Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOpvoering van het Amsterdamsch Lustrumspel De Zeven-mijls LaarzenGa naar voetnoot*)(teekeningen voor D.G.W. van Wybo Meyer)
DE in spanning verbeide opvoering van het Lustrumspel der Amsterdamsche studiosi had op 28 Juni in den Stadsschouwburg plaats. Of zij een volkomen succes was? Neen. Of zij een volkomen mislukking was? Neen, dát zeker niet. Nu en dan klonk in de zaal een applaus - dat stellig méér waarde had dan dat van alleen te zijn een gebaar van in gunstigen zin ‘bevooroordeelde’ vriendjes. In een geval als hier, waar geen ‘beroepsmenschen’ samenwerkten, althans niet samen speelden, zij de criticus vóór alles in zijn oordeel mild - ook al is zijn indruk absoluut ongunstig. In dit verband moet mij een woord van sterke afkeuring van het hart over de beoordeeling welke van deze opvoering in een onzer weekbladen verscheen. Een beoordeeling, zóó venijnig en vernietigend, dat zij voor ingewijden zéér doorzichtig werd gedreven door reeds vóór deze opvoering bestaande onvriendschappelijke gevoelens van den criticus jegens den regisseur, Herman Kloppers. Zonder te willen ontkennen, dat zijn critiek hier en daar juist is, ben ik tóch van meening, dat hij zich niet in zulke termen had mogen uiten. Om redenen van meer intiemen aard had hij allereerst zich er van moeten onthouden een zoo uitgesproken vijandigen toon aan te slaan. * * * Maar het is niet mogelijk, een critiek te geven van dit spel als één geheel, daarvoor was het in de tafereelen te verschillend van karakter. Daarom zal de herinnering er aan zich ook bepalen tot die aan momenten, aan tafereelen en aan enkele der meest markante medewerkers. Van deze laatsten dan eerst de hoofdpersoon: Somaer. In het 1e bedrijf was hij wellicht iets te week, te theatraal zou ik bijna willen zeggen, vooral in zijn gesprek met den schoenpoetser-toovenaar, Gogheloth, al markeerde hij anderzijds hierdoor wel goed zijn besluiteloosheid, of hij de Zevenmijls-laarzen van Gogheloth al dan niet zou aannemen. Beter en veel sterker werd hij in 't 2e bedrijf, het gesprek met Companco; zijn beste oogenblikken van den avond had Somaer hier. | |
[pagina 183]
| |
Goed waren naast hem vooral ook de beide schoenpoetsers, de wijsgeerige aartsvaderlijke oud-zeeman, vol levenservaring, en Monnie, de louter op materieel voordeel uitzijnde nuchterling. Ieder in zijn soort gaf zijn type uitnemend weer. De warenhuis-directeur Companco was, evenals
Somaer, in het 2e bedrijf 't best op dreef, hij gaf goed den geaffaireerden, geheel in zijn zaken opgaanden bedrijfsleider. Mede behoorend tot de besten waren de beide museumsuppoosten, Diclac en Dunlac, met name in hun hooghartig, afgemeten optreden tegen Monnie, nu gepromoveerd tot factotum van Somaer. Noem ik dan verder den vader van Klein-Duimpje, een goed uitgedrukt type van den nerveusen, druk-beweeglijken en onder zijn krantenhandeltje door toch gedurig over zijn groot gezin piekerenden straatventer. Uit de scène van Penelope met haar stoet van slavinnen dient bij uitstek Eurycleia gememoreerd te worden om haar voortreffelijk Amsterdamsch accent. Zij was als type van een kijverige werkvrouw ‘af’ en had het verdiende succes. Scherp kwam in deze beide scènes de zin voor ironie van den schrijver naar voren; nu en dan was hij hierin bijna ‘on-Hollandsch’, eerder Engelsch, zoo b.v. waar de krantenventer onbewust zijn eigen verzuchtingen onmiddellijk beantwoordt met een courantenbericht: (1e bedrijf) ‘'k Heb zeven jongens thuis! dat is te veel!’ ‘Amerika zal hulp verleenen!’ ‘Leest de verbeterde toestand onzer financiën!’ Als kijk-tafereel waren zeker het toeristen-ballet, èn de mode-show bij Companco het meest geslaagde. Vooral het ballet sloeg in; hier gaf de schrijver een wezenlijk voortreffelijke parodie op de sight-seeing-Amerikanen. Hoe raak gezien de satire was, kan men in dezen vacantie-tijd dagelijks in Amsterdam waarnemen. Het gezelschap stond onder leiding van een eveneens voortreffelijken gids, een Hollandsch en Engelsch dooréén koeterwalend heerschap, met een loudspeaker, wiens grootste verdienste als auteur wel deze was, dat hij den ‘voorgeschreven’ tekst op geestige wijze naar zijn eigen fantasie wist aan te vullen. De mode-show verrukte het oog door de prachtige kleur-combinaties, en door de origineele, lang niet van smaak verstoken, hyper-moderne toiletjes. * * * Het 3e bedrijf benaderde helaas de mislukking. De ‘chaos’, die geen chaos was, het falen van de beweging der schimmen, dit alles was wel het zwakke punt in de opvoering.Maar niemand weet dit beter dan de regisseur Kloppers zèlf, en niemand betreurde het meer dan hij. Daarom was de hierboven reeds gehekelde aanval op hem zoo misplaatst. Maar afgezien hiervan was er overigens genoeg gelegenheid om te constateeren wat Kloppers ‘met de middelen die het tooneel biedt’ weet te bereiken. De met uiterst sobere middelen uitgevoerde décors waren buitengewoon smaakvol, en toont zich niet ‘der Meister in der Beschränkung’? Resumeerend kan men ten aanzien van deze opvoering slechts komen tot deze conclusie van Oscar Wilde: Diversity of opinion about a work of art proves ‘that the work is new and vital’. WYBO MEYER |
|