluchtig afgedaan.
Het derde Stendhal-boek, dat de moeite waard is, is in het Duitsch geschreven, door Arthur Schurig, en heet Das Leben eines Sonderlings. Arthur Schurig hield zich zijn leven lang met Stendhal bezig en vertaalde vele van diens werken, en niet de meest voor de hand liggende, op een voorbeeldige wijze voor den Insel-Verlag. In Das Leben eines Sonderlings zijn 500 bladzijden uit Stendhals autobiografische werken (Henri Brulard, Souvenirs d'Egotisme en Journal) vertaald en verbonden door 250 bladzijden biografie en biografische gegevens. Het bevat bovendien eenige door Schurig opgespoorde en vroeger onbekende passages uit dagboeken van Duitschers, die Stendhal gekend hebben (Friedrich von Strombeck en Ludwig Spach.) Het is met een bijna pedante behoefte aan nauwkeurigheid en volledigheid geschreven. Maar alle nieuwheden staan erin.
Dit zijn de drie voornaamste samenvattende werken over Stendhal. Wat er verder bestaat aan moderne biografieën is zonder veel belang: een klein boekje van Alphonse Séché, met een menigte portretten, dat Chuquet getrouw volgt; en dan nog de bekende Stendhal van Edouard Rod, een vluchtige schets, zonder relief, en trouwens te weinig omvangrijk om volledig te kunnen zijn.
Stendhal heeft zijn roem voornamelijk te danken aan zijn twee groote romans Le Rouge et le Noir en de Chartreuse de Parme, die beiden tot de toppen der romankunst behooren en, ook al om den invloed dien ze gehad hebben, een nieuw tijdperk voor den roman openden. Het eerste is een psychologisch meesterwerk, het eenige van al zijn werken, dat in Beyle zelf een gevoel van bevrediging heeft nagelaten. Het andere was de droom van heel zijn leven, de beschrijving van de streken, die hem het liefst waren en van menschen zooals hij ze zich graag droomde, zooals hij zelf had willen zijn. Maar lang niet al Beyles werken staan op dezelfde hoogte. Van al de anderen heeft alleen De l'Amour tegen de jaren stand gehouden en wordt alleen dit nog geregeld gelezen. Een deel van de anderen is niet goed meer leesbaar en zou geheel vergeten zijn, als het niet van Beyle was. Werken als Rome, Napels en Florence hebben voor ons geen omtrekken meer; zijn Histoire de la Peinture en Italie heeft nooit lezers gehad, en zijn allereerste werken, zijn biografiëen van Haydn en Mozart en zijn latere van Rossini, zijn in het eerste geval (Haydn) plagiaat, in het tweede (Mozart) vertaling en in het derde geval (Rossini) een verzameling van alle mogelijke muziekkritieken uit Italië, Duitschland en Frankrijk, welke iemand, die alleen als dilettant belang stelde in muziek en die geen enkel instrument bespeelde, in staat moesten stellen een overzicht te geven van de vijftig opera's van den maëstro. Dat men er steeds meer smaak in heeft gekregen deze ver van schitterende werken op te helderen en soms op geheel volmaakte wijze opnieuw uit te geven, komt, doordat men zich eerst op andere wijze voor Stendhal is gaan interesseeren. Omstreeks het jaar '90 is men begonnen Stendhal's
litteraire nalatenschap, die in de bibliotheek van Grenoble werd bewaard, te onderzoeken en uit te geven. Casimir Stryienski, die als leeraar te Grenoble werkzaam was, heeft zich daaraan een onsterfelijkheid verdiend. Hij gaf uit: Henri Brulard, waarin Stendhal zijn jeugd, de eerste twintig jaren van zijn leven, beschreven heeft; daarna Souvenirs d'Egotisme, waarin men de herinneringen vindt aan zijn verblijf in Parijs, van 1821 af, toen hij het in Milaan niet meer uithouden kon, tot aan 1830, het jaar waarin hij tot consul werd benoemd en Le Rouge et le Noir publiceerde. Bovendien het Journal, dat Stendhal tot ongeveer 1815, den tijd toen hij zelf ging publiceeren, regelmatig bijhield. Daarbij kwamen nog romans en fragmenten. Stryienski echter gaf alleen uit wat hij zonder veel moeite ontcijferen kon en liet de moeilijke passages aan zijn navolgers over. Zijn uitgaven zijn lang niet volledig. Zijn Henri Brulard bevat 200 bladzijden minder dan dit werk in de latere Champion-uitgave heeft. Zoo bleef er steeds iets te doen, bleef de aandacht gespannen en ontstond langzaam aan iets volledigs.
Van deze herleving van Beyle door zijn nagelaten zelfbiografie hebben ook Beyle's andere werken geprofiteerd. Men ging aan het ophelderen, aan het verbeteren, aan het nadragen van fragmenten en schetsen.
Zoo heeft Paul Arbelet aan de Histoire de la Peinture nagenoeg zijn leven besteed. Hij heeft het werk uitge-